Okee, dat was dus het voorbeeld van de oceaan, hieronder komt dat nogmaals terug. Maar het gaat Libbrecht in zijn Comparatieve Filosofie vooral om het creëren van een werkbaar model. Hij probeert mijns inziens via analyse de overeenkomstige structuren aan te tonen tussen de drie grote filosofische culturen, die als gevolg van de menselijke activiteiten zijn ontstaan. De mens was volgens hem ooit in zeer vroeger tijden een jager en een verzamelaar, maar deze waren afhankelijk van de dieren die wegtrokken en de werking der seizoenen. We zijn heden ten dage ook nog afhankelijk van wat de aarde ons geeft, alleen hebben we ons genesteld in vastere structuren via de cultuur, waardoor we een overschot hebben gekregen aan vrije energie. Onze energie is dus niet meer strikt gebonden aan het jagen op dieren in de natuur en dergelijke, iets wat destijds in vroeger tijden eigenlijk bijna geen vrije energie overliet om na te denken over de zin van het leven en te reflecteren op ons handelen. Mettertijd ontstonden de volgens hem belangrijkste culturen met de volgende karakteristieken, die volgens Libbrecht uniek zijn. Hij betoogt dat we onze cultuur kunnen verrijken door in de spiegel van de andere culturen te kijken door de overeenkomsten te zoeken en de verschillen te respecteren. Hij zoekt naar culturele oppervlaktestructuren en naar dieptestructuren, die onder andere model staan voor zijn Comparatieve Filosofie. Uiteraard voert dit verder dan deze versimpelde omschrijving, maar ik ben uiteraard nog druk bezig met het lezen van zijn boeken… Hij zegt dat we onmogelijk kunnen oordelen over een andere cultuur als we die cultuur niet proberen te leren kennen. Libbrecht kiest daarbij voor de culturele differentiatie zoals die er nu is en vanuit de historie, en niet voor de eenheidsworst die zou kunnen ontstaan als één cultuur veruit dominant zou worden en de andere culturen volledig zou opslokken. Hij onderscheidt vanuit de historie de volgende drie belangrijkste culturele stromingen:
1. De cultuur van het worden
2. De cultuur van het zijn
3. De cultuur van het niet-zijn
Sub 1. De cultuur van het worden is naar zijn mening de Chinese cultuur van Tao (de Weg), het wuwei (niet-handelen, niet ingaan tegen de natuurlijke ordepatronen) en het tzu-jen (het vanzelf-zo). De Chinezen kennen via het Taoïsme geen scheppende God, de wereld en de Kosmos zijn eeuwigdurend en dit proces is onafgebroken in wording via expansie (yang) en recessie (yin) van de niet-kenbare chi-krachten die werkzaam zijn in het hele universum. De enige constante in dit wereldbeeld is dat alles voortdurend verandert, de I Ching is hier een goed voorbeeld van, en dit wijsheidsboek heet dan ook niet voor niets het “Boek der Veranderingen”.
“De wijze mens zal echter te allen tijde proberen zijn diepste tao geen schade toe te brengen: daarom zal hij de natuur geen geweld aandoen. Zijn levensdevies is dan ook: wu-wei, niet-handelen: dit betekent: niet ingaan tegen de natuurlijke ordepatronen. Dit Tao is een onverklaarbaar mysterie, en voldoet dus door zijn sacraliteit aan de religieuze nood van de mens. Het voldoet ook aan de rationele nood: ‘wetenschap’ bestaat niet in de analytische kennis van de verschijnselen, maar in de zorgvuldige waarneming (aisthesis) van hun ordepatronen; waardoor men zelf op die patronen kan inspelen en een natuurvriendelijke technologie ontwikkelen. Economie bestaat niet in het opdringen van een rationeel model aan de aarde, maar een ontplooien van de natuurlijke trends, bijvoorbeeld in de landbouw, die veredelde natuur is.”
Citaat uit: Ulrich Libbrecht, "Burger van de Wereld", Uitgeverij Damon Budel 2001, blz. 12-13.
