De laatste maanden hebben we op dit forum veel gepraat over kamma/karma en hoe dit dan exact zou werken. Nog steeds kan ik m'n gedachten niet gevouwen krijgen rond de leer rond hergeboorte maar ik zie natuurlijk het nut van die leer! In een recent gesprek met Dorje kwamen we op de idee dat er eigenlijk maar één citta is waar alle individuele cittā onderdeel van uitmaken; als tijdelijke en continu veranderende draaikolken in één grote machtige stroom.
Afijn, dat terzijde. Het blijft met woorden technisch uitwerken wat eigenlijk niet in woorden te vatten is. Ik heb de neiging om te hameren op blijven oefenen. In een geweldig werkje getiteld 'The Four Sublime States' van de eerwaarde Nyanaponika Thera vond ik een mooie uitleg die kamma verbindt met de Hemelse Verblijven. Dit helpt me sterk te blijven oefenen, in combinatie met de
Leringen om vaak te overdenken - die ik vaak reciteer.
Het begint zo hard! Ik heb de eigenschap van veroudering, ik heb de eigenschap ziek te kunnen worden, ik heb de eigenschap te zullen sterven. Maar goed, je kunt het maar beter weten. De Verheven Leraar houdt ons voor wat we al lang weten maar vaak niet naar willen kijken. Kijk ik nu in de spiegel en ik zie de eerste witte baardharen en mijn oudere hoofd.. dan glimlach ik. Kijk.. anicca!
Van alles wat dierbaar is en prettig voor mij.. daarvan zal ik gescheiden worden. Dat werkt twee kanten uit. Spullen gaan verloren, gaan kapot of worden gestolen maar zelfs als ik ze perfect kon beschermen dan was ik er zelf niet meer na niet te lange tijd. Niet alleen spullen maar ook concepten als jeugd, uiterlijk, succes.. alles gaat voorbij. Moest je erop voorbereid zijn dan was het makkelijker om rustig te blijven.
In mijn eigen ervaring helpt de theorie maar ten dele. Het is aardig om plots zo'n zinnetje in het hoofd te hebben als er stevige emoties zijn. Het echt ervaren is veel diepgaander. Dat tref ik aan in constante oefening van de brahmavihāra. Brahmā is vanouds een hoge deva die - in tegenstelling tot de goden die we hier in het Westen kennen - geen woede kent, geen afgunst of naijver. Iemand die de vier verblijven - liefdevolle vriendelijkheid, medelijden, medevreugde en gelijkmoedigheid oefent wordt zo Brahmā's gelijke (brahma-samo). Er wordt gezegd dat iemand die deze kenmerken een dominante invloed laat zijn op de geest, hergeboren wordt in de sferen van Brahmā. In mijn ervaring kan deze wereld nu al een hemelse sfeer zijn voor de geest die zich zo opstelt.
Suttas.net vertaalt vers 151 van de metta sutta zo:
Staand of gaand, zittend of liggend:
Zolang men maar niet slaperig is,
Zou men die meditatie beoefenen:
Dit noemt men het Verheven Leven.
Deze gemoedstoestanden - de Vier Hartpraktijken, las ik ergens - worden vihāra genoemd ook omdat ze een permanente woonplaats voor het hart moeten worden, zonder enige begrenzing voor wat betreft voor welke wezens we ze voelen. Daarom heten ze ook de Grenzeloze Staten, appamaññā.
De Tevijja Sutta - Voordracht over de Drievuldige Kennis - kent een schitterende beschrijving van hoe intens de brahmavihāra uiteindelijk worden beleefd.
We ontmoeten Vasettha, een jonge brahmin die van mening is dat er maar één recht, juist pad is naar de vereniging met Brahmā en dat is de manier waarop hij door de Brahmin Pokkharasāti onderwezen wordt. Zijn metgezel Bharadvaja vindt dat het enige rechte, juiste pad dat is dat onderwezen wordt door Brahmin Tarukkha. Wat nu? Nou was de asceet Gotama in de buurt, zoals dat vaker gaat in de sutta's, en ze gaan hem hun nood klagen. Er worden zoveel paden onderwezen door zoveel brahmins.. het doet wel wat aan de veel bekendere Kālāma Sutta (
AN 3:65) denken.
De Boeddha wijst hun vraag niet af. Net als met de jongeman Sigalaka in Advies aan Sigalaka (
DN 31) drukt hij hun woorden als het ware opnieuw uit en geeft ze een nieuwe betekenis. Hij legt wel eerst streng uit waarom al die brahmin die met elkaar wedijveren en hun eigen pad als enige aanprijzen terwijl ze dat helemaal niet kunnen weten er echt naast zitten. Hebben zij Brahmā immers ooit gezien? Voldoen zij aan dezelfde eigenschappen als die van Brahmā?
Vasettha is overtuigd: de asceet Gotama weet de weg naar vereniging met Brahmā. In vers 39 vraagt hij: "Eerwaarde Gotama, ik heb gehoord dat zij zeggen: "De asceet Gotama onderwijst de weg naar de vereniging met Brahma." Het zou goed zijn als de eerwaarde Gotama ons de weg naar de vereniging met Brahmā zou onderwijzen, moge de eerwaarde Gotama het volk van Brahmā helpen!"
