9. De acht regels
De acht regels van discipline zijn strenger dan de vijf regels en worden gewoonlijk opgenomen op speciale feestdagen (Uposatha). Deze zijn de dagen van de maan: volle en halve maan, eerste en laatste kwartier. Ook tijdens speciale termijnen van meditatie worden deze regels onderhouden, en wel dagelijks.
De acht regels zijn:
1. Ik neem het vaste voornemen geen enkel levend wezen te doden en geen enkel levend wezen te kwellen.
2. Ik neem het vaste voornemen niet te stelen en niet te nemen wat niet is gegeven.
3. Ik neem het vaste voornemen af te zien van elke seksuele wilsactie in daad, woord en gedachte.
4. Ik neem het vaste voornemen juiste taal te gebruiken, dat wil zeggen: niet liegen, niet lasteren, niet kwaadspreken, geen ruwe, geen barse en geen boze taal, geen kletspraatjes, geen euvele woorden, geen onjuiste woorden, geen onware woorden, geen kleinerende woorden. Maar ik zal alleen woorden gebruiken die eenheid bevorderen, onschadelijke woorden, aangenaam voor het oor, vol liefde, hartverwarmend, hoffelijk, waard herinnerd te worden, tijdig, passend, ter zake, vriendelijk en verdraagzaam.
5. Ik neem het vaste voornemen me te onthouden van alle bedwelmende dranken en drugs door welke onachtzaamheid veroorzaakt wordt.
6. Ik neem het vaste voornemen geen vast voedsel noch bepaalde drank te gebruiken op een onpassende tijd.
7. Ik neem het vaste voornemen me te onthouden van dansen, zingen, muziek en onpassende shows; van het dragen van sieraden, het gebruik van parfums en crèmes; en van dingen die leiden tot het mooier maken van de persoon.
8. Ik neem het vaste voornemen geen hoge en luxueuze zitplaats en geen hoog en gerieflijk bed te gebruiken.
De acht regels zijn een tijdelijke discipline van ontzegging. In de toespraak tot Visakha over de Uposatha zegt de Boeddha: “Een edele volgeling(e) neemt de acht regels op met de gedachte dat hij/zij op die manier een etmaal leeft zoals de heiligen (Arahants) hun hele leven doen, mededogend, zuiver en wijs.” (A.IV.255-258). Zo zijn de acht regels werkelijk een test in hoeverre men zichzelf kan beheersen. Men kan dan zien hoezeer heilzame staten van geest in iemands karakter heersen over onheilzame verlangens.
De Boeddha zei dat het zeer goed is om de acht regels op speciale (feest)dagen na te volgen. Want dat is een hulp bij het denken aan de heiligen die zich steeds aan die regels houden. Ook verbetert het de geest. Door deze vrijwillige discipline op zich te nemen wordt de geest rein en zuiver en geconcentreerd.
10. De Uposatha-dagen
Het woord Uposatha betekent in Boeddhistische zin: “binnengaan om te blijven” in een vihāra of klooster. Het gaan naar gewijde plaatsen was al lang vóór Boeddhistische tijden het gebruik van de Brahmanen die de Vedische rites en offerandes volbrachten. Die gewijde plaatsen lagen veraf van hun woonplaatsen. Zij zuiverden zich op de gewijde plaatsen door gedurende een etmaal een afgezonderd leven te leiden. Als de rites beëindigd waren, keerden zij weer terug naar hun gezinnen. De dagen waarop zij zich afzonderden, waren bepaald door de fasen van de maan.
In de tijd van de Boeddha gebruikten verscheidene groepen van asceten en ronddolende lieden de traditionele volle en nieuwe maandagen om hun theorieën en praktijken te verkondigen. De Verhevene en zijn volgelingen hadden zulke praktijken niet. Maar eens zei koning Bimbisara van Magadha aan de Boeddha dat het goed was als de monniken elkaar ontmoetten op de dagen van de maan. De Verhevene stond daarop aan de monniken toe om bij elkaar te komen om te luisteren naar de recitatie van het Patimokkha (regels voor de monniken). Verder zaten zij dan in stilte samen. De mensen protesteerden hiertegen; zij wilden onderwezen worden in de leer. Daarop stond de Boeddha toe dat de monniken op die dagen de leer verkondigden.
