3.7. De uiteenzetting van de elementen - Dhātuvibhanga suttaInleiding Eens liep de Verhevene door het land Magadha en kwam er aan te Rajagaha. Daar ging hij naar de pottenbakker Bhaggava en vroeg hem of hij een nacht in diens werkplaats kon doorbrengen, als het geen bezwaar was. De pottenbakker Bhaggava zei dat het geen bezwaar voor hem was, maar er was al een huisloze daar. Als die ermee accoord ging, kon de Verhevene er zo lang blijven als hij wilde.
Nu was daar een man uit goede familie met naam Pukkusāti, die uit vertrouwen tot de Verhevene het leven in huis had verwisseld voor het huisloze leven, en zich toen al ophield in de werkplaats van de pottenbakker.
- Volgens het commentaar was Pukkusāti de koning van Takkasila geweest die met koning Bimbisara van Magadha bevriend was. Door zijn vriend had hij van de leer van de Boeddha vernomen en was dermate vervuld van vertrouwen, dat hij zonder formele wijding in de huisloosheid vertrokken was en nu op weg was naar de Boeddha. Deze had Pukkusātis aanleg tot bovennatuurlijk inzicht gezien en de incognito-samenkomst met hem geregeld].
De Verhevene ging naar de eerwaarde Pukkusāti toe en zei: “Bhikkhu als het geen bezwaar voor je is, wil ik een nacht in de werkplaats doorbrengen.”
“Vriend, de werkplaats is groot genoeg. De eerwaarde kan zo lang blijven als hij wil.”
Toen ging de Verhevene de werkplaats binnen, maakte een laag hooi gereed aan een einde, en ging er met gekruiste benen en oprecht bovenlichaam op zitten, vol oplettendheid. De Verhevene bracht toen het grootste deel van de nacht door zittend in meditatie, en ook de eerwaarde Pukkusāti bracht het grootste deel van de nacht door zittend in meditatie. Toen dacht de Verhevene: “Deze man uit goede familie gedraagt zich op een manier die vertrouwen wekt. Laat ik hem eens iets vragen.” De Verhevene vroeg toen aan de eerwaarde Pukkusāti:
“Bhikkhu, onder wie ben je in de huisloosheid vertrokken? Wie is je leraar? Tot wiens Dhamma beken jij je?”
“Vriend, er is de monnik Gotama, de zoon van de Sakyers; hij verliet de stam van de Sakyers om in de huisloosheid te gaan. Deze Verhevene heeft een heel goede naam. Van hem wordt gezegd: ‘Die Verhevene is een heilige, een volledig Verlichte, volmaakt in het ware weten en verheven in gedrag, volmaakt, kenner van de werelden, een onvergelijkbare Meester van bedwingbare mensen, een Leraar van hemelse en menselijke wezens, een Verlichte, een Verhevene.’ Onder die Verhevene ben ik in de huisloosheid vertrokken; die Verhevene is mijn leraar; tot de Dhamma van die Verhevene beken ik mij.”
“Maar bhikkhu, waar vertoeft die Verhevene, heilige en volmaakt Verlichte nu?”
"Vriend, er is in het noordelijke land een stad met naam Savatthi. De Verhevene, heilige, volmaakt Verlichte vertoeft nu daar.”
"Maar bhikkhu, heb je die Verhevene ooit gezien? Zou je hem herkennen wanneer je hem zag?”
“Neen, vriend, ik heb die Verhevene nooit gezien, en ik zou hem niet herkennen wanneer ik hem zag.”
