Auteur Topic: Leven en leer van de Boeddha. VII. Het laatste jaar. 1. Te Rajagaha.  (gelezen 4223 keer)

0 leden en 1 gast bekijken dit topic.

Offline nico70+

  • Eerwaarde
  • Nieuwkomer
  • ******
  • Berichten: 1060
    • facetten van het boeddhisme
Leven en leer van de Boeddha. VII. Het laatste jaar. 

1. Te Rajagaha


Rajgir, op weg naar de residentie van de Boeddha
boven op de top van de Gierepiek




Rajgir, residentie van de Boeddha boven op de Gierepiek





1.1. Het verlangen van de koning van Magadha
 
      In de 43e regenperiode na de Verlichting verbleef de Verhevene te Rājagaha op de heuvel genaamd Gierepiek (Gijjhakuta).[26] Te dien tijde nu wilde koning Ajātasattu van Magadha, zoon van de Vedeha-koningin,[27] oorlog voeren tegen de Vajjis.[28] Hij sprak op deze manier: “Deze Vajjis, machtig en roemrijk als zij zijn, zal ik vernietigen, zal ik verdelgen, zal ik geheel en al verwoesten.”[29]
      En koning Ajātasattu van Magadha richtte zich tot zijn hoofdminister, de brahmaan Vassakāra, met de woorden: “Kom, brahmaan, begeef je naar de Verhevene en bewijs in mijn naam eer aan de voeten van de Verhevene. Vraag of hij vrij is van ziekten en of hij een goede gezondheid, sterkte en geluk heeft. En zeg hem dat ik oorlog wil voeren tegen de Vajjis en ze wil vernietigen. Wat de Verhevene je ten antwoord geeft, moet je goed onthouden en me laten weten; want Tathāgatas[30] spreken geen onwaarheid.” - “Jawel, heer,” zei de brahmaan Vassakāra toestemmend tot koning Ajātasattu van Magadha. En hij liet een groot aantal prachtige wagens klaarmaken, besteeg zelf één ervan en reed, vergezeld van de rest, vanuit Rājagaha weg naar de Gierepiek. Zover als de wagen gebruikt kon worden, ging hij per wagen. Daarna steeg hij uit en ging te voet verder naar de Verhevene. Na het uitwisselen van hoffelijke begroetingen met de Verhevene welke gepaard gingen met vele prettige woorden, ging hij terzijde neerzitten. En hij vertelde wat de koning hem had opgedragen. (D.16)
 _____
[26] Commentaar van Buddhaghosa: De heuvel werd Gierepiek genoemd omdat gieren er leefden en er hun nest bouwden. (An, Yang-Gyu (transl.): The Buddha's Last Days : Buddhaghosa's Commentary on the Mahāparinibbāna Sutta. Oxford 2003, p. 1).
[27] Vedehiputta = zoon van Vedehi. Volgens het commentaar was Ajātasattu's moeder een Kosala-prinses en niet de dochter van de Vedeha-koning. Het commentaar legt ‘Vedehiputta’ uit als ‘zoon van een wijze moeder’. - Ajātasattu werd koning na het vermoorden van zijn vader, koning Bimbisara. (Vajira, Sister [et al.]: Last Days of the Buddha. The Maha-Parinibbāna Sutta. Being the 16th text of the Dīgha-Nikāya. Transl. by Sister Vajira; final revision by Francis Story; notes and references by Nyānaponika Mahā Thera. Kandy 1964. The Wheel No. 67/69.)
[28] Vajji was een van de zestien grote landen ten tijde van de Boeddha. De Vajjis (Vrjjis) vormden een soort van statenbond van acht groepen. De statenbond was gelegen op de noordelijke oever van de rivier de Ganges. De voornaamste groepen ervan waren de Licchavis en de Videhas. Na verloop van tijd werden de Licchavis de machtigste groep in de Vajji-statenbond. De hoofdstad van de Licchavis was Vesāli. De gemeenschap van de Vajjis was erg rijk en gelukkig. Maar na het overlijden van de Boeddha was er onenigheid onder de Vajjis en Ajātasattu veroverde hun gebied.
[29] Buddhaghosa merkte op dat Ajātasattu de Vajjis wilde vernietigen vanwege een tolkwestie. Aan de rivier de Ganges was een havenplaats (waarschijnlijk Pātaligāma). Een deel ervan werd beheerd door Ajātasattu en een ander deel door de Licchavis. De handelslieden moesten in de havenplaats tol betalen voor hun vaak zeer kostbare koopwaar. De Licchavis waren steeds als eerste ter plekke omdat zij onderling geen ruzie maakten maar in harmonie met elkaar leefden. Ajātasattu liep zo elk jaar veel tolgeld mis. (An 2003, p. 3).
[30] Tathāgata betekent letterlijk: ‘zó-gegaan’ of ‘zó-gekomen’. Deze benaming werd in het algemeen door de Boeddha gebruikt wanneer hij over zichzelf sprak.  (Vajira 1964; en Dahlke, Paul (übers.): Buddha. Auswahl aus dem Palikanon. Wiesbaden [s.a.] p. 885 noot 38).