Vanaf die tijd tot heden worden de Uposatha-dagen door Boeddhisten in alle landen gevierd. De leken gaan op die dagen naar een klooster of naar een tempel en brengen er voedsel aan de monniken. Zij vragen de acht regels en verblijven er een hele dag en nacht. Zij worden er in de leer onderwezen, mediteren er of helpen de monniken met het werk.
Als geen klooster of tempel in de buurt is, of als men weinig tijd heeft om zich vrij te maken, kan men op die dagen iets meer in de schrijnkamer vertoeven (als men zo'n kamer heeft). Daar kan men dan de acht regels reciteren en de een of andere toespraak van de Boeddha hardop of stil lezen.
Ook kan men op die dag meer tijd besteden aan meditatie. Wanneer de acht regels gesteund worden door de kalme, sterke geest die voortkomt uit meditatie, kunnen die regels gemakkelijk(er) onderhouden worden.
11. De toespraak tot Visakha op de Uposatha
Eens verbleef de Verhevene nabij Savatthi in het oostelijk gelegen klooster in het grote huis dat door Visakha, Migara’s moeder6 was geschonken. Toen kwam Visakha nader tot de Verhevene, maakte een diepe buiging en ging op een passende plaats zitten. Daarna sprak de Verhevene als volgt tot haar:
“Visakha, wanneer de Uposatha is opgenomen met de acht praktijken ervan, wanneer men ze heeft aanvaard, dan is dat zeer vruchtbaar, brengt veel voordeel, is van een grote pracht, van grote draagwijdte. En hoe, Visakha, doet men dat? – Wel, Visakha, een edele volgeling overweegt aldus:
‘Waarlijk, de Verhevene is heilig, volledig verlicht, volmaakt in kennis en volmaakt in gedrag. Hij is gezegend, een kenner van de werelden. Hij is de onvergelijkbare leider van mensen die bedwongen moeten worden en van mensen die volgzaam zijn. Hij is de leraar van goden en van mensen. Hij is de Ontwaakte en Verhevene.’
Denkend aan de Volmaakte verheugt zich zijn geest, vreugde ontstaat, en wat er aan smetten van de geest bestaat, dat verdwijnt.
Van deze edele volgeling zegt men dat hij de vastendag van Brahma onderhoudt, dat hij met Brahma vertoeft en dat zijn geest ten gevolge van Brahma opvrolijkt, dat vreugde ontstaat en dat de smetten van de geest verdwijnen.
De edele volgeling denkt aan de leer:
‘Duidelijk uitgelegd is de leer door de Verhevene; hier en nu op juistheid te controleren; met onmiddellijk resultaat. Ze nodigt ieder uit om alles zelf te testen; ze voert naar Nibbāna. Ze is te begrijpen door de wijze, ieder voor zichzelf.’
Denkend aan de leer verheugt zich zijn geest, vreugde ontstaat en wat er aan smetten van de geest bestaat, dat verdwijnt.
Van deze edele volgeling zegt men dat hij de vastendag van de leer onderhoudt, dat hij met de leer vertoeft en dat zijn geest ten gevolge van de leer opvrolijkt, dat vreugde ontstaat en dat de smetten van de geest verdwijnen.
De edele volgeling denkt aan de Orde:
‘Van goed gedrag is de Orde van de discipelen van de Gezegende. Van oprecht gedrag is de Orde van de discipelen van de Gezegende. Van wijs gedrag is de Orde van de discipelen van de Gezegende. Van plichtsgetrouw gedrag is de Orde van de discipelen van de Gezegende. Deze Orde van de discipelen van de Gezegende – namelijk de vier paren van personen, de acht soorten individuen8 – is offergaven waard, is gastvrijheid waard, is geschenken waard, is waard eerbiedig gegroet te worden, is een onvergelijkbaar veld van verdienste voor de wereld.’
Denkend aan de Ariyasangha verheugt zich zijn geest, vreugde ontstaat en wat er aan smetten van de geest bestaat, dat verdwijnt.
Van deze edele volgeling zegt men dat hij de vastendag van de Ariyasangha onderhoudt, dat hij met de Ariyasangha vertoeft en dat zijn geest ten gevolge van de Ariyasangha opvrolijkt, dat vreugde ontstaat en dat de smetten van de geest verdwijnen.