Toen dacht de Verhevene: “Deze man uit goede familie is onder mij in de huisloosheid vertrokken. Stel dat ik hem de Dhamma onderwijs.” Dus richtte de Verhevene zich als volgt tot de eerwaarde Pukkusāti: “Bhikkhu, ik zal je de Dhamma onderwijzen. Luister oplettend naar wat ik ga zeggen.” - “Ja vriend,” gaf de eerwaarde Pukkusāti ten antwoord. De Verhevene zei dit:
De samenvatting “Bhikkhu, deze mens*1] bestaat uit zes elementen, zes grondslagen voor contact, en achttien soorten van geestelijk naderen, en hij heeft vier grondslagen. Iemand die op deze grondslagen staat, wordt niet meer door de stromen van de voorstelling overstroomd, en wanneer de stromen van de voorstelling hem niet meer overstromen, dan wordt hij een ‘wijze in de vrede’ genoemd. Men moet wijsheid niet verwaarlozen, men moet de waarheid oprecht houden, men moet verzaking onderhouden, en men moet voor de vrede oefenen. Dit is de samenvatting van de uiteenzetting van de zes elementen.
De zes elementen Bhikkhu, ‘deze mens bestaat uit zes elementen,’ zo werd gezegd. Waarop heeft dit betrekking? - Er is het aarde-element, het water-element, het vuur-element, het wind-element, het ruimte-element en het bewustzijn-element. Met betrekking hierop werd gezegd dat deze mens uit zes elementen bestaat.
De zes grondslagen voor contact Bhikkhu, ‘deze mens bestaat uit zes grondslagen voor contact,’ zo werd gezegd. Waarop heeft dit betrekking? - Er is de grondslag van het zien-contact, er is de grondslag van het hoor-contact, er is de grondslag van het ruik-contact, er is de grondslag van het smaak-contact, er is de grondslag van het aanrakings-contact en er is de grondslag van het geest-contact. Met betrekking hierop werd gezegd dat deze mens uit zes grondslagen voor contact bestaat.
Achttien soorten van geestelijk naderen Bhikkhu, ‘deze mens bestaat uit achttien soorten van geestelijk naderen,’ zo werd gezegd. Waarop heeft dit betrekking?
Wanneer men met het oog een vorm ziet, nadert men een vorm waarbij men vreugde opwekt; men nadert een vorm waarbij men droefenis opwekt; men nadert een vorm waarbij men gelijkmoedigheid opwekt.
Wanneer men met het oor een geluid hoort, nadert men een geluid, waarbij men vreugde opwekt; men nadert een geluid waarbij men droefenis opwekt; men nadert een geluid waarbij men gelijkmoedigheid opwekt.
Wanneer men met de neus een geur ruikt, nadert men een geur waarbij men vreugde opwekt; men nadert een geur waarbij men droefenis opwekt; men nadert een geur waarbij men gelijkmoedigheid opwekt.
Wanneer men met de tong een smaak proeft, nadert men een smaak waarbij men vreugde opwekt; men nadert een smaak waarbij men droefenis opwekt; men nadert een smaak waarbij men gelijkmoedigheid opwekt.
Wanneer men met het lichaam een aanrakingsobject voelt, nadert men een aanrakingsobject waarbij men vreugde opwekt; men nadert een aanrakingsobject waarbij men droefenis opwekt; men nadert een aanrakingsobject waarbij men gelijkmoedigheid opwekt.
Wanneer men met de geest een geestobject waarneemt, nadert men een geestobject waarbij men vreugde opwekt; men nadert een geestobject waarbij men droefenis opwekt; men nadert een geestobject waarbij men gelijkmoedigheid opwekt.
Zo zijn er zes soorten van naderen met vreugde, zes soorten van naderen met droefenis, en zes soorten van naderen met gelijkmoedigheid. Met betrekking hierop werd gezegd dat deze mens uit achttien soorten van geestelijk naderen bestaat.
Vier grondslagen Bhikkhu, ‘deze mens heeft vier grondslagen,’ zo werd gezegd. Waarop heeft dit betrekking?
Er is de grondslag van de wijsheid, de grondslag van de waarheid, de grondslag van de verzaking en de grondslag van de vrede. Met betrekking hierop werd gezegd dat deze mens vier grondslagen heeft.