 
 

Offline nico70+

  • Eerwaarde
  • Nieuwkomer
  • ******
  • Berichten: 1060
    • facetten van het boeddhisme
1.2. Voorwaarden voor het welzijn van een volk [32]
 
      Op die tijd stond de eerwaarde Ānanda[33] achter de Verhevene en wuifde hem koelte toe.[34] En de Verhevene sprak tot de eerwaarde Ānanda aldus:
      “Wat heb je gehoord, Ānanda; hebben de Vajjis vaak bijeenkomsten en zijn die dan goed bezocht?” – “Heer, ik heb gehoord dat dit zo is.” – “Ānanda, zolang als dat het geval is, is de groei van de Vajjis te verwachten en niet hun verval.”
      “Wat heb je gehoord, Ānanda; komen de Vajjis vredig samen en gaan zij in vrede weer uit elkaar? En voeren zij in eendracht hun staatsplichten uit?” – “Heer, ik heb gehoord dat dit zo is.” – “Ānanda, zolang als dat het geval is, is de groei van de Vajjis te verwachten en niet hun verval.”
      “Wat heb je gehoord, Ānanda; stellen de Vajjis geen nieuwe besluiten vast en verwerpen zij geen bestaande besluiten, maar handelen zij in overeenstemming met hun oude instellingen?” – “Heer, ik heb gehoord dat zij aldus handelen.” – “Ānanda, zolang als dat het geval is, is de groei van de Vajjis te verwachten en niet hun verval.”
      “Wat heb je gehoord, Ānanda; tonen de Vajjis respect, eer, achting en verering jegens hun ouderen en achten zij het waard naar hen te luisteren?” – “Heer, ik heb gehoord dat zij aldus handelen.” – “Ānanda, zolang als dat het geval is, is de groei van de Vajjis te verwachten en niet hun verval.”
      “Wat heb je gehoord, Ānanda; zien de Vajjis ervan af vrouwen en meisjes van goede families te ontvoeren en haar vast te houden?” – “Heer, ik heb gehoord dat zij ervan afzien zoiets te doen.” - “Ānanda, zolang als dat het geval is, is de groei van de Vajjis te verwachten en niet hun verval.”
      “Wat heb je gehoord, Ānanda; tonen de Vajjis respect, eer, achting en verering jegens hun heiligdommen,[35] zowel die binnen in de stad als die erbuiten? En sluiten zij die heiligdommen niet uit van de verplichte offergaven zoals die vroeger eraan gegeven werden en zoals die ervoor gemaakt werden?” – “Heer, ik heb gehoord dat zij hun heiligdommen vereren en niet uitsluiten van offergaven.” – “Ānanda, zolang als dat het geval is, is de groei van de Vajjis te verwachten en niet hun verval.”[36]
 
      “Wat heb je gehoord, Ānanda; beschermen en behoeden de Vajjis op de verschuldigde wijze de heiligen,[37] zodat zij die nog niet in het gebied zijn gekomen, graag zouden komen en zodat zij die reeds gekomen zijn, graag daar in vrede zouden leven?” – “Heer, ik heb gehoord dat zij zo handelen.” – “Ānanda, zolang als dat het geval is, is de groei van de Vajjis te verwachten en niet hun verval.”[38]
 