De edele volgeling denkt aan eigen deugdzaamheid, die ongebroken is, ongedeerd, onbesmet, zonder blaam, bevrijdend, door de wijzen geprezen, onbeïnvloed, die geestelijke concentratie bevordert.
Denkend aan eigen deugdzaamheid verheugt zich zijn geest, vreugde ontstaat en wat er aan smetten van de geest bestaat, dat verdwijnt.
Van deze edele volgeling zegt men dat hij de vastendag van deugdzaamheid onderhoudt, dat hij met deugdzaamheid vertoeft en dat zijn geest ten gevolge van deugdzaamheid opvrolijkt, dat vreugde ontstaat en dat de smetten van de geest verdwijnen.
De edele volgeling denkt aan de goden: 'Er zijn de goden in de sfeer van de Vier Grote Koningen. Er zijn de goden in de sfeer van de Drieëndertig. Er zijn de gelukzalige goden. Er zijn de tevreden goden. Er zijn de goden die zich verheugen in scheppen. Er zijn goden die heersen over de scheppingen van anderen. Er zijn goden in de sfeer van het gevolg van Brahmā. Er zijn goden hoger dan deze sferen. En die goden bezaten zo'n vertrouwen dat zij na de dood daar wedergeboren werden; en zo'n vertrouwen is ook in mij aanwezig. En die goden bezaten deugdzaamheid, zij waren leergierig, waren edelmoedig en vrijgevig, en zij bezaten begrip zodat zij na de dood daar wedergeboren werden. En zulke eigenschappen zijn ook in mij aanwezig.'
Bij de herinnering aan deze eigenschappen van zichzelf en van die goden verheugt zich zijn geest, vreugde ontstaat en wat er aan smetten van de geest bestaat, dat verdwijnt.
Van deze edele volgeling zegt men dat hij de vastendag van de godheden onderhoudt, dat hij met de godheden vertoeft en dat zijn geest ten gevolge van de godheden opvrolijkt, dat vreugde ontstaat en dat de smetten van de geest verdwijnen.
Zo komt door de juiste procedure de zuivering van de bevlekte geest tot stand.
Verder overweegt die edele volgeling aldus: ‘Hun hele leven lang hebben de Arahants het doden van levende wezens opgegeven, zien zij af van het doden van levende wezens. Zij hebben hun stokken (om te straffen) en hun wapens afgelegd. Zij zijn plichtsgetrouw, tonen medegevoel en zijn medelijdend omwille van het heil van alle levende wezens. Ook ik zal vandaag, gedurende deze dag en nacht, het doden van levende wezens opgeven, zal van het doden van levende wezens afzien. Ik ben dan iemand die zijn stok en zijn wapen heeft afgelegd, ben plichtsgetrouw, toon medegevoel en ben medelijdend omwille van het heil van alle levende wezens. In deze eigenschap volg ik de Arahants na, en de Uposatha zal door mij in acht worden genomen.'
Verder overweegt hij: ’Hun hele leven lang hebben de Arahants opgegeven te nemen wat niet is gegeven. Zij zien af van het nemen wat niet is gegeven. Zij nemen alleen wat is gegeven, wachten alleen op wat is gegeven. Zo vertoeven zij met zuiver hart. Ook ik zal vandaag, gedurende deze dag en nacht, het nemen wat niet is gegeven, opgeven. Het gegevene wacht ik af, niet als een dief gezind. Zo vertoef ik met zuiver hart. In deze eigenschap volg ik de Arahants na, en de Uposatha zal door mij in acht worden genomen.'
De edele volgeling overweegt: ‘Hun hele leven lang hebben de Arahants onkuis gedrag opgegeven. Zij hebben een kuis gedrag. Zij leven afzijdig, zien af van seks die de gewone weg is van de samenleving. Ook ik zal vandaag, gedurende deze dag en nacht, onkuis gedrag opgeven. Kuis en afzijdig levend zie af van seks die de gewone weg is van de samenleving. In deze eigenschap volg ik de Arahants na, en de Uposatha zal door mij in acht worden genomen.'
