Moet je je nou wel bezighouden met die quest for identity?
Hier is een stuk uit MN2 en ik ben wel benieuwd naar jullie commentaar hierop:
Bevrijding van bezoedelingen door te zien
“Monniken, wat zijn de bezoedelingen (asava's) waarvan je je kunt bevrijden door te zien?”
“De niet onderrichte, gewone mens, die de Edele Mensen niet ziet, en die niet bedreven is en ongeschoold is in hun leringen, die de Goede Mensen niet ziet en die niet bedreven is en ongeschoold is in hun leringen, begrijpt niet waarover nagedacht moet worden en waarover niet nagedacht moet worden.”
“Omdat dat zo is, denkt hij niet na over dingen waarover nagedacht moet worden en denkt hij na over dingen waarover niet nagedacht moet worden.”
“Welnu, monniken, wat zijn de dingen waarover niet nagedacht moet worden, maar waar hij toch over nadenkt? Het zijn de dingen die, wanneer hij daarover nadenkt, de niet ontstane bezoedelingen van zintuiglijke begeerten, van bestaan en van onwetendheid in hem doen ontstaan, of die de reeds ontstane bezoedelingen van zintuiglijke begeerten, van bestaan en van onwetendheid in hem doen vermeerderen. Dit zijn de dingen waarover niet nagedacht moet worden maar waar hij wel over nadenkt.”
“Monniken, wat zijn de dingen waarover nagedacht moet worden, maar waar hij niet over nadenkt? Het zijn de dingen die, wanneer hij daarover nadenkt, de niet ontstane bezoedelingen van zintuiglijke begeerten, van bestaan en van onwetendheid niet in hem doen ontstaan, en die de reeds ontstane bezoedelingen van zintuiglijke begeerten, van bestaan en van onwetendheid in hem doen verdwijnen. Dit zijn de dingen waarover nagedacht moet worden maar waar hij niet over nadenkt.”
“Door na te denken over dingen waarover niet nagedacht moet worden en door niet na te denken over die dingen waarover wel nagedacht moet worden, ontstaan bezoedelingen die nog niet ontstaan waren en vermeerderen de bezoedelingen die reeds ontstaan zijn.”
De ideeën over een zelf
“Dan overweegt hij onverstandig op deze wijze: ‘Was ik er in het verleden? Was ik er niet in het verleden? Wat was ik in het verleden? Hoe was ik in het verleden? Als ik iets geweest ben, wat was ik dan in het verleden? Zal ik bestaan in de toekomst? Zal ik niet bestaan in de toekomst? Wat zal ik zijn in de toekomst? Hoe zal ik zijn in de toekomst? Als ik iets geweest ben, wat zal ik dan zijn in de toekomst?’”
“Of hij twijfelt nu, in het heden aan zichzelf en overweegt: ‘Ben ik? Ben ik niet? Wat ben ik? Hoe ben ik? Waar kwam dit wezen vandaan? Waar gaat dit wezen naar toe?’”
“Wanneer hij op deze manier onverstandig nadenkt, ontstaat in hem één van de zes verkeerde ideeën:
Het idee ‘Ik heb een zelf’ ontstaat in hem als zijnde waar en werkelijk;
of het idee ‘Ik heb geen zelf’ ontstaat in hem als zijnde waar en werkelijk;
of het idee ‘Ik neem het zelf met het zelf waar’ ontstaat in hem als zijnde waar en werkelijk;
of het idee ‘Ik neem het niet-zelf met het zelf waar’ ontstaat in hem als zijnde waar en werkelijk;
of het idee ‘Ik neem het zelf met het niet-zelf waar’ ontstaat in hem als zijnde waar en werkelijk;
of hij houdt er een idee op na zoals dit: ‘Het is mijn zelf, dat spreekt en voelt, dat nu hier dan daar de vruchten ervaart van goede en slechte daden, en dit zelf is duurzaam, stabiel, eeuwigdurend, niet onderhevig aan verandering, en het zal eeuwig voortduren.’”
“Dit soort ideeën, monniken, is wat ‘het verstrikt raken in ideeën’ wordt genoemd, een oerwoud van ideeën, de verwringing van ideeën, de schommeling van ideeën, de keten van ideeën. De niet onderrichte gewone mens, die vastgeketend is door de keten van ideeën, is niet bevrijd van geboorte, ouderdom en dood, van verdriet, weeklagen, pijn, smart en wanhoop; ik zeg dat hij zichzelf niet bevrijdt van het lijden.”
(Degene die goed nadenkt)
“De ijverige leerling van Edele Mensen, die de Edele Mensen ziet, en die bedreven is en geschoold is in hun leringen, die de Goede Mensen ziet en die bedreven is en geschoold is in hun leringen, begrijpt waarover nagedacht moet worden en waarover niet nagedacht moet worden.”
“Omdat dat zo is, denkt hij niet na over dingen waarover niet nagedacht moet worden. Hij denkt wel na over dingen waarover wel nagedacht moet worden.”
“Welnu, monniken, wat zijn de dingen waarover niet nagedacht moet worden en waarover hij niet nadenkt? Het zijn de dingen die, wanneer hij daarover nadenkt, de niet ontstane bezoedelingen van zintuiglijke begeerten, van bestaan en van onwetendheid in hem doen ontstaan, of die de reeds ontstane bezoedelingen van zintuiglijke begeerten, van bestaan en van onwetendheid in hem doen vermeerderen. Dit zijn de dingen waarover niet nagedacht moet worden en waar hij niet over nadenkt.”
“Monniken, wat zijn de dingen waarover nagedacht moet worden en waarover hij nadenkt? Het zijn de dingen die, wanneer hij daarover nadenkt, de niet ontstane bezoedelingen van zintuiglijke begeerten, van bestaan en van onwetendheid niet in hem doen ontstaan, en die de ontstane bezoedelingen van zintuiglijke begeerten, van bestaan en van onwetendheid in hem doen verdwijnen. Dit zijn de dingen waarover nagedacht moet worden en waarover hij nadenkt.”
“Door niet na te denken over de dingen waar hij niet over moet nadenken, en na te denken over de dingen waarover hij wel moet nadenken, ontstaan de bezoedelingen die nog niet ontstaan zijn niet, en verdwijnen de bezoedelingen die reeds ontstaan zijn.”
“Dit is hoe hij in wijsheid nadenkt: ‘Dit is het lijden; dit is de oorzaak van het lijden; dit is de beëindiging van het lijden; dit is het pad dat leidt naar de beëindiging van het lijden.’”
“Wanneer hij op deze manier in wijsheid nadenkt, vallen drie ketenen van hem af:
het verkeerde idee over een zelf;
sceptische twijfel;
gehechtheid aan riten en ceremonies.”
“Dit, monniken, worden de bezoedelingen genoemd waarvan je je kunt bevrijden door te zien (inzicht).”