      En de Verhevene richtte zich tot de brahmaan Vassakāra met deze woorden: “Brahmaan, eens vertoefde ik te Vesāli bij het Sārandada-heiligdom.[39] En daar onderwees ik aan de Vajjis deze zeven voorwaarden die voeren naar het welzijn van een volk. Brahmaan, zolang als deze voorwaarden in stand blijven onder de Vajjis en zolang als de Vajjis erom bekend zijn, zolang is hun groei te verwachten en niet hun verval.”
      Daarop sprak de brahmaan Vassakāra tot de Verhevene aldus: “Eerwaarde Gotama, indien de Vajjis slechts begiftigd waren met één van deze voorwaarden die naar welzijn voeren, waarlijk, hun groei zou te verwachten zijn en niet hun verval. Inderdaad, geen letsel kan de Vajjis in strijd toegebracht worden door koning Ajātasattu van Magadha behalve door verraad en onenigheid.[40] Welnu, eerwaarde Gotama, wij nemen thans afscheid want wij hebben veel uit te voeren, hebben veel werk te doen.”
      “Zoals het u passend schijnt, brahmaan,” gaf de Verhevene ten antwoord. En de brahmaan Vassakāra, hoofdminister van Magadha, keurde de woorden van de Boeddha goed. Terwijl hij zich erover verheugde, stond hij van zijn zitplaats op en vertrok. (D.16)
 _____
[32] D.16; Zie ook: A.VII.19-20.
[33] Ānanda was een neef van de Boeddha en diens meest toegewijde dienaar. Hij trad in het tweede jaar na de Verlichting van de Verhevene in de Orde in. (An 2003, p. 5 noot 1). In het 27e jaar na de Verlichting werd Ananda een volmaakte heilige, een arahant.
[34] Buddhaghosa kon zich blijkbaar moeilijk voorstellen dat de Verhevene van hitte of kou last had. Want hij merkte in zijn commentaar op dat de Boeddha geen koude noch hitte voelde. (An 2003, p. 5 en p. 5 noot 3).
[35] heiligdom = gedenkteken = cetiya. Dit is een plaats waar men iemand in vertrouwen en vol eerbied gedenkt. (Dahlke p. 887, noot 66). Volgens Buddhaghosa zijn met heiligdommen of gedenktekens bedoeld plaatsen van geesten (yakkhas) van Vajji-koningen. (An 2003, p. 12).
[36] Buddhaghosa’s commentaar: Als de Vajjis de heiligdommen uitsluiten van offergaven, geven de godheden (devatā) geen correcte bescherming. Zij kunnen bijv. een probleem veroorzaken, zoals hoesten of hoofdpijn. (An 2003, p. 13).
[37] Heilige: arahant. De arahant is iemand die verering waard is, een heilige omdat hij geheeld (heil) is van alle hartstochten. (Dahlke p. 885, noot 40).
[38] Volgens Buddhaghosa wordt een streek niet meer beschermd door godheden, wanneer arahants en asceten niet meer in die streek wonen. En dan krijgen geesten hun kans. Ziekten kunnen dan ontstaan. (An 2003, p. 15).
[39] Voordat de Boeddha geboren werd, was er een cetiya waar de demon (yakkha) Sārandada vertoefde. Later bouwde men er een verblijfplaats voor de Verhevene. Omdat die gebouwd was op de plek van het Sārandada heiligdom, werd die plek bekend als ‘Sārandada heiligdom’, aldus het commentaar van Buddhaghosa. (An 2003, p. 15; zie ook: Malalasekera, G.P.: Dictionary of Pāli Proper Names. London 1974, Vol. II, p. 1109).
[40] Later werd inderdaad onenigheid gebracht onder de Vajjis en werden zij veroverd. Veel Licchavis vluchtten toen naar Nepal. De belangrijkste oorzaak waarom zij verslagen werden, was het gebrek aan eenheid. Dit was in het algemeen een zwakte van de antieke Indiase republieken. (An 2003, p. 20 noot 1).


Offline nico70+

  • Eerwaarde
  • Nieuwkomer
  • ******
  • Berichten: 1060
    • facetten van het boeddhisme
1.3. Voorwaarden voor het welzijn van de monniken
 
      Spoedig na het vertrek van Vassakāra sprak de Verhevene tot de eerwaarde Ānanda: “Ga nu, Ānanda, en breng in de toehoordershal alle monniken bijeen die in de omtrek van Rājagaha wonen.” – “Jazeker, Heer,” gaf de eerwaarde Ānanda ten antwoord. En hij deed wat hem verzocht was. Daarna deelde hij de Verhevene mede: “Heer, de gemeenschap van de monniken is bijeen. Nu zij het zoals de Verhevene het passend vindt.” Daarop stond de Verhevene van zijn zitplaats op, ging naar de toehoordershal en nadat hij er op de voor hem klaargemaakte zitplaats was gaan neerzitten, sprak hij de monniken aldus toe:
 