De edele volgeling overweegt: ‘Hun hele leven lang vermijden de Arahants de leugen, zij houden zich verre van verkeerde taal. Zij spreken de waarheid, zij zijn met de waarheid verbonden, oprecht, vertrouwen waard, zij zijn geen bedriegers van de wereld. En ook ik zal vandaag, gedurende deze dag en nacht, leugens vermijden, ik houd me verre van onware taal. Ik zal de waarheid spreken, met de waarheid ben ik verbonden, oprecht, vertrouwen waard, geen bedrieger van de wereld. In deze eigenschap volg ik de Arahants na, en de Uposatha zal door mij in acht worden genomen.'
De edele volgeling overweegt: ‘Hun hele leven lang hebben de Arahants het genot van gedistilleerde en alcoholische drank opgegeven die de aanleiding is tot onvoorzichtigheid en slordigheid. Zij houden zich verre ervan. En ook ik zal vandaag, gedurende deze dag en nacht, het genot van gedistilleerde en alcoholische drank opgeven die de aanleiding is tot onvoorzichtigheid en slordigheid. Ik houd me verre ervan. In deze eigenschap volg ik de Arahants na, en de Uposatha zal door mij in acht worden genomen.'
De edele volgeling overweegt: ‘Hun hele leven lang gebruiken de Arahants slechts één maaltijd per dag. 's Nachts blijven zij nuchter. Zij zien af van eten buiten de [daarvoor bestemde] tijd. En ook ik zal vandaag, deze dag en nacht, slechts één maaltijd gebruiken, blijf 's nachts nuchter, onthoudt me ervan te eten buiten de tijd. In deze eigenschap volg ik de Arahants na, en de Uposatha zal door mij in acht worden genomen.'
De edele volgeling overweegt: ‘Hun hele leven lang zien de Arahants af van dansen, zingen, muziek en het bezoeken van vermakelijkheden. Zij zien af van het dragen van sieraden, zien af van het gebruik van welriekende vloeistoffen en van het zich mooi maken met cosmetica. En ook ik zie vandaag, deze dag en nacht, af van dansen, zingen, muziek en het bezoeken van vermakelijkheden. Ik zie af van het dragen van sieraden, zie af van het gebruik van welriekende vloeistoffen en van het mij mooi maken met cosmetica. In deze eigenschap volg ik de Arahants na, en de Uposatha zal door mij in acht worden genomen.'
De edele volgeling overweegt: ‘Hun hele leven lang vermijden de Arahants hoge en brede bedden, houden zich verre van hoge en brede bedden. Zij maken gebruik van een lage slaapplaats, een hard bed of een bundel stro. En ook ik geef vandaag hoge en brede bedden op, zie af van een hoog en breed bed. Ik maak gebruik van een lage slaapplaats, een hard bed of een bundel stro. In deze eigenschap volg ik de Arahants na, en de Uposatha zal door mij in acht worden genomen.'
Visakha, zo is de Uposatha, de heilige vastendag. En wanneer men op die manier de vastendag van de heiligen doorbrengt, brengt dat hoog loon, hoge zegen. Ze is machtig aan waardigheid en grootheid.
In welke mate echter brengt die dag hoge zegen en hoog loon, en hoe is die machtig aan waardigheid en grootheid?
Visakha, juist alsof men macht, heerschappij en koningschap had over zestien grote landen waarin de zeven schatten overvloedig aanwezig zijn, toch is het niet een zestiende deel waard van de Uposatha opgenomen met de acht praktijken ervan. - En om welke reden? - Diep ongelukkig is koningschap over mensen vergeleken met hemelse zaligheid.
Wat bij de mensen 50 jaren zijn, dat is bij de goden van de Vier Grote Koningen een etmaal. Dertig van zulke etmalen vormen een maand, twaalf van zulke maanden vormen een jaar en 500 van zulke jaren is de levensspanne van die goden. (9 miljoen menselijke jaren).
Het is mogelijk dat een man of vrouw door het navolgen van de vastendag met de acht praktijken na de dood wedergeboren wordt in de gemeenschap van de goden van de Vier grote Koningen. Juist met betrekking hierop heb ik gezegd: ‘Diep ongelukkig is koningschap over mensen vergeleken met hemelse zaligheid.’
