Volgens mij is het beschouwen of gadeslaan of zien gewoon geconditioneerd. Het komt en gaat.
Ik ben het wel met je eens hoor Siebe. Het beschouwen, gadeslaan, het zien, de stille gluurder komt en gaat, de aard van het zien, de potentie tot zien is wat niet komt en gaat. Het beschouwen, gadeslaan gebeurt wel vanzelf, er is niemand die dat doet en omdat er niemand is die het doet, is er ook niemand die oordeelt. Maar het gebeurt wel vanuit een referentiepunt, een brandpunt van waaruit gekeken wordt, pas als het referentiepunt ook wegvalt, is er leegte, maar in leegte is er geen beschouwen, geen zien meer (ook geen zien van het zien zelf). Zoals Leegte altijd zegt ontstaat er maar zien ('ik zie') als er iets is dat gezien wordt, ontstaat er beschouwen als er iets beschouwd wordt, ook al gebeurt dat beschouwen vanzelf en is er niemand die het aan of uit kan zetten. Het is er vanzelf als er iets is om te beschouwen en als er niets is keert beschouwen zich op zichzelf terug en vermits er geen zelf is, komt dit neer op dat het terugvalt in zijn aard, in zijn potentie, in zijn leegte. Het is enkel die leegte zonder referentiepunt, die ongeconditioneerd is, pure citta, potentie tot kennen/zien/beschouwen/gadeslaan. En die leegte is niet weg als er referentiepunt in ontstaat dat emotie ziet ontstaan in Siebe, of 'denken al leegte gerealiseerd te hebben' ziet ontstaan in Leegte en patatjes ziet ontstaan in Dorje.
Maar die leegte is geen 'ik ben', het is wat 'ik ben' mogelijk maakt, het is wat het gevoel te zijn, aanwezig te zijn, mogelijk maakt, de leegte is slechts een potentie die zelf niet kan zijn, niet kan zien, niet kan weten. Dat doorhebben is Boeddhisme doorhebben. Dat realiseren is leegte realiseren. Leegte realiseren is het 'ik ben' die realiseert dat het niet citta/leegte is, maar leeg is aan 'ik ben', dat het komt en gaat, dankzij citta, niet dankzij zichzelf. En dat citta niet persoonlijk, individueel is, maar de potentie voor zowel mijn 'ik ben' verschijning, als jouw 'ik ben' verschijning, als van de Boeddha's 'ik ben' verschijning in der tijd.
Dat het ongeconditioneerde als een soort brandpunt kan functioneren, en bij mij mijn emoties kan zien, en bij jou jouw emoties, en bij Dorje de patatjes, acht ik volledig uitgesloten.
Precies. Het ongeconditioneerde is niet samengesteld in zien en dat wat gezien wordt, zelfs geen eenwording van beiden. Het ongeconditioneerde is vrij zijn van zien en wat gezien is.
Het ongeconditioneerde kan op geen enkele manier zich bundelen, focussen, een brandpunt vormen en kan nooit iets zintuiglijks waarnemen/zien.
Precies! Het is niet het ongeconditioneerde dat ziet, zien is geconditioneerd, hoewel zien op zich, het beschouwen op zich, niet oordeelt, vanzelf gebeurt en dus vrij is van wat gezien wordt, is het daarom nog niet vrij van hechting aan het zien zelf. Deze hechting kan maar wegvallen als ook dit zien gerealiseerd is als komend en gaand (anicca), zonder zelf (anatta) en nog steeds, hoewel subtiel, niet eens meer merkbaar, bron van lijden (hechting, wedergeboorte, … dukha).
Het is deze hechting, deze subtiele gerichtheid op zichzelf, die kan wegvallen doordat het zien zelf wegvalt en, vanuit dit weggevallen zijn, zichzelf opnieuw ziet verschijnen, pas dan weet het zien dat het ook maar verschijnt en verdwijnt, valt de gehechtheid eraan weg, valt de zelf-gerichtheid weg, valt het toestromen van liefde naar zichzelf weg. Het stopt het stromen van liefde niet, het stopt gewoon die hardnekkige terugkoppeling van liefde op zichzelf, zodat het verschijnen van zien geen belemmering meer is voor het spontaan en onvoorwaardelijk toestromen van liefde, de voorwaarde is dan niet meer: "ik moet er zijn om liefde te laten stromen". Voorwaarde is condititie, het ongeconditioneerde is conditieloos, voorwaardeloos, onvoorwaardelijk.
