hallo,
ik ben een meisje van 15 jaar en ik doe een project over karma en wedergeboorte bij het boeddhisme
ik moet daarvoor antwoorden geven op de volgende vragen:
1. Het verschil tussen de denkwijze van boedistische jongeren over de dood en wedergeboorte van toen en nu?
2. Wat betekent wedergeboorte voor de boeddhistische jongeren nu?
zou iemand hier antwoord op kunnen geven?
alvast bedankt!
groetjes, Karen
Hallo Karen, ik weet geen sluitend antwoord op je vraag, omdat ik niet weet wat je vragen specifiek voor
jongeren zouden betekenen in de oude tijd ("toen", ik neem aan de tijd toen de Boeddha leefde?) en hoe deze zouden verschillen met de jongeren van nu. Er wordt voor zover ik weet niet specifiek beschreven wat de
beleving was van jongeren in de tijd van Boeddha en hoe de jongeren van de moderne tijd het Boeddhisme beleven. Alhoewel we er wel achter zouden kunnen komen wat jongeren in hun beleving van het Boeddhisme ervaren. U zou een jonge Boeddhist kunnen interviewen aangaande de denkwijze omtrent de wedergeboorte.
In het Boeddhisme wordt meer gesproken van novice (samanera), van leerling die toetreedt tot de Sangha (Boeddhistische gemeenschap). Daarbij is via de regels die de Boeddha zelf opstelde aangegeven waaraan een toetredende monnik (bhikkhu) moet voldoen als hij toevlucht neemt tot de Boeddha, de Sangha en de Leer. Ik citeer Nico Moonen, “Facetten van Boeddhisme”:
“Van degenen die de leer van die Arahants vernamen, wilde een aantal in de Orde opgenomen worden. Volgens Khantipalo zeiden de Arahants toen dat zij de wijding van de Boeddha zelf moesten krijgen en brachten zij hun leerlingen dan helemaal naar het hertenpark te Isipatana. Dat moet dus gebeurd zijn tijdens het eerste regenseizoen na de Verlichting, toen de Boeddha in dat park aanwezig was.
De Boeddha stond de monniken toe de inwijding te geven aan degenen die erom vroegen. Hoofdhaar en baard moesten afgeschoren worden, de wijdeling moest een geel ondergewaad dragen (als een sarong) en het oppergewaad over de linker schouder, de rechter schouder bloot. Dan moest hij drie keer eer betonen aan de voeten van zijn leraar, neerknielen met de handpalmen tegen elkaar, en drie keer zeggen: “Ik neem mijn toevlucht tot de Boeddha, Dhamma en Sangha.”
De eerste methode van wijding, (door de Boeddha zelf) werd genoemd de “Kom bhikkhu-intrede”.
De tweede methode heet: “Inwijding door de drie Toevluchtnamen”. Deze methode wordt nu gebruikt voor de wijding van novice (samanera).
Daarna kwam nog een derde methode. Personen met verkeerde motieven en bedoelingen kwamen in de Orde. Daarom werden regels vastgesteld waaraan voldaan moest worden vóór de inwijding, zoals bezit van eigen nap en eigen gewaden. Ook werden de eigenschappen vastgesteld welke iemand moet hebben om een bhikkhu te worden.
De wijding tot monnik is de wijding van intrede in de Orde: de upasampadā. Na de aanname-ceremonie moet een bhikkhu tenminste vijf jaren bij een leraar blijven.
In principe kan iedereen gewijd worden. Ook leden uit de laagste kaste, de Sudra-kaste, konden tot zijn Orde toetreden. De kaste is niet belangrijk. Of een vuur nu met kostbaar hout aangemaakt wordt, of met goedkoop hout, het vuur heeft dezelfde vlam, dezelfde glans, dezelfde lichtsterkte.[6] Minderjarigen hadden toestemming van hun familie nodig. Slaven en onvrijen moesten toestemming hebben van hun heren. Minderjarigen die geen toestemming van hun ouders hadden, werden geweigerd, evenals veroordeelden, dieven, mensen die uit de gevangenis gevlucht waren en mensen die een van de vijf zware vergrijpen begaan hadden (vadermoord, moedermoord, moord van een Arahant, verwonding van een Boeddha, poging tot schisma). Graag gezien waren zonen van goeden huize.