‘Men moet wijsheid niet verwaarlozen, men moet de waarheid oprecht houden, men moet verzaking onderhouden, en men moet voor de vrede oefenen,’ zo werd gezegd. Waarop heeft dit betrekking?
Bhikkhu, hoe verwaarloost men wijsheid niet? Er zijn deze zes elementen: het aarde-element, het water-element, het vuur-element, het wind-element, het ruimte-element en het bewustzijn-element.
Bhikkhu, wat is het aarde-element? Het aarde-element kan zowel innerlijk als uiterlijk zijn. Het innerlijke aarde-element bestaat hierin: wat er bestaat aan vaste innerlijke dingen die tot iemand zelf behoren en die object van hechten zijn, zoals hoofdhaar, lichaamshaar, nagels, tanden, huid, vlees, spieren, pezen, beenderen, beendermerg, nieren, hart, lever, middenrif, milt, longen, dikke darm, dunne darm, maag, ontlasting of wat er anders nog is aan innerlijke dingen, dat noemt men het innerlijke aarde-element. Zowel het innerlijke als het uiterlijke aarde-element zijn alleen maar aarde-element. En dat moet met gepaste wijsheid overeenkomstig de werkelijkheid aldus beschouwd worden: “Dat is niet van mij, dat ben ik niet, dat is niet mijn zelf.” Wanneer men zo het aarde-element beschouwt, dan wordt men tegenover dat aarde-element ontnuchterd en maakt men de geest vrij van begeerte wat betreft het aarde-element.
Bhikkhu, wat is het water-element? Het waterelement kan zowel innerlijk als uiterlijk zijn. Het innerlijke waterelement bestaat hierin: wat er aan innerlijke dingen die tot iemand zelf behoren, water, waterig is en object van hechten, zoals gal, slijm, etter, bloed, zweet, vet, tranen, talg, speeksel, snot, gewrichtsvloeistof, urine of wat er anders nog aan innerlijke, tot iemand zelf behorende dingen, water, waterig is en object van hechten, dat noemt men het innerlijke waterelement. Zowel het innerlijke als het uiterlijke waterelement zijn alleen maar water-element. En dat moet met gepaste wijsheid overeenkomstig de werkelijkheid aldus beschouwd worden: “Dit is niet van mij, dit ben ik niet, dit is niet mijn zelf.” Wanneer men het waterelement zo beschouwt, wordt men tegenover het waterelement ontnuchterd en maakt men de geest vrij van begeerte wat betreft het waterelement.
Bhikkhu, wat is het vuur-element? Het vuur-element kan zowel innerlijk als uiterlijk zijn. Het innerlijke vuur-element bestaat hierin: wat er bestaat aan innerlijke dingen die tot iemand zelf behoren, die vuur zijn, vurig en object van hechten, dus datgene waardoor men verwarmd wordt, ouder wordt en verteerd wordt, en datgene waardoor verteerd wordt wat gegeten, gedronken en geproefd is, of wat er anders nog aan innerlijke dingen die tot iemand zelf behoren, vuur, vurig is en object van hechten, dat noemt men het innerlijke vuur-element. Zowel het innerlijke als het uiterlijke vuur-element zijn alleen maar vuur-element. En dat moet met gepaste wijsheid aldus bezien worden: “Dit is niet van mij, dat ben ik niet, dat is niet mijn zelf.” Wanneer men het vuur-element zo beschouwt, wordt men tegenover het vuur-element ontnuchterd en maakt men de geest vrij van begeerte wat betreft het vuur-element.