De terugkoppeling naar "het zien of 'ik zie' is nodig (is voorwaarde) om liefde te laten stromen', hetgeen de subtiele hechting aan zelf is, valt dan weg. Het gaat dan niet meer om 'ik' die ziet, het gaan dan niet meer om 'het zien' van Dorje, Siebe, Leegte, Amitabha, het gaat dan om die gerichtheid op zelf, bij zichzelf en bij anderen, weg te halen door inzicht in het komen en gaan van Dorje, Sybe, Leegte, Amitabha, 'ik zie' en 'zien', want het is deze onwetendheid die zorgt dat deze terugkoppeling op dat verschijnen van een zelf (verschijnend maar leeg aan zelf) blijft bestaan en dat dit het ongecondtioneerde blijft bedekken, en dus ook de onvoorwaardelijke liefde hindert.
Poging tot eenvoudigere uitleg: het zien kan loskomen van wat het ziet, dat heet gadeslaan, beschouwen, getuige, stille gluurder, gewaarzijn, transcendentie. Maar zolang dat zien niet loskomt van zichzelf, van het geloof een zelf te zijn, zolang dat het zien meent dat het zelf niet ook zou komen en gaan, zolag dat het gelooft dat het vrij zou zijn van onwetendheid, bedekt een subtiele onwetendheid (de onwetendheid in verband met de ware aard van het zien), nog steeds dit ongeconditioneerde. Wat er dan ook aanstroomt aan liefde, wordt nog steeds teruggekoppeld aan dat zelf dat zijn eigen niet-zelf nog niet weet. En dan krijg je mooie verhaaltjes van hoe fantastisch het is dat men zo ver al staat, dan men al zoveel jaren het juiste ziet, dat men al zoveel jaren door iets gebroken is, dat men het stromen van pure liefde voor anderen is, en noem maar op: "ik dit, ik dat, ik zus, ik zo, ik, ik, ik…", het is deze zelf-gerichtheid die nog dieper in vraag gesteld kan worden, en kan wegvallen, het is dan niet het referentiepunt dat weggewerkt wordt, noch het ik dat weggewerkt wordt, dat zou spirituele zelfmoord zijn, het is dan het referentiepunt dat wegvalt en door het wegvallen (in helderheid) zichzelf ook weer ziet verschijnen en zijn eigen verschijnen en verdwijnen dus kent, en dus de gerichtheid op zichzelf laat vallen, het is dan het 'ik' dat zijn eigen leegte (wel verschijnend als 'ik', maar werkelijk leeg aan 'ik') kent. Dit niet kennen, is spirituele onwetendheid, en zorgt er voor dat er nog steeds subtiele hechting, terugkoppeling is aan dit referentiepunt, en nog groffer aan dit ik, en dus een gerichtheid overblijft die zichzelf in stand blijft houden en dus geen onvoorwaardelijke liefde kan laten aanstromen, want het ik of het zien of het 'ik zie' of het 'ik ben' is dan nog steeds die voorwaarde voor die liefde, met ander woorden voorwaardelijke liefde.
Het heeft geen zin dit te weerleggen met de eigen ervaring, de 'eigen ervaring' is gehecht aan het 'eigene' ervan en zal dit blijven als het zijn eigen gehechtheid blijft weerleggen.
Op het allerdiepste niveau draait het in het Boeddhisme juist niet om dit 'eigene', draait het niet om Dorje, Leegte, Siebe, Amitabha, 'ik zie', 'zien', en hun verworvenheden, doorbraken, kwaliteiten, maar draait het om de onwetendeid dat het om Dorje, Leegte, Siebe, Amitabha, 'ik zie', 'zien' zou gaan juist weg te halen door de ware aard van Dorje, Leegte, Siebe, Amitabha, 'ik zie', 'zien', stille gluurder, gewaarzijn, … te onthullen. Dit en alleen dit kan de onwetendheid wegnemen die de altijd zuivere citta bedekt, en even sterk aanwezig is in Dorje, Leegte, Siebe, Amitabha, het 'ik zie' dat zijn eigen eigenwaan nog niet kan zien, het 'zien' dat zijn patatjes nog steeds belangrijk vind en de getuige die Siebe's emoties ziet opkomen. Die zuivere citta is niet aangetast door al die onwetendheid, niet meer of niet minder bij de Boeddha, dan bij ons. Het komt er gewoon op aan deze onwetendheid op te heffen en dat bij onszelf, en bij de ander, bij elkaar. Dat is ware Sangha, het hakken met de bijl in elkaars illusie, niet het verheerlijken van de eigen en de ander zijn illusie.
