In deze quote wordt 'de geest' opgedeeld. Viññana = Siebe-geest. Citta is wat ik kennende leegte noem. (Degene die kent/weet). Het paradoxale van dit stukje is dat jij (Siebe) voorbij je eigen geest kunt komen! Degene die zich Siebe noemt kan dus sowieso nooit verlicht worden/zijn.
Naar mijn smaak leert Maha Boowa dat je eerst gevoel ontwikkeld voor het feit dat alles wat komt en gaat in je beleving; aan gedachten, emoties, pijn, wil, gewaarwordingen (bewustzijnsmomenten) etc. dat is niet Ik en niet mijn. Maar er blijft dan een soort rest gevoel over voor het feit dat degene die kent dan het Ik is. De getuige van de pijn, de weter is dan het Ik zeg maar.
Zoals ik het begrijp leert Maha Boowa dat ook hieraan een einde komt als men rechtstreeks ziet dat dat wat kent, de citta, ook geen Ik is.
Klopt. Maar hij schrijft ook: "De citta daarentegen is bewustzijn, het weten, “degene die weet”. En dat deel van de geest sterft niet." De citta is
degene die weet dat hij geen 'zelf' is. Dat wordt in het boeddhisme het doodloze genoemd. Ik noem het dan weer juist weer 'dood', omdat het van ieder gevoel is ontdaan. Ik ben het niet oneens met Maha Boowa, ik druk me alleen anders uit.
Niet alleen het tijdelijke wordt nu gezien als zelf-loos maar ook degene die kent.
Dit is het einde van alle zelf-kennis. Alles wordt nu gekend zoals het werkelijk is en iemand realiseert nu op persoonlijke wijze bevrijding.
Er is nog wel cognitie maar hierin vindt geen Ik en mijn-maken meer plaats.
Het is juist het begin van zelfkennis: het
weten dat er niet zoiets als een zelf is. Dat is geen mentaal weten, maar een weten buiten 'de persoon' om. Viññana (bewustzijn van iets anders) blijft gewoon functioneren tot je dood aan toe. Viññana noem ik normaliter gewoon 'zintuigelijk bewustzijn'. En waar is zintuigelijk bewustzijn zich bewust van? Van de zintuigelijke wereld.
En mijzelf (dat wat verschijnt in de zintuigelijke wereld) blijf ik gewoon ik/mij/zelf en 'mijn' (bezittelijk) noemen. Voor citta echter blijft zoiets als 'bezit' een onmogelijkheid. Voor 'mij' is bezit wel mogelijk.
Maha Boowa heeft een en ander inzichtelijk proberen te maken met het voorbeeld van iemand die in een lege ruimte komt. Waar ie ook ziet, hij ziet lege ruimte...en hij concludeert...dit is leeg. Dit is zeg maar een kennis van leegte vanuit het standpunt van de getuige. Maha Boowa leert dat dit niet echte kennis van leegte is. Hij leert dat de ruimte eigenlijk niet echt leeg is want de persoon, de getuige staat er immers nog in. Hij leert dat pas wanneer ook dit perspectief van de getuige of waarnemer van leegte oplost in de geest, dan zie je de citta en ken je pas de citta als citta. Dan ken je leegte als leegte. Niet eerder. Ik denk dat jij dit ook zo ziet.
Ik zie dat ook zo. Maar wie geen directe kennis heeft van 'de leegte' die gaat er zich een voorstellingsbeeld van maken. En dat is nooit correct. En waarom is dat? Citta is vrij van iedere gemoedstoestand. De getuige is in de leegte
eenzaam. Als mensen ergens moeite mee hebben dan is het eenzaamheid. Daarom dient het gemoed tot het laatste beetje geledigd te worden, je kunt alleen getuige zijn van de leegte met een leeg gemoed. Een gemoed dat nergens meer door bewogen wordt.
Dat je verlichting niet persoonlijk zou kunnen realiseren zou betekenen dat iedereen die verlichting claimt zoals de Boeddha in de war is, niet verlicht?
Het zou betekenen dat je als mens er eigenlijk niks aan hebt? Dat je alleen verlicht bent als je in een speciale staat bent?
Wat ik poog te zeggen is dat ik als persoon nooit verlicht ben. Zie mijn eerdere opmerkingen: ik
moet wel zintuigelijk waarnemen (Viññana). Ik
moet wel bezitten. Citta is bezitloos en neemt
niet zintuigelijk waar.
Anders gezegd: ik kan niet als citta de straat betreden. Het verschil tussen getuige-zijn en verschijnen wordt geweten. Dat zijn twee (totaal verschillende) ontologische werkelijkheden.