0.2. De bronnen Het verslag over het laatste jaar van het leven van de Boeddha, zijn definitieve heengaan (Parinibbāna), zijn crematie en de verdeling van de relieken is vooral te vinden in het Mahaparinibbāna sutta.[3] Dit sutta is het 16e sutta in de Digha Nikāya van de Pāli Canon.
Verspreid over het Mahaparinibbana sutta is een aantal verzen. Sommige ervan zijn oud; andere zijn van latere datum. Ongetwijfeld behoren deze verzen tot verschillende perioden in de ontwikkeling van de levensbeschrijving van de Boeddha.[4] Dit sutta stoelt op echte herinneringen maar die herinneringen zijn in diverse perioden uitgebreid tot legenden. Het sutta heeft zich ontwikkeld door toevoegingen en tussenvoegingen gedurende enkele eeuwen. Misschien is de laatste versie ervan opgeschreven te Aluvihara in de 1e eeuw na Chr., toen er de hele canon werd genoteerd.[5] Enkele toevoegingen behoren zeer zeker niet tot het laatste levensjaar van de Boeddha.
Vooral belangrijk zijn de namen van de plaatsen die de Verhevene bezocht op zijn route naar Kusināra; en de laatste instructies die hij gaf voor het welzijn van de Sangha.[6]
In Pāva werd de Boeddha opnieuw ziek na de maaltijd bij de goudsmid Cunda. En op weg van Pāva naar Kusināra – een korte afstand – kreeg de Boeddha een aanval van zwakte.
In het Mahāparinibbāna sutta worden aan de Boeddha wonderdaden toegeschreven. Maar de historische Boeddha was het verre zich als supermens voor te doen. Hij was een mens zoals ieder ander. Hij is door niets anders onderscheiden dan dat hij de enige weg naar de bevrijding van lijden gevonden heeft. Bovennatuurlijke elementen moeten later in het Mahāparinibbāna sutta zijn ingeslopen.[14]
Ook vinden we in dit sutta dat er een eredienst wordt gevestigd. De invloed van bhakti, devotie, is duidelijk merkbaar. Voor lekenvolgelingen wordt er aanbevolen een pelgrimstocht te maken naar de plaatsen van de geboorte, Verlichting, eerste preek, en het definitieve heengaan van de Boeddha (resp. Lumbini, Buddhagaya, Sarnath en Kushinagar). En er is de verdeling van de relieken van de Boeddha en de oprichting van stoepas.[15]
De Boeddha maande de monniken om na zijn dood als criteria voor de beoordeling of een tekst echt was, die tekst te vergelijken met Sutta (Dhamma) en Vinaya. Na de dood van de Boeddha waren alleen de Dhamma en Vinaya voor de monniken de enige autoriteit. Maar tegen de uitdrukkelijke wil van de Boeddha ontstaat de opbouw van een hiërarchie. De nadruk wordt meer gelegd op de Vinaya, uiterlijke voorschriften die het samenleven van de monniken regelen.[16]
En Ānanda die al lang voor het overlijden van de Boeddha een volmaakte heilige was en die erg populair was bij veel leken, monniken en nonnen, wordt minder waard voorgesteld. Dit blijkt uit meerdere tekstgedeeltes. Ānanda is trouw, maar hij weende, was dus niet zonder emoties, en moest getroost worden. Hij wordt voorgesteld als iemand die een geringe geestelijke capaciteit had. Ānanda wordt zelfs voor de dood van de Boeddha verantwoordelijk gehouden.[17]
Samenvattend kan men zeggen dat het Mahā Parinibbāna Sutta stoelt op echte herinneringen aan de laatste grote tocht van de Boeddha. Die herinneringen hebben zich uitgebreid tot een legendarisch bericht. Er is een ontwikkeling te zien die na de dood van de Boeddha steeds sterker werd:
1. De Boeddha werd boven de menselijke sfeer verheven.
2. Rond zijn persoon werd een cultus opgebouwd.
3. Tegen de uitdrukkelijke wil van de Boeddha ontstaat de opbouw van een hiërarchie.
Er bestaan meerdere Chinese versies van het Mahāparinibbāna sutta. De heer Yang-Gyu An maakt er diverse keren melding van in zijn vertaling van Buddhaghosa’s commentaar op dat sutta.[18] Helaas kon ik geen vertalingen van de door hem genoemde versies raadplegen, behalve de woorden van de Boeddha die hij heeft nagelaten vlak voor zijn overlijden. Deze toespraak is niet te vinden in de Pāli-Canon maar is tot ons gekomen via de Chinese vertaling van Acarya Kumarajiva die gestorven is in het jaar 956 na Boeddha (= 412 na Chr.). Deze toespraak is weliswaar gericht tot monniken, maar er is ook veel goede raad voor leken in te vinden. Deze toespraak is in China erg populair. Door de eerwaarde Bhikkhu Khantipālo is opgemerkt dat die redevoering zeer overeenkomt met de strekking van de leer. De leringen erin zijn in overeenstemming met de canonieke traditie.[19] Om die reden is die Chinese versie als waar te beschouwen. Ze is hier eveneens opgenomen. Gedeeltes ervan komen ook voor in het Mahāparinibbāna Sutta.