Sub 2. De cultuur van het zijn is volgens Libbrecht de (aanvankelijk) eurocentrische Westerse cultuur, die zich vanuit Europa heeft ontwikkeld en is uitgewaaierd naar het Amerikaanse continent en dergelijke. De Grieken hebben volgens hem in dit verband de basis gelegd voor de beschouwing van de wereld in wording vanuit een soort “startpunt” (de Rede, het uitgangspunt, Big Bang?); de onbewogen beweger van Aristoteles en de Deus Faber van Plato zijn hier rationele voorbeelden van. Als uitgangspunt gaat men uit van de fenomenale wereld, die in wording is, maar onvolmaakt. Het kenmerk van deze zienswijze is, dat wij via de Griekse filosofie aannemen dat het volmaakte onveranderlijk moet zijn. De ultimate reality moet dus buiten deze wereld een oorzaak hebben, waarmee het concept “God” als wereldgeest wordt geïntroduceerd, het eeuwige en onveranderlijk volmaakte, iets wat we terugvinden in de religie van de woestijnculturen (Joodse godsdienst, Islam), en het Christendom:
“Het blijvende in de kosmos is God, als wereldgeest gedacht; het blijvende in de mens is zijn ziel, die hem na de dood overleeft; het blijvende in de materie is dan het atoom, of de elementen… Al de verschijnselen moeten in onderlinge causale relatie verklaard worden. Hun interne structuur kan door analyse blootgelegd worden. Dit constitueert de wetenschap. Deze kennis kan toegepast worden op de fenomenaliteit zelf, waardoor nieuwe structuren met nieuwe eigenschappen ontstaan, dat is de technologie, die het precaire bestaan kan comforteren.”
Citaat uit: Ulrich Libbrecht, "Burger van de Wereld", Uitgeverij Damon Budel 2001, blz. 15.
Sub 3. De cultuur van het niet-zijn wordt gevormd door in de eerste plaats het Hindoeïsme en de Veda’s, wat later is uitgegroeid naar het Boeddhisme. In het Boeddhisme staat het anatta (niet-zelf) grofweg centraal. Het Boeddhisme benadrukt de onkenbare grond van alle dingen en dit is via het shunya-begrip (het onkenbare is voor het rationele verstand als het ware “Leeg”) voor altijd een mysterie. En dit mysterie wordt met name verbeeld via het verhaal van de oceaan en de golven (zie de startpost van deze topic), het N-iets, wat betekent dat de oceaan van de werkelijkheid eigenlijk geen object is wat rationeel te benaderen zou zijn:
“Deze oceaan genereert golven, d.i. fenomenen (verschijnselen) die waarneembaar zijn en dus wel analyseerbaar door het verstand. Maar deze golven hebben slechts een relationele realiteit: zij verschijnen in de tijd en verdwijnen er weer uit, en vormen dus geen real reality. Maar de golven staan in relatie met elkaar, zij kunnen elkaar waarnemen. Hieruit ontstaat een fout realiteitsbewustzijn: we denken namelijk dat de som van alle golven – de verzameling van alle fenomenen – de realiteit is. Boeddhisten noemen een dergelijke ‘realiteit’ maya, d.i. ver-schijn-sel, dus ‘schijn’ ten aanzien van de real reality: want deze golven hangen oorzakelijk van elkaar af en wat door iets anders veroorzaakt is heeft uiteraard geen absoluut karakter. Ook hier treffen we geen gods-begrip aan (als men echter beweert dat het Boeddhisme een atheïsme is, moet men deze term kwalificeren: er is wel degelijk een absolute realiteit, maar aangezien deze ‘leeg’ is voor de menselijke rationaliteit, is er geen gods-begrip). Heeft een ‘golf’, een fenomeen dan geen absolute waarde? Een golf is in diepste wezen zee. Dit betekent dat de diepste natuur van elk fenomeen de zee-natuur is, d.i. de Boeddha-natuur (dit is dus niet de natuur van Boeddha, maar de ware natuur van elk wezen, ook van plant en dier; Gautama Siddharta zou als eerste deze natuur ‘gerealiseerd’ (cf. infra) hebben, en was daarom de eerste buddha, d.i. verlichte).”
Citaat uit: Ulrich Libbrecht, "Burger van de Wereld", Uitgeverij Damon Budel 2001, blz. 13-14.
Het Taoïsme heeft het Boeddhisme in China als het ware geaard, met als gevolg dat de ware spiritualiteit en het sacrale in de natuur zelf zouden liggen. Dat is het non-dualisme van Zen.