Er zijn in de Boeddhistische Orde geen geloften die iemand voor een heel leven binden. Men kan zonder meer uittreden uit de Orde.
Pas laat ontwikkelde zich een strenge hiërarchie.”
[…]
“Zoals voorheen vermeld wordt de tweede methode nu gebruikt voor de wijding van novice (samanera). Die wijding heet de wijding van uittrede uit de wereld: de pabbajjā. Minimaal vijf bhikkhus komen dan samen eerst om de naam van de wijdeling te vernemen. Drie keer luisteren zij in stilte naar de aankondiging van de naam. Als iemand bezwaren maakt, heeft de wijding geen waarde.
Rahula (de zoon van Boeddha, red.) was de eerste novice, samanera. Toen de Boeddha voor de eerste keer na de Verlichting in Kapilavatthu was, zei Yasodharā aan Rahula dat hij zijn erfenis moest gaan vragen. De kleine Rāhula ging naar de Verhevene, bleef voor hem staan en zei: “Geeft mij mijn erfenis, asceet.” Daarop wendde de Meester zich tot Sariputta en sprak: “Geef hem de wijding, Sariputta, geef hem het gaan uit de wereld.” Sariputta vroeg hoe hij de wijding moest doen. De Verhevene zei, dat de 2e methode zoals boven omschreven, gebruikt moest worden. Aldus werd de kleine Rāhula een novice (sāmanera) op zevenjarige leeftijd. Koning Suddhodana was er niet gelukkig mee. Op zijn verzoek werden geen wijdingen meer gegeven aan minderjarigen zonder de toestemming van de ouders.
De novice moet tien regels navolgen. Die tien regels zijn:
1. Ik neem het vaste voornemen geen enkel levend wezen te doden en geen enkel levend wezen te kwellen.
2. Ik neem het vaste voornemen niet te stelen en niet te nemen wat niet is gegeven.
3. Ik neem het vaste voornemen af te zien van alle seksuele wilsacties in daad, woord en gedachte.
4. Ik neem het vaste voornemen juiste taal te gebruiken.
5. Ik neem het vaste voornemen me te onthouden van alle bedwelmende drank en drugs door welke onachtzaamheid veroorzaakt wordt.
6. Ik neem het vaste voornemen geen vast voedsel noch bepaalde drank te gebruiken op een onpassende tijd.
7. Ik neem het vaste voornemen me te onthouden van dansen, zingen, muziek en van het bezoeken van onpassende shows.
8. Ik neem het vaste voornemen af te zien van het gebruik van guirlandes, parfums, crèmes, en van dingen die dienen tot het mooier maken van de persoon.
9. Ik neem het vaste voornemen geen hoge en luxueuze zitplaats en geen hoog en comfortabel bed te gebruiken.
10. Ik neem het vaste voornemen geen goud en zilver (d.w.z. geld) aan te nemen.
Men moet minstens zeven jaar zijn om novice (sāmanera) te kunnen worden. Men krijgt een leraar (upajjhāya), het hoofdhaar wordt afgeschoren en men ontvangt het gele gewaad. Daarna werpt de novice zich neer en spreekt drie keer de toevluchtname uit. En hij krijgt een leraar (ācariya) die de tien regels moet uitleggen.
De novicen zijn de dienaren van hun leermeesters en verrichten de dagelijkse werkzaamheden.”
Hopelijk heb je toch iets aan deze informatie. Veel succes met je project.
Vriendelijke groet,
Basho