Een verhaal van een monnik die een kostbare beker stal, is zowel te vinden in de Chinese versies als in het Sutta Nipāta.
In de Buddhist Legends, verhalen behorende bij de verzen van het Dhammapada, vond ik nog enkele andere verhalen die handelen over het laatste jaar. Zij zijn niet te vinden in het Mahāparinibbāna sutta. Ik heb ze hier ingevoegd.
In het Udana en het Dhammapada zijn gedeeltes die handelen over het laatste levensjaar van de Boeddha. Die gedeeltes zijn in het Mahāparinibbāna sutta opgenomen.
Het Udana is een collectie van korte uitspraken (udānas) van de Boeddha of van zijn voornaamste discipelen. De collectie bestaat uit acht vaggas (secties) met in totaal 80 udānas. Die uitspraken zijn meestal in versvorm. Aan elke uitspraak (udāna) gaat vooraf een verslag of verhaal in proza van de omstandigheden waarin de betreffende uitspraak is gedaan.[20] Het is een open vraag of de meeste van deze udānas werkelijk authentieke woorden van de Boeddha zijn. De meeste van deze uitspraken zijn mogelijk de originele woorden van de Boeddha zelf of van zijn discipelen. De uitspraken zijn ongetwijfeld ouder dan de verhalen waarmee ze verbonden zijn. Misschien zijn enkele ervan vanaf het begin geassocieerd met het verhaal. Bij de meerderheid ervan echter moet de samensteller het verhaal en de oude uitspraak hebben samengevoegd.[21]
Het commentaar op het Udana is geschreven door de eerwaarde Dhammapāla. In zijn commentaar wordt de Boeddha vergoddelijkt. Heel veel eigenschappen worden door Dhammapāla aan de Boeddha toegeschreven welke eigenschappen de Boeddha als een Groot Man moeten aanduiden.[22] Maar de Boeddha was een gewoon mens.[23]
Het Dhammapada bestaat uit 423 verzen in het Pāli die door de Boeddha bij circa 305 gelegenheden zijn gesproken. Ze zijn verdeeld in 26 hoofdstukken (vagga). De verzen zijn gerangschikt naar onderwerp. Over het algemeen wordt aangenomen dat de verhalen die bij de verzen horen, mondeling overgeleverd zijn vanaf de tijd van de Boeddha tot in de 5e eeuw na Chr. Buddhaghosa heeft een commentaar geschreven bij de Pāli verzen en daarbij de verhalen genoteerd. Zo zijn die verhalen tot ons gekomen. Het merendeel van de verzen komt voor in andere canonieke werken.[24]
Het verslag over het Maha parinibbana (definitieve heengaan) van de Verhevene staat in S.VI.15 (= SN.I.6.15). Dit sutta is in het Mahaparinibbana sutta van D.16 opgenomen. Zeer waarschijnlijk is S.VI.15 de oorspronkelijke versie.
Het commentaar op het Mahāparinibbāna sutta van D.16 is vol met wonderbaarlijke verhalen. Dat commentaar is geschreven door Buddhaghosa. Hij maakt er van de Boeddha een supermens. Buddhaghosa’s commentaar staat soms ver af van de eigenlijke leer van de Boeddha.
De oorspronkelijke tekst van het Mahāparinibbāna sutta kent geen onderverdeling in hoofdstukken en paragrafen. De vertaling ervan door Dr. Paul Dahlke is een groot aaneengesloten verhaal zonder hoofdstukken en paragrafen. Door Buddhaghosa werd zijn commentaar op dit sutta ingedeeld in vijf hoofdstukken die elk weer in meerdere paragrafen verdeeld werden, met ieder een eigen titel. De vertaling van Bhikkhu Ñānamoli is wel verdeeld in paragrafen, maar heeft geen aparte titels.
Door mij is zijn de teksten in paragrafen en sub-paragrafen ingedeeld, waarbij de plaatsen waar de Boeddha verbleef, bepalend zijn geweest voor een eerste indeling.
De volgende vertalingen van D.16 werden geraadpleegd:
1. “Maha-Parinibbana-Suttanta. Die grosse Lehrrede vom endgültigen Verlöschen. (Digha-Nik. 16),” in: Dahlke, Paul (übers.): Buddha. Auswahl aus dem Palikanon. Wiesbaden [s.a.], p. 126-241.