Bhikkhu, wat is het wind-element? Het wind-element kan zowel innerlijk als uiterlijk zijn. Het innerlijke wind-element is aldus: wat er aan innerlijke dingen die tot iemand zelf behoren, wind, winderig is, en object van hechten, namelijk opstijgende winden, neergaande winden, winden in de buik, winden in de darmen, winden die door de ledematen stromen, in- en uitademing, of wat er anders nog aan innerlijke dingen die tot iemand zelf behoren, wind, winderig is en object van hechten, dat noemt men het innerlijke wind-element. Zowel het innerlijke als het uiterlijke wind-element zijn alleen maar wind-element. En dat moet met gepaste wijsheid aldus bezien worden: “Dit is niet van mij, dat ben ik niet, dat is niet mijn zelf.” Wanneer men het wind-element zo met gepaste wijsheid overeenkomstig de werkelijkheid beschouwt, dan wordt men tegenover het wind-element ontnuchterd en maakt men de geest vrij van begeerte wat betreft het wind-element.
Bhikkhu, wat is het ruimte-element? Het ruimte-element kan zowel innerlijk als uiterlijk zijn. Het innerlijke ruimte-element is aldus: wat er aan innerlijke dingen die tot iemand zelf behoren, ruimte, ruimtelijk is en object van hechten, dus de oorgaten, de neusgaten, de mondopening, en de opening waarmee datgene wat gegeten, gedronken, verteerd en geproefd is, afgeslikt wordt, en de opening waarin het zich ophoopt, en de opening waardoor het beneden uitgescheiden wordt, of wat er anders nog aan innerlijke dingen die tot iemand zelf behoren, ruimte, ruimtelijk is en object van hechten: dat noemt men het innerlijke ruimte-element. Zowel het innerlijke als het uiterlijke ruimte-element zijn alleen maar ruimte-element. En dat moet met gepaste wijsheid aldus bezien worden: “Dit is niet van mij, dat ben ik niet, dat is niet mijn zelf.” Wanneer men het ruimte-element zo met gepaste wijsheid overeenkomstig de werkelijkheid beschouwt, wordt men tegenover het ruimte-element ontnuchterd en maakt men de geest vrij van begeerte wat betreft het ruimte-element.
Dan blijft alleen nog het bewustzijn over, gezuiverd en stralend. Wat neemt men waar met dat bewustzijn? Men neemt waar: ‘dit is aangenaam,’ men neemt waar: ‘dit is pijnlijk,’ men neemt waar: ‘dit is noch pijnlijk noch aangenaam.’ In afhankelijkheid van een contact dat als aangenaam gevoeld moet worden, ontstaat aangenaam gevoel. Wanneer men een aangenaam gevoel voelt, begrijpt men: ‘Ik voel een aangenaam gevoel.’ Bij het beëindigen van dat contact dat als aangenaam gevoeld moet worden, begrijpt men: ‘Het aangename gevoel dat ontstaan was in afhankelijkheid van dat contact dat als aangenaam gevoeld moet worden, dat ermee overeenkomende gevoel - het is minder geworden en het is beëindigd.’
In afhankelijkheid van een contact dat als pijnlijk gevoeld moet worden, ontstaat pijnlijk gevoel. Wanneer men een pijnlijk gevoel voelt, begrijpt men: ‘Ik voel een pijnlijk gevoel.’ Bij het beëindigen van dat contact dat als pijnlijk gevoeld moet worden, begrijpt men: ‘Dat pijnlijke gevoel dat ontstaan was in afhankelijkheid van dat contact dat als pijnlijk gevoeld moet worden, dat ermee overeenkomende gevoel - het is minder geworden en het is beëindigd.’
In afhankelijkheid van een contact dat als noch pijnlijk noch aangenaam gevoeld moet worden, ontstaat noch pijnlijk noch aangenaam gevoel. Wanneer men een noch pijnlijk noch aangenaam gevoel voelt, begrijpt men: ‘Ik voel een noch pijnlijk noch aangenaam gevoel.’ Bij het beëindigen van dat contact dat als noch pijnlijk noch aangenaam gevoeld moet worden, begrijpt men: ‘Het noch pijnlijke noch aangename gevoel dat ontstaan was in afhankelijkheid van dat contact dat als noch pijnlijk noch aangenaam gevoeld moet worden, dat ermee overeenkomende gevoel - het is minder geworden en is beëindigd.’