1.3.1. Zeven voorwaarden voerende naar welzijn [42]
 
      “Zeven voorwaarden die naar welzijn voeren, zal ik u tonen, monniken. Luistert aandachtig naar wat ik u ga zeggen.” – “Jawel, Heer.” – “Monniken, de groei van de monniken is te verwachten en niet hun verval:
1)    Zolang als zij vaak samenkomen en elkaar in grote aantallen ontmoeten.[43]
2)    Zolang als zij in vrede samenkomen en in vrede uiteengaan, en zolang als zij in eendracht de zaken van de Orde (Sangha) behartigen.[44]
3)    Zolang als zij geen nieuwe regels vaststellen en de bestaande regels niet verwerpen, maar voortgaan in overeenstemming met het reglement van oefening (Vinaya) dat vastgesteld is.
4)    Zolang als zij respect, hoogachting, verering en eerbied betonen tegenover de oudere monniken,[45] degenen die meer ervaring hebben, die al lang uit het huis in de huisloze staat vertrokken zijn,[46] de vaders en leiders van de Sangha, en zolang als zij het waard achten naar hen te luisteren.
5)    Zolang als zij niet onder de invloed komen van de begeerte die naar nieuw bestaan voert.[47]
6)    Zolang als zij de diepten van het bos liefhebben als hun verblijfplaats.
7)    En zolang als zij zichzelf individueel[48] in oplettendheid vestigen,[49] zodat deugdzame broeders in de Orde die nog niet gekomen zijn, graag komen en zodat degenen die reeds gekomen zijn, in vrede kunnen leven.”
 
      “Monniken, zolang als deze zeven voorwaarden die naar welzijn voeren, onder de monniken voortduren en zolang als de monniken erom bekend zijn, zolang is hun groei te verwachten en niet hun verval.”[50]
 _____
[42] A.VII.21; D.16.
[43] Het commentaar van Buddhaghosa luidde: Als zij niet vaak samenkomen, vernemen zij niet het nieuws uit andere regio’s. Zij weten dan niet wat er in andere kloosters gebeurd is. In geval van mistoestanden kunnen zij dan niet ingrijpen en de leer of kloosterregels weer in orde brengen. (An 2003, p. 20-21).
[44] De zaken van de Orde: zorg voor stoepa, reparatie van dak of hal, bouw van nieuwe hal, naaiwerk aan gewaad e.d. (An 2003, p. 21-22).
[45] Oudere monnik: Thera.
[46] Degenen die reeds lang vertrokken zijn: pabbajita = degenen die uit de wereld in de Orde zijn gegaan, die de wijding van de pabbajja voltrokken hebben. (Dahlke p. 887 noot 68).
[47] Naar nieuw bestaan voerend: ponobhavika. De levensdorst is het kernloze wiel, het wezenloze rad, de zielloze aandrijving van het "ik". (Dahlke p. 887 noot 69).
[48] Individueel: paccatam. De Boeddha is slechts de leraar; hij geeft de aansporing. Al het andere moet uit eigen kracht verkregen worden. (Dahlke p. 887 noot 70).
[49] Zich in oplettendheid vestigen: de weg die naar het juiste inzicht voert en toont dat ik geen atta, geen ik-zelf ben maar dat ik an-atta, vrij van een zelf ben. (Dahlke p.888 noot 71).
[50] De leer van de Boeddha wordt later aangewezen als enige autoriteit. Die leer richt zich tot de enkeling, niet tot de gemeenschap. Het feit dat een minister de Boeddha om politieke raad komt vragen, en dat de Boeddha zijn antwoord daarna ten nutte van de monnikengemeenschap aanwendt, laat vermoeden dat de monniken hier al aangespoord worden om in de wereld samen te leven. (Schneider, Ulrich: Einführung in den Buddhismus. 1980, p. 42-43). - Jean Naudou had de indruk dat de Boeddha de monniken wil waarschuwen vóór zijn dood. Hij speurt gevaar voor de monnikengemeenschap en wil ze waarschuwen. Ook bij de bouw van Pataliputta is van onenigheid sprake. De Boeddha (of de samensteller van het Parinibbana sutta) moet steeds geplaagd zijn door de zorg om de eenheid, om eendracht in de gemeenschap. (Naudou, Jean: Buddha. Paris [s.a.], p. 231).


