Genieten is niet zozeer het probleem alswel het verlangen. Sterker nog het verlangen beperkt het genieten. Let er bijvoorbeeld maar eens op wat gebeurt als je aan een goede maaltijd zit, maar je weet dat je favoriete dessert eraan komt; je gedachten blijven dan uitgaan naar de laatste en je aandacht is niet meer gericht op de eerste. Tijdens lange meditatie retraites valt me altijd op hoeveel beter het eten gaat smaken omdat je met volle aandacht en concentratie eet. Veel beoefenaars bemerken dat ze op de langere termijn steeds meer van het eenvoudige gaan genieten dan van het uitbundige en exotische.
De oorzaken van lijden zijn onwetendheid, verlangen en aversie. We zijn onwetend over de ware aard van onszelf (samengesteld, impermanent, afhankelijk bestaand) en de wereld om ons heen. Door deze onwetendheid willen we het leven voortdurend anders maken dan het is en zijn nooit in het hier en nu. We grijpen ons vast terwijl er niets is om aan vast te houden, we verlangen naar dat wat er niet is of om te houden wat onherroepelijk weg zal moeten gaan en we willen af van hetgeen ons niet past. Deze voortdurende rusteloosheid, onvoldaanheid en geconfronteerd worden met de werkelijkheid doet ons lijden (zeer in het kort wel te verstaan)
Niets in dit verhaal verbiedt te genieten an sich. Maar het probleem is dat we dat waarschijnlijk niet zo goed kunnen doen omdat we tijdens dit genieten er aan gehecht raken, verlangen naar meer etc.
Ik las eens een mooi voorbeeld van een man die een prachtige vrouw op straat zag. Terwijl hij haar zag kon hij aan niets anders denken dan hoe haar aan te spreken en te veroveren; toen hij met haar sprak verlangde hij met haar te eten en gedurende de maaltijd droomde hij sex met haar te hebben. Terwijl hij met haar vrijde dacht hij aan een sigaret en terijl hij rookte werd hij moe en wenste te gaan slapen. Toen hij de volgende ochtend wakker werd verlangde hij naar hetgeen hij eigenlijk gemist had.
Het is daarom dat een boeddhist betracht zijn zinnelijke verlangens onder controle te krijgen. Geluk is een mentale factor (een deel van onze geest) en dus welbeschouwd onafhankelijk van de buitenwereld. Door meditatie kun je gelijkmoedigheid bereiken en een stabiel innerlijk geluk, dat onafhankelijk is van zijn zaken buiten je en dus onbesmet door onwetendheid, impermanentie, verlangen en aversie. Maar dat wil niet zeggen dat de Boeddha niet van zijn eten genoot, van een zonsondergang of een mooie bloem, maar het veranderde niets aan zijn innerlijke staat, die permanent in het heden verbleef; waar als aan een lotusbloem niets aan blijft kleven.