Bhikkhu, zoals door het contact en de wrijving van twee wrijfhouten hitte geproduceerd wordt en vuur gemaakt wordt, en bij het scheiden en uit elkaar nemen van die twee wrijfhouten de ermee overeenkomende hitte minder wordt en eindigt, juist zo ontstaat ook in afhankelijkheid van een contact dat als aangenaam gevoeld moet worden, een aangenaam gevoel. Wanneer men een aangenaam gevoel voelt, begrijpt men: ‘Ik voel een aangenaam gevoel. Bij het beëindigen van dat contact dat als aangenaam gevoeld moet worden, begrijpt men: ‘Het aangename gevoel dat ontstaan was in afhankelijkheid van dat contact dat als aangenaam gevoeld moet worden, het ermee overeenkomende gevoel - het is minder geworden en het is beëindigd.’ In afhankelijkheid van een contact dat als pijnlijk gevoeld moet worden,ontstaat pijnlijk gevoel. Wanneer men een pijnlijk gevoel voelt, begrijpt men: ‘Ik voel een pijnlijk gevoel.’ Bij het beëindigen van dat contact dat als pijnlijk gevoeld moet worden, begrijpt men: ‘Het pijnlijke gevoel dat ontstaan was in afhankelijkheid van dat contact dat als pijnlijk gevoeld moet worden, het ermee overeenkomende gevoel - het is minder geworden en het is beëindigd. In afhankelijkheid van een contact dat als noch pijnlijk noch aangenaam gevoeld moet worden, ontstaat noch pijnlijk noch aangenaam gevoel. Wanneer men een noch pijnlijk noch aangenaam gevoel voelt, begrijpt men: ‘Ik voel een noch pijnlijk noch aangenaam gevoel.’ Bij het beëindigen nu van dat contact dat als noch pijnlijk noch aangenaam gevoeld moet worden, begrijpt men: ‘Het noch pijnlijke noch aangename gevoel dat ontstaan was in afhankelijkheid van dat contact dat als noch pijnlijk noch aangenaam gevoeld moet worden, het ermee overeenkomende gevoel - het is minder geworden en het is beëindigd.
Dan blijft alleen nog gelijkmoedigheid over, gezuiverd en stralend, soepel, smeedbaar en helder stralend.*2] Bhikkhu, stel dat een handige goudsmid of zijn hulp een smeltoven voorbereidt, de smeltkroes verhit, iets goud met tangen pakt, en het in de smeltkroes doet. Van tijd tot tijd blaast hij erop, van tijd tot tijd sprenkelt hij water erover, en van tijd tot tijd kijkt hij alleen maar toe. Dat goud zal zuiver worden, goed gezuiverd, helemaal gezuiverd, zonder fouten, vrij van sintels, soepel, smeedbaar en helder stralend. Wat voor sieraad de goudsmid er ook mee zal maken, een gouden ketting of oorringen, of een halsketting of een gouden guirlande, het goud zal zijn doel vervullen. Evenzo, bhikkhu, blijft dan alleen nog gelijkmoedigheid over, gezuiverd en stralend, soepel, smeedbaar en helder stralend.
Hij begrijpt: ‘Wanneer ik deze gelijkmoedigheid, die zo gezuiverd en stralend is, ga richten op het gebied van ‘ruimte is oneindig,’ en mijn geest dienovereenkomstig ga ontplooien, dan zou deze gelijkmoedigheid van mij, door dat meditatieve gebied gedragen, eraan vasthechtend, zeer lang voortduren.*3] Wanneer ik deze gelijkmoedigheid die zo gezuiverd en stralend is, ga richten op het gebied van ‘bewustzijn is oneindig,’ en mijn geest dienovereenkomstig ga ontplooien, dan zou deze gelijkmoedigheid van mij, door dat meditatieve gebied gedragen, eraan vasthechtend, zeer lang voortduren. Wanneer ik deze gelijkmoedigheid die zo gezuiverd en stralend is, ga richten op het gebied van ‘niets is er,’ en mijn geest dienovereenkomstig ga ontplooien, dan zou mijn gelijkmoedigheid, door dat meditatieve gebied gedragen, eraan vasthechtend, zeer lang voortduren. Wanneer ik deze gelijkmoedigheid, die zo gezuiverd en stralend is, ga richten op het gebied van ‘noch waarneming noch niet waarneming,’ en mijn geest dienovereenkomstig ga ontplooien, dan zou deze gelijkmoedigheid van mij, door dat meditatieve gebied gedragen, eraan vasthechtend, zeer lang voortduren.’
