Het echte probleem ligt in onbewuste identificatie met denkbeeldigheid, zonder kritisch zelfonderzoek. Zoals Ferrons personage Nathanael illustreert: wanneer we onze eigen projecties voor waar aannemen, verliezen we contact met de werkelijkheid. De uitdaging is dus niet denkbeeldigheid te elimineren, maar ermee om te gaan zonder erin te verdwalen.
In de Pali sutta's wordt het woord
moha gebruikt, meestal vertaald als
begoocheling. Begoocheling verwijst naar het feitelijk verkeerd begrijpen van iets. Voorbeeld: je ziet een opgerold touw aan voor een slang, schrikt je rot, rent weg met een hartslag van 180 en je bent helemaal aangedaan. Maar in feite is alles 1 grote vergissing. Je komt bij zinnen, kijkt nog eens goed, ziet een touw, en nu moet je lachen. Al die aangedaanheid was eigenlijk voor niks.
Hier zie je ook dat wat je voor waar houdt, daar gaat een werking vanuit, heilzaam of onheilzaam.
Als het in je eigen geest waar is dat er een slang is, ipv een opgerold touw, dan werkt dat ook angst-opwekkend, al is het maar een touw. En als het in je eigen geest waar is dat iemand een vriend is of vijand dan werkt dat ook uit in het denken, spraak en gedrag. Boeddhistische meesters leren dat zo iemand niet de leegte van alles begrijpt. De betekenis die iets heeft voor ons, zit niet in wat gekend wordt. Niemand is an sich vriend of vijand en het kan ook snel omslaan. En ook het gevaar-teken bij slangen, is iets wat ook wijst op geschiedenis, verleden, samenhang.
Een touw aanzien voor een slang is wel een heel duidelijk voorbeeld van begoocheling maar Boeddha zag ook begoocheling in subtielere zaken zoals het lichamelijke, gevoelens, wil, bewustzijn, allerlei mentale zaken aanzien voor 'dit ben Ik, dit is van mij, dit is mijn zelf'. Begoocheling leidt tot lijden, tot aangedaanheid.
Begoocheling is niet iets waar je voor kiest. Het is meer dat je systeem er voor kiest.
Je kiest niet om een opgerold touw aan te zien voor een slang. Dit is niet iets intentioneels. Begoocheling is geen keuze. Je vergissen is geen keuze die je als Ik maakt.
Ik geloof ook niet dat de Pali Boeddha zo'n filosoof was, zo'n metafysicus, geïnteresseerd in het uitwerken en in detail beschrijven van wat werkelijk is in ontologische zin en wat denkbeeldig is.
Nee, het gaat er om dat het verkeerde begrip, de begoocheling in je eigen persoonlijke cognitieve proces ontstaat en daarin ook op persoonlijke wijze leidt tot lijden.
En het moet in de geest aangepakt worden en verdwijnen om de bevrijding van het hart te realiseren.
Ego wordt in de Pali suttas niet behandeld als de tweede edele waarheid van de oorzaak of herkomst van lijden maar tanha. De soort hartstocht die als het ware een constant wordingsproces inleidt. Een soort wind, drang, in jezelf. Een proces van constructie op gang brengend, waarop desintegratie noodzakelijkerwijs zal volgen. Een proces van verzamelen, en opbouwen. Dit gebeurt volgens de Boeddha in dit leven en ook weer na de dood. Het stopt niet bij de dood. Dit proces zit dieper dan het bewustzijn en diens Ego perceptie.
Ego wordt ook niet gezien als de aanstichter van neigingen of conditioneringen. Het is niet een eerste oorzaak. De Pali Boeddha leert mijns inziens dat de soort hartstocht die leidt tot grijpen en een wordingsproces inleidt, dat werpt constant een schaduw van Ik, mijn, mijn zelf in de beleving. Door die hartstocht beleef je gevoelens zo, en ook het kenvermogen zelf kun je zo beleven als een Ik en als mijn en mijn Zelf. Dit komt door grijpen, door hechten er aan. Dat wordt veroorzaakt door hartstocht.
De grote lijn in de Pali sutta's is dus dat je die hartstocht voor het gekende en het kenvermogen (bewustzijn) zelf, vermindert, afzwakt. Dat je minder en minder verlangt om dit of dat te gaan ervaren. Dat je hart minder obsessief wordt en afkoelt. De vergaandste afkoeling is Nibbana, de totale afwezigheid van gehechtheid.
Gehechtheid is niet iets in je hoofd maar zit in het hart. Je kunt bijvoorbeeld niet zeggen dat wanneer iemand onbewust is, onder narcose, diep slaapt, geen Ik of Ego ervaart, er ook geen gehechtheid meer is bij die persoon. Het einde van gehechtheid is niet zoiets als constant een stil en leeg hoofd hebben maar veel meer een bevrijd, een open en afgekoeld hart, een geheel open aanwezig zijn in de wereld, met een extreme soepelheid van geest, zeer makkelijk toe te passen. Het is geen willoosheid. Hoe minder flexibel en minder makkelijk je de geest kan toepassen, hoe meer gehechtheid er is in je systeem. Als je zo oefent dat je niet eens meer kunt nadenken, of dat je niet eens meer kunt visualiseren, of gebruik kunt maken van de wil en de geest, dat zijn geen goede tekens. Een ontwaakte kan juist heel goed gebruik maken van de geest en al diens vermogens.
Maar het is allemaal niet een kwestie van presteren, alsof we elkaar de loef af moeten steken of de maat moeten nemen. Het gaat er om, vind ik, dat je oprecht geïnteresseerd bent om te werken aan je eigen en andermans welzijn. Voor een Boeddha leven wij allemaal waarschijnlijk als die persoon die een opgerold touw aanziet voor een slang, en door aanwezige begoocheling lijden.
Ik zie de Boeddha als een leraar die ons hierbij wil helpen. Maar oude neigingen zet je niet zomaar opzij.