Offline nico70+

  • Eerwaarde
  • Nieuwkomer
  • ******
  • Berichten: 1060
    • facetten van het boeddhisme
1.3.2. Zeven andere voorwaarden voerende naar welzijn [51]
 
      “Zeven andere voorwaarden die naar welzijn voeren, zal ik u tonen, monniken. Luistert aandachtig naar wat ik ga zeggen.” – “Jawel, Heer.”
      “Monniken, de groei van de monniken is te verwachten en niet hun verval:
1)    Zolang als zij geen behagen scheppen in, zich niet verheugen in en niet verzot zijn op activiteiten.[52]
2)    Zolang als zij geen behagen scheppen in, zich niet verheugen in en niet verzot zijn op geklets en praatjes.[53]
3)    Zolang als zij geen behagen scheppen in, zich niet verheugen in en niet verzot zijn op lang slapen.
4)    Zolang als zij geen behagen scheppen in, zich niet verheugen in en niet verzot zijn op gezelschap.
5)    Zolang als zij geen euvele verlangens koesteren en niet in de ban ervan raken.
6)    Zolang als zij geen slechte vrienden, metgezellen of kameraden hebben.
7)    Zolang als zij niet halverwege[54] stoppen op grond van het een of andere onbeduidend[55] werelds succes.”
 
      “Monniken, zolang als deze zeven voorwaarden die naar welzijn voeren, onder de monniken voortduren en zolang als de monniken erom bekend zijn, zolang is hun groei te verwachten en niet hun verval.”
 
1.3.3. Zeven goede eigenschappen voerende naar welzijn
[56]
 
      “Nog zeven andere voorwaarden die naar welzijn voeren, zal ik u tonen, monniken. Luistert aandachtig naar wat ik ga zeggen.” – “Jawel, Heer.”
      “Monniken, de groei van de monniken is te verwachten en niet hun verval:
1)    Zolang als zij vertrouwen hebben.
2)    Zolang als zij morele schaamte hebben.[57]
3)    Zolang als zij bevreesd zijn voor wangedrag.[58]
4)    Zolang als zij bedreven zijn in leren.[59]
5)    Zolang als zij vastberaden zijn.
6)    Zolang als zij oplettend zijn.[60]
7)    Zolang als zij wijs zijn en begrip hebben.”
 
      ”Monniken, zolang als deze zeven voorwaarden die naar welzijn voeren, onder de monniken voortduren en zolang als de monniken erom bekend zijn, zolang is hun groei te verwachten en niet hun verval.”
 _____
[51] D.16; zie ook: A.VII.22-25, in: Nyanatiloka 1969, Bd. IV, p. 18-19. – De paragrafen 1.3.2. tot en met 1.3.6. zijn tussenvoegingen, volgens Schneider 1980, p. 27. Ook Gnanarama schreef dat deze paragrafen later tussengevoegd zijn. Het suggereert volgens hem dat er in die tijd een aanmerkelijk aantal van tegenstrijdige meningen onder de Sangha was. (Gnanarama, Ven. Pategama: The Mission Accomplished : A historical analysis of the Mahaparinibbana Sutta of the Digha Nikaya of the Pali Canon. Singapore 1997, p. 123-124).

[52] Commentaar: Er zijn monniken die graag de hele dag bezig zijn met kleine werkzaamheden zoals het maken van gewaden, een tas om de bedelnap in te dragen, een leestafeltje, e.d. Sommige monniken brengen de hele dag ermee door zoiets te doen. Dit is niet goed. Maar als men zulke bezigheden verricht op de juiste tijd, dan is er geen bezwaar. (An 2003, p. 30-31).
[53] Commentaar: Monniken zouden alleen moeten praten over de leer of anders zwijgen. (An 2003, p. 32).
[54] Halverwege: zolang als zij nog niet arahantschap bereikt hebben. (An 2003, p. 33).
[55] Dahlke vertaalde: na het bereiken van minderwaardige voordelen. (Dahlke p.136). Minderwaardig, oramattika, tot deze lage wereld behorend. (Dahlke p. 888 noot 72).
[56] Zie ook: A.VII.22-25, in: Nyanatiloka 1969, Bd. IV, p. 19.
[57] Schaamte is gemotiveerd door zelfrespect en is inwaarts gericht.