Hij begrijpt: ‘Wanneer ik deze gelijkmoedigheid, die zo gezuiverd en stralend is, ga richten op het gebied van ‘ruimte is oneindig,’ en mijn geest dienovereenkomstig ga ontplooien, dan is dat gevormd. Wanneer ik deze gelijkmoedigheid die zo gezuiverd en stralend is, ga richten op het gebied van ‘bewustzijn is oneindig,’ en mijn geest dienovereenkomstig ga ontplooien, dan is dat gevormd. Wanneer ik deze gelijkmoedigheid die zo gezuiverd en stralend is, ga richten op het gebied van ‘niets is er,’ en mijn geest dienovereenkomstig ga ontplooien, dan is dat gevormd. Wanneer ik deze gelijkmoedigheid, die zo gezuiverd en stralend is, ga richten op het gebied van ‘noch waarneming noch niet waarneming,’ en mijn geest dienovereenkomstig ga ontplooien, dan is dat gevormd.’ Hij vormt geen enkele voorwaarde en produceert geen enkele wilsopwelling in de richting van bestaan of bestaansmogelijkheid. Omdat hij geen enkele voorwaarde vormt, en geen enkele wilsopwelling in richting bestaan of bestaansmogelijkheid produceert, hecht hij nergens meer vast aan de wereld. Wanneer hij niet vasthecht, is hij niet opgewonden. Wanneer hij niet opgewonden is, bereikt hij persoonlijk Nibbana. Hij begrijpt: ‘Geboorte is ten einde gebracht, het heilige leven is geleefd, gedaan is wat gedaan moest worden, er is verder niets meer te doen.’
Wanneer hij een aangenaam gevoel voelt, begrijpt hij: ‘Het is vergankelijk, er is geen vasthouden aan; er is niets vermakelijks in te vinden.’ Wanneer hij een pijnlijk gevoel voelt, begrijpt hij: ‘Het is vergankelijk, er is geen vasthouden aan; er is niets vermakelijks in te vinden.’ Wanneer hij een noch pijnlijk noch aangenaam gevoel voelt, begrijpt hij: ‘Het is vergankelijk, er is geen vasthouden aan; er is niets vermakelijks in te vinden.’
Wanneer hij een aangenaam gevoel voelt, voelt hij het als bevrijde. Wanneer hij een pijnlijk gevoel voelt, voelt hij het als bevrijde. Wanneer hij een noch pijnlijk noch aangenaam gevoel voelt, voelt hij het als bevrijde. Wanneer hij een gevoel voelt, dat samen met het lichaam eindigt, begrijpt hij: ‘Ik ervaar een gevoel dat samen met het lichaam eindigt.’ Wanneer hij een gevoel voelt, dat samen met het leven eindigt, dan begrijpt hij: ‘Ik ervaar een gevoel dat samen met het leven eindigt.’ Hij begrijpt: ‘Met het einde van het leven zal alles wat gevoeld wordt, waaraan men zich niet vermaakt, terstond koel worden.’ Bhikkhu, zoals een olielamp in afhankelijkheid van olie en een lampenpit brandt en uitgedoofd is als zij geen verdere brandstof krijgt, zodra de olie en de lampenpit verbruikt zijn; evenzo begrijpt hij, wanneer hij een gevoel voelt dat samen met het lichaam eindigt: ‘Ik ervaar een gevoel dat samen met het lichaam eindigt.’ Wanneer hij een gevoel voelt dat samen met het leven eindigt, begrijpt hij: ‘Ik ervaar een gevoel dat samen met het leven eindigt.’ Hij begrijpt: ‘Met het einde van het leven zal alles wat gevoeld wordt, waaraan men zich niet vermaakt, terstond koel worden.’
