Ik heb even getwijfeld of ik hierop zou reageren. De strekking van uw verhaal is dat het ego en egoïsme niets met “zelfkennis” te maken zou hebben. U gaat daarbij denk ik uit van de veronderstelling dat er geen zelf is, geen zelf bestaat. Dat is in de lijn van het Boeddhisme, waar de Boeddha aangeeft dat er sprake is van geen zelf, oftewel: er bestaat geen kernachtig onveranderlijk zelf in ons innerlijk. De combinatie van de zintuigvelden of Skandha’s geeft de indruk dat we een kernachtig “iemand” zijn, die zich vanaf ongeveer het derde levensjaar “ik” gaat noemen. De hele wereld om ons heen gaat er vanuit dat we “ik” zijn ten opzichte van “niet-ik”. In praktische zin is het onmogelijk om te leven als we geen onderscheid zouden (kunnen) maken tussen wat ons lichaam is en wat daarvan de grenzen zijn. Zonder zintuigen zijn we verloren, het zijn onze antennes die ons in staat stellen om te leven in deze wereld. Het “geen zelf” van de Boeddha wijst dus eigenlijk naar de ‘aanname’ dat we een kernachtig en onveranderlijk “ik” in ons zouden hebben. Dit geloof in dat we een onveranderlijke persoonlijkheid hebben, die anders is dan die van anderen, verschillend en met een eigen smaak is wijdverbreid. Van kinds af aan begint dit proces van ik en de ander, het is niet tegen te houden of te ontkennen. We zijn er, ons lichaam leeft, onze zintuigen leven en komen in aanraking met de wereld.
Gautama de Boeddha leefde in een tijd dat het geloof in een zelf, of zelfs een hoger zelf (of Zelf) wijdverbreid was. Reïncarnatie of zielsverhuizing, waarbij de goddelijke vonk in de mens na de dood verhuisde naar een ander lichaam werd over het algemeen in het Oosten aangenomen als ‘waar’. Boeddha bracht daar tegenin dat dit een zot geloof was, omdat hij er door meditatie achter was gekomen dat er geen kernachtig zelf is, of bestaat. We kunnen bij onszelf naar binnen kijken en zoeken naar waar er sprake is van een onverdeeld en duurzaam kernachtig ik of zelf. Het kan ons zelfs bang maken, want hoe dieper we kijken, des te meer we beseffen dat er helemaal niet zoiets bestaat als een onveranderlijk en duurzaam “zelf”, laat staan dat zo’n zelf of Zelf zou kunnen verhuizen van het ene lichaam naar het volgende na het sterven. Eigenlijk sprak Boeddha slechts over de dorst om voort te bestaan, voort te leven, dat zou kunnen leiden tot een volgend bestaan, een volgende geboorte, waarbij de wil om te leven dus door zou gaan, en niet een zelf of Zelf dat zou verhuizen van het ene lichaam naar een volgende via geboorte. Dat is de context.
U stelt dat zelfvervulling nep is, blijkbaar ervan uitgaande dat er inderdaad geen sprake is van een onveranderlijk, duurzaam en bestendig “zelf”. Het is de vraag of we ons inderdaad kunnen vullen, daar er geen sprake is van een zelf. Toch zijn we er, leven we, en is het moeilijk te doorgronden waarom mensen zich overeten, bezit vergaren, of geloven in welke ideologie dan ook. Wanneer iemand stil gaat zitten, begint de molen van zijn of haar geest te werken: ik moet dit of dat nog doen, ik verdoe mijn tijd, ik dit en ik dat. Meditatie kan ons leren hier enigszins los van te geraken, doordat we beschouwen wat er in onze geest verschijnt, en dat het ook weer verdwijnt, zonder dat we ingrijpen. De ene emotie komt op, gaat onder en de volgende emotie verschijnt. Het leven is blijkbaar een dynamisch proces. Maar wat blijft? Dat wordt soms de ruimte genoemd waarin alles verschijnt en verdwijnt. Wij zouden de toeschouwer zijn, de Getuige, degene die kijkt. Osho zei echter terecht dat ook die Getuige op den duur een obstakel kan worden, hij noemde de Getuige het laatste bolwerk van het ego. We zijn er zo langzamerhand aan toe dat er dus niks meer overblijft, wie of wat zijn we eigenlijk? Het blijft een mysterie, want hoe harder we werken om onszelf te leren kennen, des te meer het ons ontglipt.