Datgene wat bij de mensen 100 jaren is, is een etmaal bij de godheden van de Drieëndertig. Hun maand heeft 30 van die etmalen, hun jaar 12 van die maanden. De levensspanne van deze godheden is 1000 van die hemelse jaren. (36 miljoen menselijke jaren)
Het is mogelijk dat een man of vrouw door het navolgen van de vastendag met de acht praktijken na de dood wedergeboren wordt in het gezelschap van de godheden van de Drieëndertig. Juist met betrekking hierop heb ik gezegd: ‘Diep ongelukkig is koningschap over mensen vergeleken met hemelse zaligheid.’
Datgene wat bij de mensen 200 jaren is, is een etmaal bij de Yama-godheden. Hun maand heeft 30 van die etmalen, hun jaar 12 van die maanden. De levensspanne van deze godheden is 2000 van die hemelse jaren. (144 miljoen menselijke jaren)
Het is mogelijk dat een man of vrouw door het navolgen van de vastendag met de acht praktijken na de dood wedergeboren wordt in het gezelschap van de Yama-godheden. Juist met betrekking hierop heb ik gezegd: ‘Diep ongelukkig is koningschap over mensen vergeleken met hemelse zaligheid.’
Datgene wat bij de mensen 400 jaren is, is een etmaal bij de Tusita-godheden. Hun maand heeft 30 van die etmalen, hun jaar 12 van die maanden. De levensspanne van deze godheden is 4000 van die hemelse jaren. (576 miljoen menselijke jaren)
Het is mogelijk dat een man of vrouw door het navolgen van de vastendag met de acht praktijken na de dood wedergeboren wordt in het gezelschap van de Tusita-godheden. Juist met betrekking hierop heb ik gezegd : ‘Diep ongelukkig is koningschap over mensen vergeleken met hemelse zaligheid.’
Datgene wat bij de mensen 800 jaren is, is een etmaal bij de Nimmanarati-godheden, de godheden die graag scheppen. Hun maand heeft 30 van die etmalen, hun jaar 12 van die maanden. De levensspanne van deze godheden is 8000 van die hemelse jaren. (2304 miljoen menselijke jaren)
Het is mogelijk dat een man of vrouw door het navolgen van de vastendag met de acht praktijken na de dood wedergeboren wordt in het gezelschap van de Nimmanarati-godheden. Juist met betrekking hierop heb ik gezegd: ‘Diep ongelukkig is koningschap over mensen vergeleken met hemelse zaligheid.’
Datgene wat bij de mensen 1600 jaren is, is een etmaal bij de Paranimmitavasavatti-godheden, de goden die heersen over de scheppingen van anderen. Hun maand heeft 30 van die etmalen, hun jaar 12 van die maanden. De levensspanne van deze godheden is 16000 van die hemelse jaren. (9216 miljoen menselijke jaren)
Nu is het mogelijk dat een man of een vrouw door het navolgen van de vastendag met de acht praktijken na de dood wedergeboren wordt in het gezelschap van de Paranimmitavasavatti-godheden. Juist met betrekking hierop heb ik gezegd: ‘Diep ongelukkig is koningschap over mensen vergeleken met hemelse zaligheid.’
"Dood geen leven, noch neem wat niet is gegeven;
spreek geen leugen, en drink geen bedwelmende drank;
zie af van seks en van onkuis gedrag;
eet in de avond en nacht geen ‘buitentijds’ voedsel;
vermijdt bloemen en ook welriekend parfum,
en maak als je bed een mat op de grond:
dit geldt als het achtvoudige gebod op de vastendag,
onderwezen door de Boeddha
die het einde van lijden heeft bereikt.
De zon en de maan zijn beide mooi om te zien.
Zij blijven in hun baan en stralen ver,
verdrijven de duisternis, gaan door de luchten,
en schitteren aan de hemel, alles verlichtend.
Alle schatten in hun lichtcirkel:
parels, juwelen, goud en turkoois,
gouden korrels en goud uit de diepten van de bergen,
geelkleurig goud en nog ander goud;
waarlijk, dat alles is geen zestiende waard
van de achtdelige Uposatha,
zoals in het heldere licht van de maan
de sterren zullen verbleken.
Of man of vrouw, wie deugdzaam
de achtdelige vastendag houdt
en zegenrijke, goede werken verricht,
die gaat zonder blaam naar de hemelse wereld.”
(A.III.71)