Een Tathagata komt op, onderwijst zijn wonderbare Dhamma die goed is aan het begin, goed in zijn voortgang en goed aan zijn einde. Een discipel oefent daarmee - we slaan nu een goeie dertig verzen over - en bereikt hoge staten.
76 Dan, met zijn hart vervuld met liefdevolle vriendelijkheid, verwijlt hij doordringende een kwartier, het tweede, het derde, het vierde. Zo verwijlt hij doordringende de hele wereld, omhoog, omlaag, overlangs, overal, immer met een hart vervuld met liefdevolle vriendelijkheid, overvloedig, onbegrensd, zonder haat of kwade wil.
77 Net alsof een machtige trompetter met maar weinig moeite een proclamatie schalde naar de vier kwartieren, net zo door deze meditatie, Vasettha, door deze bevrijding van het hart door liefdevolle vriendelijkheid laat hij niets onberoerd, niets onbeïnvloed in de zinnelijke sfeer. Dit, Vasettha, is de weg naar eenheid met Brahmā.
Dan, met zijn hart vervuld met compassie, verwijlt hij....
Dan, met zijn hart vervuld met medevreugde, verwijlt hij....
Dan, met zijn hart vervuld met gelijkmoedigheid, verwijlt hij....
De liefdevolle vriendelijkheid (mettā) die het eerste lid vormt van de Hemelse Verblijven is een liefde zonder wil te bezitten, wel wetend dat er geen 'ik' is dat kan bezitten. Het niet claimend, niet arresterend, alle wezens omarmend of ze nu groot zijn of klein, bruikbaar of onbruikbaar, aardig of onaardig. De goede, nobele wezens zijn geliefd eigenlijk omdat liefde vanzelf richting hen vloeit. De boze, kwaadaardige mensen zijn geliefd omdat zij die liefde juist het meeste nodig hebben. Wellicht is het zaad van goedheid in hen slechts tijdelijk gedood omdat het niet de warmte vond om in te groeien? Allen ondergaan we dezelfde natuurwetten van dukkha en de vele levens. Ooit waren wij net als zij en misschien zullen we dat ooit weer zijn. Er is niets essentieels beters aan ons dan enig ander. Liefdevolle vriendelijkheid is geen sensueel brandend vuur maar een koele hand die zacht maar stevig steunt alle wezens, zonder onderscheid, steeds klaar om te helpen.
Medelijden (karuṇā) is eigenlijk makkelijk. De wereld lijdt. Helaas hebben velen door de last van hun eigen lijden hun ogen gesloten en zien ze niet de onafzienbare stroom van ongemak, pijn, wrevel, woede, angst en afkeer die de wereld doorspoelt. Hoe zullen zij ooit ruim genoeg kunnen zien om te begrijpen dat juist afzien van hun vele begeertes de oplossing is voor hun lijden? Het is medelijden dat die ruimte biedt, dat ons open doet staan, door ons mede-lijden met andere wezens, voor de bevrijding van zelfloosheid. Door medelijden blijven we ons altijd bewust van lijden, ook als we er zelf toevallig vrij van zijn. Medelijden helpt ons om ons lot te accepteren door ons te wijzen op de levens van anderen, die vaak harder zijn. Daarom moet ons medelijden ook hen omvatten met wie het nu goed gaat maar die zich hatelijk of egoïstisch gedragen. Het is medelijden dat ons in staat stelt om onze eigen gevoelens in toom te houden, helder te blijven zien en juist te handelen, ten eigen bate en voor dat van anderen.
Medevreugde (muditā) is het plezier dat we beleven vanwege het succes of geluk van anderen. De hoogste vreugde hoort bij die ander die de Dhamma leert kennen en de ontsnapping aan het dolende ommegang door de levens al maar even kan zien. Op een veel prozaïscher niveau is medevreugde beleven aan een simpel succes of een meevaller voor een ander goed om te doen. Kun je de glimlach zien op het gezicht van een mens met succes na hard werken of een prachtig toeval? Wees blij dat er een zonnestraaltje is in het leven van deze andere. Wees blij dat je in staat bent dit open en dankbaar te zien, zonder jaloers te zijn of ontevreden over jezelf. Dat alleen al maakt nobeler en schept ruimte.
Gelijkmoedigheid (upekkhā) is in deze context een perfecte, onwrikbare balans van de geest, geworteld in inzicht. Dit inzicht is idealiter het inzicht dat voortkomt uit de jhāna's (vier zeer diepe stadia van meditatie) of zelfs dat van een een compleet verlichte maar weer kunnen we dit gelukkig stapje voor stapje opdoen. Gelijkmoedigheid is niet aan/uit maar kan groeien. In onze levens gebeurt elke keer wel weer wat, onze beleving gaat heen en weer tussen succes en falen, geluk en ongeluk, verlies en winst, eer en blaam. We voelen hoe onze geest hierop reageert, dan weer Himmelhoch jauchzend, dan weer zum Tode betrübt. Net vinden we rust en er is wel weer een nieuwe ruk weer een andere richting uit. Hoe kunnen we ooit vaste voet krijgen als we op golven staan?
