Rob Janssen en Jan de Beert hebben prachtig werk geleverd met hun vertalingen van de Pali Canon. Door de vertaalde teksten van verschillende vertalers te lezen merk je toch dat de verschillende interpretaties redelijk ver uit elkaar kunnen liggen. Wat ik ook gemekt heb is dat vertalen ook betekend dat de vertaler gewoon weg keuzes moet maken. En kiezen is altijd wat verliezen...
Ondanks dat ik niets ken van het Pali, heb ik mij wat ingelezen om te trachten de vertaling van Rob Janssen en Jan de Beert te beoordelen en eventueel wat aan te passen naar eigen inzicht. Het gaat dan vooral naar de interpretatie van typische boeddhistische termen. Hoewel taalkundig prachtig vertaald door deze twee heren, begrijp ik deze termen soms anders en dit wilde ik dan ook zo in de Nederlandse tekst door laten schijnen.
Dus mijn bronnen:
- Asoka klassieke tekstbibliotheek 7 - Khudaka-Nikaya 1 Sutta-Nipata en Dhammapada
- De Pali Canon van
www.tipitaka.org- The Pali Text Society's Pali-English Dictionary [1921-1925]
-
http://dictionary.sutta.org-
https://www.accesstoinsight.org/- En algemeen internet (google knows all

)
Ik sta open voor feedback door mensen met een kritische blik.#### 1. Sutta van de slang (Uragasuttaṃ)
1. Wie boosheid (_kodha_) bedwingt, zodra deze opkomt,
zoals men met kruiden slangengif verdrijft
dat zich door het lichaam verspreid heeft -
zo'n monnik ontgroeit deze en gene zijde (_orapāraṃ_),
zoals een slang zijn oude, versleten huid. (1)
2. Hij die zijn hartstocht (_rāga_) volledig afbreekt
zoals een lotus met stengel en bloem
na in het water gedoken te zijn -
zo'n monnik ontgroeit deze en gene zijde,
zoals een slang zijn oude, versleten huid. (2)
3. Hij die zijn begeerte (_taṇhā_) volledig afsnijdt,
als wie een snelvlietende stroom opdroogt -
zo'n monnik ontgroeit deze en gene zijde,
zoals een slang zijn oude, versleten huid. (3)
4. Hij die arogantie (_māna_) volledig wegrukt,
zoals een grote vloed een wankele bamboebrug -
zo'n monnik ontgroeit deze en gene zijde,
zoals een slang zijn oude, versleten huid. (4)
5. Wie in 'worden' (_bhava_) geen substantie vindt,
zoals wie op vijgenbomen bloemen zoekt -
zo'n monnik ontgroeit deze en gene zijde,
zoals een slang zijn oude, versleten huid. (5)
6. Hij die in zichzelf (_santara_) geen wrokgevoelens (_kopa_) koestert,
en de verschillende manieren van 'worden' (_itibhavābhavatañca_) overstegen heeft -
zo'n monnik ontgroeit deze en gene zijde,
zoals een slang zijn oude, versleten huid. (6)
7. Hij die vitakkā vernietigd heeft,
ze in zichzelf volledig heeft gesnoeid -
zo'n monnik ontgroeit deze en gene zijde,
zoals een slang zijn oude, versleten huid. (7)
8. Hij die noch te ver gaat noch achterblijft,
alle illusies (_papañca_) van 'de wereld zoals wij die ervaren' (_sabbaṁ_) overstijgt -
zo'n monnik ontgroeit deze en gene zijde,
zoals een slang zijn oude, versleten huid. (

9. Hij die noch te ver gaat noch achterblijft,
over de wereld (_loke_) weet: De wereld zoals wij die ervaren is onwerkelijk (_vitathamidanti_)' -
zo'n monnik ontgroeit deze en gene zijde,
zoals een slang zijn oude, versleten huid. (9)
10. Hij die noch te ver gaat noch achterblijft,
vrij van hebzucht (_vītalobho_) weet: 'De wereld zoals wij die ervaren is onwerkelijk' -
zo'n monnik ontgroeit deze en gene zijde,
zoals een slang zijn oude, versleten huid. (10)
11. Hij die noch te ver gaat noch achterblijft,
vrij van hartstocht (_vītarāgo_) weet: 'De wereld zoals wij die ervaren is onwerkelijk' -
zo'n monnik ontgroeit deze en gene zijde,
zoals een slang zijn oude, versleten huid. (11)
12. Hij die noch te ver gaat noch achterblijft,
vrij van haat (_vītadoso_) weet: 'De wereld zoals wij die ervaren is onwerkelijk' -
zo'n monnik ontgroeit deze en gene zijde,
zoals een slang zijn oude, versleten huid. (12)
13. Hij die noch te ver gaat noch achterblijft,
vrij van zelfbegoocheling (_vītamoho_) weet: 'De wereld zoals wij die ervaren is onwerkelijk' -
zo'n monnik ontgroeit deze en gene zijde,
zoals een slang zijn oude, versleten huid. (13)
14. Hij die geen sluimerende neigingen (_anusaya_) heeft,
bij wie de onheilzame wortels (_mūlā_) uitgetrokken zijn -
zo'n monnik ontgroeit deze en gene zijde,
zoals een slang zijn oude, versleten huid. (14)
15. Wie geen uit angst geboren (_darathajā_) gevoelens kent,
welke de oorzaak zijn om terug te keren naar deze zijde -
zo'n monnik ontgroeit deze en gene zijde,
zoals een slang zijn oude, versleten huid. (15)
16. Wie geen gevoelens geboren uit lust (_vanatha_) kent,
die oorzaak zijn voor bindingen aan het bestaan (_bhavāya_) -
zo'n monnik ontgroeit deze en gene zijde,
zoals een slang zijn oude, versleten huid. (16)
17. Hij die de vijf hindernissen (_pañca nīvaraṇa_) volldedig opgeeft,
sereen (_anigha_), vrij van twijfel (_tiṇṇakathankatha_), vrij van verdriet (_Visalla_) -
zo'n monnik ontgroeit deze en gene zijde,
zoals een slang zijn oude, versleten huid. (17)
>pañca nīvaraṇa:
>- kāmacchanda: Verlangen naar geluk via de vijf (lichamelijke) zintuigen
>- (abhijjhā- )vyāpāda: Haatdragendheid
>- thīna-middha: Luiheid, traagheid, dofheid
>- uddhacca-kukkucca: Zorgen (door eigen toedoen - berouw) en rusteloosheid
>- vicikicchā: Twijfel
---