Hartelijk dank, Nico 70+, je citaat en toelichting zijn mij duidelijk.
Ik citeer aansluitend nog SN 22.86 ter bestudering in dit kader:
“Een aantal rondtrekkende asceten komt op bezoek bij de monnik Anuradha. Zij beweren dat een Voleindigde de staat van een Voleindigde na de dood beschrijft met een van de termen van het beroemde tetralemma uit de Indische logica, waarmee de mogelijke vier (Gr.
tetra) vormen van bestaan van willekeurig welke zaak beschreven kan worden: iets bestaat, iets bestaat niet, iets bestaat wel en ook niet, de betreffende zaak bestaat noch wel noch niet. Anuradha maakt de tegenwerping dat een Voleindigde een Voleindigde beschrijft als buiten dit tetralemma vallend. De asceten beschouwen Anuradha nu als een incompetente dwaas en gaan weg. Anuradha gaat naar de Boeddha toe om te controleren of hij misschien iets onzinnigs tegen de asceten heeft gezegd. De Boeddha overhoort hem eerst over de aard van de geledingen. Anuradha blijkt in te zien dat de geledingen onbestendig, leedvol en niet het zelf zijn. Ook de geledingen van een Voleindigde beantwoorden aan deze beschrijving. Geen van de geleidingen is identiek aan de Voleindigde. Een Voleindigde is ook niet iets anders dan de geledingen. Hij bestaat evenmin zonder die geleidingen. Dus als een Voleindigde zelfs in dit leven niet aan te wijzen valt, hoe zou men dan iets over zijn bestaansvorm na de dood kunnen zeggen?
Anuradha kan daarom ook niet zeggen dat de beschrijving van een Voleindigde na de dood buiten het tetralemma valt. De Boeddha bedoelt hier te zeggen dat hij zich onthoudt van elke metafysische uitspraak over een leven na de dood van een Voleindigde. Hij onderricht alleen over het lijden en over de manier om dit te beëindigen.
Het Vachhagota-Samyutta (nr. 33) in dit Deel en het Abyakata-Samyutta (nr. 44) in deel IV houden zich uitvoerig bezig met het al dan niet toepasbaar zijn van het tetralemma op de Voleindigde.
*
ALDUS HEB IK GEHOORD.
1 Eens verbleef de Verhevene bij Vesali, in het Grote Bos, in de hal van het Huis met het Puntdak.
2 In die tijd woonde de eerwaarde Anuradha niet ver van de Verhevene in een hutje in de wildernis.
3 Toen dan begaf een aantal rondtrekkende asceten van andere scholen zich naar de eerwaarde Anuradha. Bij hem gekomen wisselden zij de gebruikelijke vriendelijkheden en beleefdheden met hem uit en zetten zich ter zijde neer.
4 Ter zijde gezeten zeiden die rondtrekkende asceten van andere scholen dit tot de eerwaarde Anuradha: ‘Vriend, wanneer een Voleindigde een Voleindigde beschrijft – de beste mens, de hoogste mens, die de hoogste realisatie bereikt heeft – dan beschrijft hij hem met [een van] deze vier stellingen: een Voleindigde bestaat na de dood, een Voleindigde bestaat niet na de dood, een Voleindigde bestaat en bestaat niet na de dood of een Voleindigde bestaat noch wel noch niet na de dood.’
5 Op die woorden zei de eerwaarde Anuradha dit tot die rondtrekkende asceten: ‘Vrienden, wanneer een Voleindigde een Voleindigde beschrijft – de beste mens, de hoogste mens, die de hoogste realisatie bereikt heeft – dan beschrijft hij hem als buiten deze vier stellingen vallend.’
6 Daarop zeiden die rondtrekkende asceten van andere scholen: ‘Deze monnik moet nieuw zijn, nog niet lang geleden de thuisloosheid ingetrokken of, als hij een oudere is, een incomplete dwaas.’
7 Toen dan, toen zij zich over de eerwaarde Anuradha met de woorden ‘nieuw’ en ‘nog niet lang geleden de thuisloosheid ingetrokken’ denigrerend hadden uitgelaten, stonden zij op van hun zetel en vertrokken. [117]
8 Daarop dacht de eerwaarde Anuradha, niet lang nadat de rondtrekkende asceten van andere scholen vertrokken waren, het volgende: ‘Als zij mij een volgende vraag zouden willen stellen, hoe zou ik dan moeten antwoorden zodat ik tegenover hen zou weergeven wat gezegd is door de Verhevene, hem niet vals zou beschuldigen, uitleg zou geven in overeenstemming met zijn Dhamma en er geen legitieme consequentie uit mijn woorden getrokken kan worden die aanleiding zou geven tot kritiek?’