Onze levens hebben gelijkmoedigheid nodig en dan geen gelijke vlakheid van geest die door dufheid komt maar een gelijkmoedigheid die voortkomt uit mindfulness, een helder, mild, niet-oordelend waarnemen dat niet geschokt kan worden of beschadigd door wat er gebeurt. Het helpt enorm om in te zien dat alle zaken geconditioneerd ontstaan, dat alles wat we ondergaan het gevolg zijn van (onze) wilsacties in gedachte, woord en daad: kamma.
Kamma is de bron waaruit wij ontspringen (kamma-yonī) en we zijn, of we het nou leuk vinden of niet, de ontegenzeggelijke eigenaren van onze wilsacties (kamma-sakā). Op het moment dat we een wilsactie gedaan hebben, zijn we de controle erover kwijt en ooit, wanneer dan ook, keert deze terug bij ons als rechtmatige erfgenamen (kamma-dayādā). Niets dat ons overkomt wordt vanuit een of ander vreemd universum als door magie over ons uitgestort. Alles is de uiteindelijke uitkomst van onze eigen geesten en daden. Aangezien kennis bevrijdt van angst, is dit besef de eerste basis van gelijkmoedigheid. Als we, in alles wat ons overkomt, slechts onszelf ontmoeten.. waarom zouden we dan bang of boos zijn?
Als angst of onzekerheid dan toch de kop opsteken, dan kunnen we toevlucht zoeken in onze goede daden die ons beschermen (kamma-paṭisaraṇa). Goede daden helpen op twee manieren: doordat wie goed doet toch vaak goed ontmoet en doordat de herinnering eraan ons sterkt in goed gedrag. Door deze toevlucht nemen zelfvertrouwen en dapperheid toe: vertrouwen in de bescherming van onze goede dagen en vertrouwen dat we meer goede daden kunnen doen, ook als dat nu moeilijk is. Als je goed doet dan straal je dat ook uit. Alleen al dit is gedeeltelijk een bescherming.
Het is nooit te laat en altijd goed om nu nobele keuzes te maken. Door deze zekerheid wordt de geest sereen en onze daden zullen onze vrienden zijn (kamma-bandhū). Dat zullen ze zijn, zelfs als het leven ons pijn of verdriet brengt. We herkennen lang niet altijd op wat voor manier wilsacties terug komen en soms komen ze terug van verschrikkelijk lang geleden. Oneerlijk? Misschien. Ze tonen ons wel dat we de gevolgen van onze wilsacties bijna nooit echt overzien. Hoe vaak zijn de resultaten niet wat we eigenlijk bedoeld of gewild hadden? Het heeft geen zin om je hiervoor te verstoppen. Op deze manier bekeken is zelfs lijden onze vriend. Het is een harde, ongenaakbare maar ook een eerlijke vriend. Dit geheel zou ons op de idee moeten brengen om ons te ontdoen van alle kamma en de onafzienbare dolende ommegang door de levens.
Een tweede pijler waar gelijkmoedigheid op kan rusten is het inzicht in anattā, niet-zelf. Wie ook maar even beseft dat wilsacties ten diepste niet door een zelf worden uitgevoerd, noch dat enig zelf echt getroffen wordt, die is al gedeeltelijk bevrijd. Het is de waan van 'ik' die lijden oproept en gelijkmoedigheid onzeker maakt, die waan die zegt 'ik ben oneerlijk behandeld', 'ik wordt beschuldigd'. Het is deze waan die ons tijdens een meningsverschil laat denken 'zij wil mij niet begrijpen!' Het is deze waan die ons doet zuchten 'wat van mij is, is nu weg'.
Gelijkmoedigheid steunt de overige drie Hemelse Verblijven, wordt erdoor ondersteund is er één mee maar is van hen ook de uiteindelijke kroon en volbrenging. Nooit moet gelijkmoedigheid ontdaan zijn van liefdevolle vriendelijkheid, medelijden en medevreugde maar zij moet ze juist omvatten.
Laat ons dan oefenen! Er zijn uitgebreide meditaties voor alle vier de brahmavihāra te vinden maar ik zie nu vooral de eindeloze mogelijkheden om ze elk moment weer toe te passen, gewoon in het dagelijkse leven. Bij een verkeerslicht, als dat busje geen richting aangaf, tijdens een vergadering, als je weer thuiskomt en je partner een kus geeft, bij een meningsverschil, als het een keer regent.. elk moment kunnen we oefenen. Zelfs even niets omhanden hebben en dan de onrust opmerken die je naar je telefoon doet grijpen of op zoek laat gaan naar wat te eten... daar kun je mee oefenen. Tenslotte is geen van de Hemelse Verblijven compleet als je er niet ook zelf mag wonen.
Met warme groet,
Maarten
(edits: spelfouten en pali-termen over kamma consequent in het meervoud)