Voor iemand die meer wil weten of reincarnatie een rol speelde in de Bijbel en in het Joodse volk kan het volgende ook interessant zijn.
We vinden het volgende in Maleachi 4:5: ‘Zie, Ik zend u de profeet Elia, voordat de grote en gevreesde dag des Heren komt.’
Dit is een duidelijke verwijzing naar voorbestaan en wedergeboorte; Elia, een profeet van wie men weet dat hij in het verleden heeft geleefd, wordt verwacht terug te komen in de toekomst.
Als Jezus naar oude profetieën verwijst en over Johannes de Doper spreekt, zegt hij in Matheus 11:10-14
wederom:
Deze is het, van wie geschreven staat: Zie, Ik zend mijn boodschapper voor uw aangezicht uit, die uw weg voor u zal bereiden.
Voorwaar, Ik zeg u, onder hen, die uit vrouwen zijn geboren, is er niemand opgestaan groter dan Johannes de Doper
En indien u het wilt aanvaarden: Hij is Elia, die komen zou.
In deze citaten zien we dat Jezus zelf in ondubbelzinnige woorden stelt dat de ziel van Johannes de Doper dezelfde was als die van Elia. Deze bewering is volkomen in overeenstemming met de reïncarnatieleer. Jezus vestigt de aandacht op een gebeurtenis die nooit zou hebben kunnen plaatsvinden tenzij reïncarnatie een feit is.
In Johannes 9:1-2 vinden we de volgende verwijzingen naar voorbestaan: ‘En voorbijgaande zag Hij [Jezus] een man, die sinds zijn geboorte blind was. En zijn discipelen vroegen Hem en zeiden: Rabbi, wie heeft gezondigd, deze of zijn ouders, dat hij blind is geboren?’
‘Jezus vroeg aan zijn discipelen: Wie zeggen de mensen dat Ik ben? Zij antwoordden en zeiden: Johannes de Doper, anderen: Elia, weer anderen, dat een van de oude profeten is opgestaan’ (Lucas, 9:18-19).
Van iemand die nu leeft wordt hier gezegd dat hij een incarnatie is van iemand waarvan bekend is dat hij in het verleden heeft bestaan. Het antwoord op de vraag is op zichzelf een aanvaarding van een bestaan gevolgd door reïncarnatie.
Onder de joden geloofde de grootste en meest invloedrijke sekte, de Farizeeën, in reïncarnatie. De joodse generaal Flavius Josephus (37-98 n.Chr.), die tevens een priesterlijke functionaris en historicus van zijn volk was, was zelf een farizeeër. In een van zijn werken, De joodse oudheden, boek XVIII, hfst. 1, par. 3, 4, schrijft hij:
Zij [de Farizeeën] geloven dat de ziel een onsterfelijke macht in zich heeft en dat er in het onderaardse beloningen of straffen zullen zijn al naar gelang de mensen in dit leven deugdzaam of slecht hebben geleefd; laatstgenoemde zielen zullen eeuwigdurend gevangen worden gehouden, maar de eersten zullen het vermogen hebben opnieuw te leven.
In een van zijn andere werken, getiteld De joodse oorlog, boek III, hfst. 8, par. 5, schrijft hij:
Weten jullie niet dat zij eeuwige roem oogsten die volgens de natuurwet uit dit leven vertrekken. . . . en dat hun ziel zuiver en gehoorzaam is en zij de heiligste plaats in de hemel krijgen, vanwaar ze in de wenteling van eeuwen opnieuw in een rein lichaam worden gezonden.
Een andere joodse sekte, de Essenen, geloofde eveneens in reïncarnatie.
Origenes (186-254 n.Chr.), leerling van St. Clemens en Ammonius Saccas, de stichter van de neoplatonische school, wordt beschouwd als een van de grootste christelijke geleerden en denkers.
In De principiis [Over eerste beginselen], boek IV, hfst. 1, afd. 23 werk schrijft Origenes:
Van hen die naar de aarde afdalen is ieder dus volgens zijn verdiensten of overeenkomstig de plaats die hij daar innam, bestemd in deze wereld te worden geboren, in een ander land, of bij een ander volk, of in andere levensomstandigheden, of omringd door ongemak van een andere soort, of bij religieuze ouders of bij ouders die niet religieus zijn; zodat het kan gebeuren dat een Israëliet afdaalt bij de Scythen, en een arme Egyptenaar terechtkomt in Judea.
Hoewel deze opmerkingen de nadruk leggen op preëxistentie is het gemakkelijk te zien dat zij reïncarnatie omvatten, zelfs al wordt dit niet met name genoemd. Als een ‘Egyptenaar wordt geboren in Judea’ betekent dit dat de Egyptenaar stierf en de ziel later werd geïncarneerd in het lichaam van iemand uit Judea. En hoe ontstond de Egyptenaar? Was hij niet een incarnatie van een eerder levend individu, dat misschien tot een ander volk behoorde? En was dit vroegere individu niet de incarnatie van iemand die nog eerder leefde, enz.? En als deze keten zich onbeperkt in het verleden uitstrekt, betekent dit dan niet dat deze zich ook onbeperkt in de toekomst moet uitstrekken? Waarom zou men moeten aannemen dat de man uit Judea het einde van de keten was? Als hij sterft, moet zijn ziel dan niet een nieuwe belichaming zoeken?
Een vergadering van kerkleiders werd omstreeks het jaar 538 in Constantinopel gehouden onder leiding van patriarch Mennas. Dit om een oordeel te vellen over deze leer zoals die werd onderwezen door Origenes, en ook over een aantal van zijn andere leringen die eveneens als ketters werden beschouwd.
Vanaf dat moment werd door de Katholieke Kerk voorgeschreven - als dogma - dat er niet zoiets bestond als reincarnatie en dat de mens maar een keer leefde.
Voor die tijd was reincarnatie een onderdeel van het bewustzijn van veel Christenen.
(informatie vanaf het internet)