In uw verhaal stelt u dat zelfbevrediging in de lijn ligt met zelfvervulling. Dat kan. Zelfbevrediging wordt over het algemeen geassocieerd met seksualiteit. Ik zie totaal geen probleem wat betreft het voldoen aan lichamelijke behoeften, seks is er één van. Waar het om draait, en misschien wilt u daar ook naar verwijzen, is dat we ons niet vereenzelvigen met wat dan ook. “Niet identificeren”, noemde Gurdjieff het. Maar we zijn eigenlijk overal mee geïdentificeerd, alles trekt ons weg van onszelf. Dat is wat afleiding betekent. En we versterken het ook nog, door bij de minste geringste leegheid in ons leven te grijpen naar een boek, de televisie, vertier, drank, eten of wat dan ook. Wat dus niet betekent dat er iets mis is met wat dan ook, wij zijn het die ons verbinden aan wat voor vertier dan ook. Identificatie, dat is het dus. Maar hoe we ook proberen daaraan te ontkomen, des te meer we eraan gebonden raken. Het lijkt een heilloze weg. Mijns inziens is zwelgen net zo funest als ascetisme, omdat het daar helemaal niet om draait. Hoeveel mensen proberen wel niet celibatair te leven, omdat ze denken dat seks tegen spiritualiteit ingaat? Dat is totaal zot, omdat het daarmee totaal niet van doen heeft, het gaat om onze innerlijke weerklank, hoe proberen we afleiding te zoeken om niet met onze eigen gedachtegang en onze eigen emoties enzovoort te worden geconfronteerd. Want als we daadwerkelijk kijken naar wat er in ons omgaat, dan zien we van alles en nog wat gebeuren: gedachten komen en gaan, gevoelens komen en gaan, woede verschijnt, beelden van situaties die voorbij zijn komen langs en ga zo maar door. Meditatie is dus beseffen wat er allemaal in ons omgaat, wat onze daadwerkelijke intenties zijn.
U stelt, ik citeer: “Zelfbevrediging is het zogenaamde licht van het ego. In dat ‘licht’ voelt het zich optimaal. Zonder zelfbevrediging sterft het ego.” Prachtige woorden, maar het ego of het zelf waar wij in geloven wil helemaal niet sterven. De Christelijke mysticus Joannes van het Kruis (1541-1591) beschreef ooit in zijn “Mystieke Werken” de religieuze donkere nacht van de ziel. Hij ervoer dat hij alles verloor, hij voelde op den duur dat zelfs God hem verliet. Dat is als het ware sterven. Zo’n pijnlijk proces kan grote gevolgen hebben, óf we rennen er voor weg, óf we raken in een psychose, óf we kunnen dit sterven aan onszelf verdragen en komen - nadat deze donkere nacht verdwijnt - tot het (ver)dragen van relativiteit. Ik bedoel daarmee te zeggen dat alles relatief wordt als we als het ware wedergeboren worden. Feitelijk beseffen we dat identificatie een soort geestelijke ziekte is, dat we ons aan van alles en nog wat vastklampen omdat we niet willen dat de grond onder onze voeten verdwijnen zal. Houvast, dat is enerzijds logisch, omdat het ons het gevoel geeft dat we vaste grond hebben, maar anderzijds is dat op spiritueel gebied juist datgene wat ons vasthoudt, ons gevangen zet. Ik denk dat daardoor op een gegeven moment religie is ontstaan, mensen vrij willen maken van hun knellende banden. Ik ben zelf een Christen, Jezus Christus wilde mensen vrij maken van alle wettisch geïnterpreteerde voorschriften van de Mozaïsche wet, Hij vervulde Zelf de wet en dat is zijn kruisoffer. Hij wil dat ik mijn kruis opneem en Hem volg naar de vrijheid. Maar goed, dat terzijde.
Bidden brengt je buiten je comfortzone, je “zelf”, omdat je voor anderen bidt. En als je voor jezelf bidt, is dat om de Heer te vragen om ontferming, om inzicht, om kracht en om te leven naar Zijn Wil. Dat betekent dat je het centrum bij God legt, en niet in jezelf, dat “zelf” waarvan het de vraag is of het wel zo kernachtig is, zo onveranderlijk en bestendig. Meditatie brengt je buiten je comfortzone, je “zelf” omdat je je eigen neigingen beziet en beschouwt, kijkt wat er uiteindelijk overblijft als je alles “los” laat. Tilopa had wat mij betreft gelijk toen hij zei: “Leef los en natuurlijk”. Met andere woorden: klamp je nergens aan vast en volg de natuurlijke weg. Lao-tse noemde dat wei-woe-wei, het handelen door niet te handelen. Je doet van alles, maar je vereenzelvigt je er niet mee. Het is simpel, maar wij zijn te ingewikkeld geworden. Wie de relativiteit van alles beseft en deze óók loslaat, betreedt als het ware het absolute, en dat wordt door diverse religies God genoemd. Ik wil daar niet te veel op ingaan, maar waar God is, is geen zelf. Wij doen net alsof ons lichaam van onszelf is, maar we hebben niet eens onszelf op de wereld gezet, geschapen. We zijn helemaal niet van onszelf, van ons “ik”, omdat wij onszelf niet hebben doen ontstaan. We kunnen het moment van onze dood, van ons sterven niet eens overzien. We kunnen bij wijze van spreken het volgende ogenblik dood neer vallen. Wat hebben wij nu eigenlijk aan onszelf te danken? We mogen leven, we doen van alles, maar waar draait het nu eigenlijk om?