Dat denk ik. Als er in het ongeconditioneerde echt een brandpunt kan ontstaan, is het evident niet ongeconditioneerd.
En ook dat klopt, het brandpunt ontstaat in het ongeconditioneerde, maar is zelf niet ongeconditioneerd, zoals licht van een film kan vallen op een doek (verschijnen in de leegte van het doek) en daardoor verschijnselen zichtbaar maakt, maar dat de verschijnselen daarmee niet het doek zijn. De verschijnselen komen en gaan, verschijnen op het doek, maar het doek verschijnt en verdwijnt zelf niet, het kent/ziet ook de verschijnselen niet, maar het maakt het kennen, zien ervan wel mogelijk. Zo ook ziet het ongeconditioneerde niets, maar maakt het zien/kennen wel mogelijk.
Het referentiepunt dat verschijnt, is geen ondoordringbare laag meer op het ongeconditioneerde, als het zijn eigen komen en gaan kent, het is dan als het licht dat op het doek valt, maar niet vergeet dat het enkel door het doek is dat er iets kan weerkaatsen. M.a.w. het referentiepunt dat zijn ontstaan in, uit of op het ongeconditioneerde kent, is geen belemmering meer voor de liefde die aanstroomt, hier kan de liefde stromen zonder terugkoppeling naar dat referentiepunt, hier kan de wijsheid onbelemmerd schijnen en de onwetendheid in verband met zichzelf wegnemen bij zichzelf en bij andere referentiepunten die nog niet hun eigen aard doorgrond hebben.
Om het nog een anders uit te leggen. De citta, wordt gezegd, is het kennen zelf, dat geeft nog teveel speling voor verwarring, omdat het zo geïnterpreteerd kan worden dat er dan iets/iemand zou zijn die kent, die de Citta is, daarom soms vind je een betere verwijzing terug: het is de 'potentie' tot kennen, alleen maar door de citta kan er gekend worden. Er is een referentiepunt nodig om de potentie tot kennen te laten worden en er is een 'ik' nodig, identificatie met een sprekend en reagerend lichaam, om hierover te kunnen communiceren. Nu, dat referentiepunt en dat ik hebben we allemaal, maar het is niet zuiver, omdat er vasthouden is aan dat wat lijkt te kennen, dat wat lijkt te zien. Dat is volgens mij de betekenis van de uitspraak "Het 'weten' van veel mensen is bezoedeld.", waarin is het bezoedeld? In het feit dat het het weten 'mijn' maakt. Wanneer is dit niet meer bezoelded? Wanneer het weten zijn eigen komen en gaan kent, zijn discontinuiteit, zoals jij dat juist benadrukt, Siebe. De bezoedeling zit er in dit niet te erkenen, herkennen. Dan gebeurt weten vanuit hechting en is het onwetendheid.
Daarom is dit wel juist:
Maar het kennen wat zichzelf kent, dat is niet mogelijk.
Net zoals het oog zichzelf niet kan zien kan, kan het kennen zichzelf ook niet kennen.
Maar wordt het best aangevuld met "het kennen kan niet alleen zichzelf niet kennen, het kan ook zichzelf niet zien", de 'ik ben', de zichzelf die gezien zou worden is dus een illusie:
In gade slaan, slaat het citta/centrum/subject iets búiten het citta gade. In gewaarzijn slaat het citta zichzelf gade: ik bén.
De citta is het centrum niet, noch het subject het kan dus niets gade slaan, laat staan zichzelf, wat hierboven al aangetoond is door Leegte zelf als onmogelijk. De citta maakt het gade slaan mogelijk, maar enkel als het gade slaan zijn 'ik ben' te zijn kan loslaten, is het gade slaan, het kennen, vrij van illusie.
Als je citta tot subject maakt, blijf je onwetend over citta. Citta maakt het mogelijk dat er opdeling komt in subject en object, dat er zien kan ontstaan, dat 'ik ben', het gevoel te zijn, kan ontstaan, maar die opdeling voor citta zelf houden, en het 'ik ben' voor citta zelf houden is de illusie, is de gehechtheid aan zelf. Zolang deze niet weg kan vallen kan citta niet zuiver schijnen door het zelf dat wel verschijnt, maar zijn leegheid kent, door zien, door 'ik zie', door 'ik', door 'ik ben', door Siebe, Dorje, Leegte, Amitabha, … als ze hun leegheid zouden kennen.