Daarom bezit een bhikkhu die deze wijsheid bezit, de hoogste grondslag van de wijsheid. Want bhikkhu, dit is de hoogste edele wijsheid, namelijk het weten van de vernietiging van alle dukkha.
Zijn bevrijding die op de waarheid is gebaseerd, is onwrikbaar. Want bhikkhu, dat is onecht wat een bedrieglijke aard heeft, en dat is echt wat een onbedrieglijke aard heeft - Nibbāna. Daarom bezit een bhikkhu die deze waarheid bezit, de hoogste grondslag van de waarheid. Want bhikkhu, dit is de hoogste edele waarheid, namelijk Nibbana dat een onbedrieglijke aard heeft.
Vroeger, toen hij onwetend was, verwierf en ontwikkelde hij geestelijke aanwinsten. Nu zijn die door hem overwonnen, aan de wortel afgesneden, verwijderd zodat zij niet meer onderworpen zijn aan toekomstig ontstaan. Daarom bezit een bhikkhu die deze verzaking bezit, de hoogste grondslag van verzaking. Want bhikkhu, dit is de hoogste edele verzaking, namelijk het loslaten van alle geestelijke aanwinsten.
Vroeger, toen hij onwetend was, ervoer hij hebzucht, begeerte en hevig verlangen; die zijn nu door hem overwonnen, aan de wortel afgesneden, verwijderd, zodat ze aan een toekomstig ontstaan ervan niet meer onderworpen zijn. Vroeger, toen hij onwetend was, ervoer hij toorn, kwaadwil en haat; die zijn nu door hem overwonnen, aan de wortel afgesneden, verwijderd, zodat zij aan een toekomstig ontstaan ervan niet meer onderworpen zijn. Vroeger, toen hij onwetend was, ervoer hij onwetendheid en verblinding; dat is nu door hem opgegeven, aan de wortel afgesneden, verwijderd, zodat het niet meer aan een toekomstig ontstaan ervan is onderworpen. Daarom bezit een bhikkhu die deze vrede bezit, de hoogste grondslag van de vrede. Want bhikkhu, dit is de hoogste edele vrede, namelijk de bevrijding van begeerte, haat en verblinding.
Met betrekking hierop werd gezegd dat men wijsheid niet moet verwaarlozen, dat men de waarheid oprecht moet houden, dat men verzaking moet onderhouden, en dat men voor de vrede moet oefenen.
De stromen van de voorstelling De stromen van de voorstelling overstromen iemand niet meer die op deze grondvesten staat, en wanneer de stromen van de voorstelling hem niet meer overstromen, dan wordt hij een ‘wijze in de vrede’ genoemd, zo werd gezegd. En met betrekking waarop werd dit gezegd?
Bhikkhu, ‘ik ben’ is een voorstelling; ‘ik ben dit’ is een voorstelling; ‘ik zal zijn’ is een voorstelling; ‘ik zal niet zijn’ is een voorstelling; ‘ik zal bezitten’ is een voorstelling; ‘ik zal vorm bezitten’ is een voorstelling; ‘ik zal vormloos zijn’ is een voorstelling’; ‘ik zal waarnemend zijn’ is een voorstelling; ‘ik zal niet waarnemend zijn’ is een voorstelling; ‘ik zal noch waarnemend noch niet waarnemend zijn’ is een voorstelling. Voorstelling is een ziekte, een gezwel, een stekel. Bhikkhu, doordat men elke voorstelling overschrijdt, wordt men een wijze in de vrede genoemd. En de wijze in de vrede is niet geboren, hij wordt niet ouder, sterft niet; hij wordt niet bewogen en heeft geen verlangen. Want in hem is niets meer aanwezig waardoor hij geboren zou kunnen worden. Niet geboren, hoe kan hij dan ouder worden? Niet ouder wordend, hoe kan hij dan sterven? Niet stervend, hoe kan hij dan bewogen worden? Niet bewogen, hoe kan hij dan verlangen hebben?