9 Toen dan ging de eerwaarde Anuradha naar de Verhevene toe. Bij hem gekomen groette hij hem eerbiedig en zette zich terzijde neer.
10-14 Ter zijde gezeten vertelde de eerwaarde Anuradha de Verhevene wat hem overkomen was.
15 [De Verhevene sprak:] ‘Wat denk je, Anuradha? Is het lichaam bestendig of onbestendig?’
‘Onbestendig, Heer.’
‘Zijn het gevoel, de cognitie, de drijfveren, de gewaarwordingen bestendig of onbestendig?’
‘Onbestendig, Heer.’
‘Maar wat onbestendig is, is dat leedvol of schenkt het geluk?’
‘Het is leedvol, Heer.’
‘Maar wat onbestendig, leedvol aan verandering onderworpen is, is het passend dat zo te beschouwen: ‘Dit is van mij, dit ben ik, dit is mijn zelf?’
‘Zeker niet, Heer.’
16 ‘Daarom, Anuradha, welk lichaam welke gevoelens, welke cognitie, welke drijfveren, welke gewaarwording er ook is uit het verleden, de toekomst of het heden, van jezelf of van een ander, grof of subtiel, minderwaardig of verheven, ver weg of dichtbij – al die geledingen moet men zo zien, zoals ze werkelijk zijn, met volmaakt inzicht: ‘Dit is niet van mij, dit ben ik niet, dit is niet mijn zelf.’
17 Zo ziende, keert een goed onderrichte edele leerling zich af van het lichaam, van de gevoelens, van de drijfveren en van de gewaarwording. Zich afkerend, maakt hij zich los. Door zich los te maken wordt hij bevrijd. In de bevrijde [geest] rijst de kennis op dat hij bevrijd is. ‘Vernietigd is geboorte, geleefd is het heilige leven, gedaan is wat gedaan moest worden, er is niets meer dat tot terugkomst hier leidt,’ zo beseft hij.
18 Wat denk je, Aruradha? Beschouw je het lichaam als de Voleindigde?’
‘Zeker niet, Heer.’
‘Beschouw je het gevoel, de cognitie, de drijfveren of de gewaarwording als de Voleindigde?’
‘Zeker niet, Heer.’
19 ‘Wat denk je, Aruradha? Beschouw je de Voleindigde als in het lichaam?’
‘Zeker niet, Heer.’
‘Beschouw je dan de Voleindigde als iets anders dan het lichaam?’
‘Zeker niet, Heer.’
‘Beschouw je de Voleindigde als in het gevoel, in de cognitie, in de drijfveren of in de gewaarwording?’
‘Zeker niet, Heer.’
‘Beschouw je dan de Voleindigde als iets anders dan het gevoel, de cognitie, de drijfveren of de gewaarwording?’
‘Zeker niet, Heer.’
‘Wat denk je, Aruradha? Beschouw je dan [het geheel van] lichaam, gevoel, cognitie, drijfveren en gewaarwording als de Voleindigde?’
‘Zeker niet, Heer.’
20 ‘Wat denk je, Aruradha? Beschouw je dan de Voleindigde als iemand die zonder lichaam, zonder gevoel, zonder cognitie, zonder drijfveren, zonder gewaarwording is?’
‘Zeker niet, Heer.’
21 ‘Wanneer dan door jou de Voleindigde al bij zijn leven naar waarheid en in werkelijkheid niet aangetroffen kan worden, is het dan passend voor jou om te verklaren: ‘Wanneer een Voleindigde een Voleindigde beschrijft – de beste mens, de hoogste mens, die de hoogste realisatie bereikt heeft – dan beschrijft hij hem als buiten deze [119] vier stellingen vallend: een Voleindigde bestaat na de dood, een Voleindigde bestaat niet na de dood, een Voleindigde bestaat en bestaat niet na de dood of een Voleindigde bestaat noch wel noch niet na de dood.’?’
‘Zeker niet, Heer.’
22 ‘Heel goed, Anuradha! Zowel vroeger, Anuradha, als nu verkondig ik alleen het lijden en het ophouden van het lijden.’ (642)”
(citaat uit: Jan de Breet & Rob Janssen: “Samyutta-Nikaya, De verzameling van thematisch geordende leerredes, Deel 3 – Het Deel der geledingen (Khandha-Vagga). Uitgeverij Milinda B.V. 2012, blz. 180-184)