2. “Chapter XV. The Last Year,” in: Ñānamoli, Bhikkhu: The Life of the Buddha According to the Pali. (2nd ed.). Kandy 1978. (1st ed. 1972), p. 289-337.
3. “Aus der Erzählung über die letzten Wanderungen des Buddha und über sein Eingehen in das Nirvana,” in: Oldenberg, Hermann (Übers.): Reden des Buddha. Lerhre / Verse / Erzählungen. München 1922, p. 101-119. (Hierin staat slechts een gedeelte van het Mahāparinibbāna suttanta).
4. “Chapter Fifteen. The Last Days. Mahaparinibbana-katha,” in: Khantipālo, Phra (Comp.): The Splendour of Enlightenment. A Life of the Buddha. Vol. II. Bangkok 1987, p. 323-386.
5. Vajira, Sister [et al.]: Last Days of the Buddha. The Maha-Parinibbāna Sutta. Being the 16th text of the Dīgha-Nikāya. Transl. by Sister Vajira; final revision by Francis Story; notes and references by Nyānaponika Mahā Thera. Kandy : BPS, 1964. The Wheel No. 67/69.
_____
[3] Webb, Russell (Ed.): An Analysis of the Pali Canon, being the Buddhist Scriptures of the Theravada School. Kandy 1975. The Wheel No. 217/220, p. 6; Thomas, Edward J.: The Life of Buddha as Legend and History. (repr.) New Delhi 1992, p. 258; Malalasekera, G.P.: Dictionary of Pāli Proper Names. London 1974, Vol. II, p. 531.
[4] Gnanarama, Ven. Pategama: The Mission Accomplished : A historical analysis of the Mahaparinibbana Sutta of the Digha Nikaya of the Pali Canon. Singapore 1997, p. 147.
[5] Gnanarama 1997, p. 11, 17-18, 147; Schneider, Ulrich: Einführung in den Buddhismus. Darmstadt 1980, p. 45.
[6] Bapat, P.V.: 2500 Years of Buddhism. (5th repr.) New Delhi 1987, p. 136.
[14] Schneider 1980, p. 38-39, 41; Gnanarama 1997, p. 82-83.
[15] Bapat 1987, p. 136; Schneider 1980, p. 39 en 42. - Devotie, eerbetoon, vertrouwen wordt echter al door de Boeddha aanbevolen, zie o.a.: A.I.22 Lof aan de Boeddha; A.I.26. (A.I.16.1. 1-10) De tien overwegingen; A.IV.23 Lof aan de Boeddha, de Volmaakte - Loka Sutta; A.IV. 34 Het hoogste vertrouwen; A.IV.52 Stromen van verdienste; A.V.32 Hoogste zegen - Cundî Sutta; A.VI.30 Onovertroffen; A.VII.66 Zeven voorwerpen van eerbied; A.VIII. 54 Vyagghapajja-Sutta - De basis voor welzijn; A.X.30 Eerbetoon door koning Pasenadi; S.XI.3 De vaandelbescherming; Sn II.1 (verzen 222-238) Ratana sutta; M.77. (M.VIII.7) Mahāsakuludāyi sutta; M.89. (M.IX.9) Dhammacetiya sutta – eerbetoon door koning Pasenadi.
[16] Schneider 1980, p. 39 en 45.
[17] Schneider 1980, p. 43-44.
[18] An, Yang-Gyu (transl.): The Buddha's Last Days : Buddhaghosa's Commentary on the Mahāparinibbāna Sutta. Oxford 2003.
[19] Khantipālo, Bhikkhu (tr.): The Buddha's Last Bequest. A Translation from the Chinese Tripitaka. Kandy 1967. The Wheel No. 112.
[20] Kashyap, Bhikkhu J. (Gen. Ed.): The Khuddakapātha - Dhammapada - Udāna - Itivuttaka - Suttanipāta (Khuddhakanikāya. Vol. I). [s.l.] 1959, p. xiii; Webb 1975, The Wheel No. 217/220, p. 31; Winternitz, Maurice: A History of Indian Literature. Vol. II : Buddhist Literature and Jaina Literature. A new authoritative English translation by V. Srinivasa Sarma. (revised ed.). Delhi 1983, p. 81; Thomas 1992, p. 273.
[21] Winternitz 1983 (II), p. 82.
[22] Zie o.a. Masefield, Peter (transl.): The Udāna Commentary (Paramatthadīpanī nāma Udānatthakathā) by Dhammapāla; transl. from the Pāli by Peter Masefield. Vol. II. Oxford 1995, p. 1041-1043.
[23] Zie ook het topic: De Bodhisatta in het Theravāda Boeddhisme. http://www.boeddhaforum.nl/index.php/topic,2503.0.html
[24] Dhammananda, K. Sri (tr.): The Dhammapada. Kuala Lumpur 1988, p. XXXIV-XXXV.