Met betrekking hierop werd gezegd: ‘De stromen van de voorstelling overstromen iemand niet meer die op deze grondslagen staat, en wanneer de stromen van de voorstelling hem niet meer overstromen, dan wordt hij een ‘wijze in de vrede’ genoemd.’
Bhikkhu, onthoudt deze korte uiteenzetting van de zes elementen.”
Tot slot Daarop dacht de eerwaarde Pukkusāti: “De Leraar is werkelijk naar mij toe gekomen. De Volmaakte is naar mij toe gekomen. De volledig Verlichte is naar mij toe gekomen.” Hij stond van zijn zitplaats op, bracht zijn oppergewaad over een schouder in orde, wierp zich met het hoofd aan de voeten van de Verhevene en zei: Eerwaarde heer, ik heb een fout begaan; als een nar, verward en onhandig, heb ik me aangematigd om de Verhevene met ‘vriend’ aan te spreken. Eerwaarde heer, de Verhevene moge mij mijn fout vergeven, die omwille van toekomstige terughoudendheid als zodanig ingezien werd.”
“Zeker, bhikkhu, je hebt een fout begaan door mij als ‘vriend’ aan te spreken. Maar je hebt je fout ingezien en om vergiffenis gevraagd. Daarom vergeven wij je. Want het is groei in de discipline van de edelen wanneer men zijn fout inziet, om vergiffenis vraagt en toekomstige terughoudendheid op zich neemt.”
“Eerwaarde heer, ik zou graag de inwijding onder de Verhevene krijgen.”
“Maar zijn je nap en gewaden volledig, bhikkhu?”
"Eerwaarde heer, mijn nap en gewaden zijn niet volledig.”
“Bhikkhu, Tathāgatas geven niemand de wijding wiens nap en gewaden niet volledig zijn.”
Toen stond de eerwaarde Pukkusāti van zijn zitplaats op, gelukkig en verheugd over de woorden van de Verhevene. Hij eerde de Verhevene, nam afscheid met de rechter zijde naar hem toegewend, en ging op zoek naar een nap en gewaden. Door een loslopende koe werd hij toen gedood.
Meerdere bhikkhus gingen naar de Verhevene, eerden hem en gingen terzijde neerzitten. Zij vroegen naar de bestemming van de eerwaarde Pukkusāti.
[De Boeddha:] “Bhikkhus, de man uit goede familie Pukkusāti was wijs. Hij oefende in overeenstemming met de Dhamma en hij heeft mij in de vragen van de Dhamma geen moeilijkheden bezorgd. Hij is met de vernietiging van de vijf lagere boeien spontaan [in de Zuivere Verblijven] wedergeboren; daar zal hij Nibbana verkrijgen zonder ooit naar deze wereld terug te keren.”
Dat is wat de Verhevene zei. De bhikkhus waren tevreden en verheugd over de woorden van de Verhevene. (M.140)
_____
*1] Purisa is het Paliwoord voor ‘man’ of algemeen ‘mens’. Het wordt niet in samenhang met het geloof in persoonlijkheid gebruikt, maar het beschrijft de individualiteit die ook een Verlichte heeft.
*2] Het commentaar legt uit dat Pukkusāti al de vierde jhana had beheerst en vasthechten aan de daar aanwezige gelijkmoedigheid had gehad.
*3] Zelfs zeer lang; de levensspanne in de vormloze sferen van bestaan, die overeenkomen met de vormloze verdiepingen, ligt tussen 20.000 en 84.000 aeonen.