Taal en woorden zitten in ons verankerd. We communiceren via taal en woorden. Taal kan kwetsen, taal kan liefde proberen te verwoorden (via gedichten e.a.), enzovoort. Een goed gebruik van taal is vooral praktisch gericht, ten dienste van het dagelijkse leven. Maar dat is de mens niet genoeg, die wil alles verklaren. Het grote probleem is, dat we de taal ons zó eigen hebben gemaakt, dat we menen dat de kaart het gebied is. Maar de routekaart (elke religie kent zulke routekaarten) is niet het daadwerkelijke gebied, waarnaar de kaart verwijst. En daar gaat het mis: er zijn oorlogen om gevoerd, om welke routekaart "heiliger" is. En heden ten dage gebeurt dat nog steeds.
Woorden zijn (aan)duidingen, afspraken over hoe iets heet. Elke taal heeft zijn eigen benamingen voor alles. Allemaal etiketten die aaneen geregen zinnen vormen. Zinnen maken vervolgens alinea's en vele alinea's kunnen een boek worden. En als men een dergelijk boek dan ook nog "heilig" gaat verklaren, hebben we de poppen aan het dansen.
Dat is allemaal waar. Als de vinger (de Bijbel, de Sutta's, de Koran, ...) wordt vereerd, in plaats van te volgen waar de vinger naar verwijst, krijg je dat.
En dat is menselijk. Dat is wat mensen geneigd zijn en blijven er van te maken en ermee te doen. De neigingen waar die vingers juist van wegwijzen.
Maar de vraag is nu: wat doen we met zulke vaststelling? Gaan we er in blijven hangen, blijven we in dat menselijke hangen, in hoe "dom" mensen toch zouden zijn?
Of gaan we daarentegen de vinger volgen naar wat voorbij, vooraf, buiten, boven, onder (of hoe je het ook maar verwoorden wil) de woorden, het menselijke is?
Gaan we het aan, gaan we ons op iets anders richten, of blijven we hangen in de vastelling dat anderen gefixeerd raken op de vinger? Gaan we wijzen naar de vingers en hoe mensen er geneigd zijn en blijven er mee om te gaan, of gaan we ondanks alles toch maar proberen achterhalen waar al die vingers nu naar verwijzen?