[58] Morele vrees is naar buiten gericht; het is vrees voor gevolgen zoals berisping, slechte reputatie, straf.
[59] Commentaar: Zolang als zij grote kennis hebben van de suttas. (An 2003, p. 35-36).
[60] Volgens Buddhaghosa zijn met hen bedoeld monniken die zich herinneren wat lang geleden door hen gedaan is. Sati heeft twee verschillende functies: meditatieve oplettendheid en een goed geheugen. Het laatste zou volgens hem hier van toepassing zijn. (An 2003, p. 37 noot 1).



Offline nico70+

  • Eerwaarde
  • Nieuwkomer
  • ******
  • Berichten: 1060
    • facetten van het boeddhisme
1.3.4. Zeven factoren van Verlichting voerende naar welzijn [61]
 
      “Zeven andere voorwaarden die naar welzijn voeren, zal ik u tonen, monniken. Luistert aandachtig naar wat ik ga zeggen.” – “Jawel, Heer.”
      “Monniken, de groei van de monniken is te verwachten en niet hun verval, zolang als zij de factoren van Verlichting ontwikkelen. Die factoren zijn:
 
1.    Oplettendheid (sati).[62]
2.    Het onderzoeken van de verschijnselen (dhammavicaya).[63]
3.    Energie (viriya).[64]
4.    Enthousiasme (pīti).[65]
5.    Kalmte (passaddhi).[66]
6.    Concentratie (samādhi).[67]
7.    Gelijkmoedigheid (upekkha).[68]”
 
      ”Monniken, zolang als deze zeven voorwaarden die naar welzijn voeren, onder de monniken voortduren en zolang als de monniken erom bekend zijn, zolang is hun groei te verwachten en niet hun verval.”[69]
 
1.3.5. Zeven waarnemingen voerende naar welzijn
 
      “Zeven andere voorwaarden die naar welzijn voeren, zal ik u tonen, monniken. Luistert aandachtig naar wat ik ga zeggen.” – “Jawel, Heer.”
      “Monniken, de groei van de monniken is te verwachten en niet hun verval:
1)    Zolang als zij de waarneming van vergankelijkheid ontwikkelen.
2)    Zolang als zij de waarneming van niet-zelf ontwikkelen.[70]
3)    Zolang als zij de waarneming van onreinheid van het lichaam ontwikkelen.
4)    Zolang als zij de waarneming van het gevaar van het lichaam ontwikkelen.
5)    Zolang als zij de waarneming van het opgeven van begeerte ontwikkelen.
6)    Zolang als zij de waarneming van koelheid, onpartijdigheid en van het vervagen van begeerte ontwikkelen.
7)    Zolang als zij de waarneming van het beëindigen van begeerte ontwikkelen.”
 
     ”Monniken, zolang als deze zeven voorwaarden die naar welzijn voeren, onder de monniken voortduren en zolang als de monniken erom bekend zijn, zolang is hun groei te verwachten en niet hun verval.”[71]
 _____
[61] Zie: satta bojjanga, in: Piyadassi Thera: The Seven Factors of Enlightenment. Satta Bojjhanga. (2nd impr.) Kandy 1960, The Wheel No. 1. – De namen van de groepen zijn niet vermeld in het origineel. Hier zijn ze toegevoegd vanuit andere verwijzingen naar de betreffende eigenschappen.
[62] Oplettendheid: Men moet steeds oplettend zijn bij alle daden, zowel geestelijke, mondelinge en schriftelijke of lichamelijke activiteiten. Oplettendheid is hoger dan geleerdheid. Want zonder oplettendheid is men niet in staat om het geleerde in de praktijk te brengen. Ook is men dan niet in staat om slechte gedachten te verdrijven en om ze te vervangen door goede.
[63] Het onderzoeken van de verschijnselen is het zien van de dingen zoals ze werkelijk zijn. Al wat samengesteld is, valt weer uiteen, verandert. Het is zonder zelfstandigheid. Alles is aan voorwaarden gebonden.

[64] Energie is een geestelijke eigenschap. Iedereen moet zelf streven naar zijn of haar eigen bevrijding. Anderen kunnen daarbij wel een hulp zijn, maar de uiteindelijke vrijheid van leed, van het onvoldane moet door ieder zelf bewerkstelligd worden. - Energie heeft vier functies: (a) het kwade dat al in de geest is ontstaan, uit te roeien; (b) het kwade dat nog niet is ontstaan, te voorkomen; (c) het goede dat nog niet is ontstaan, te ontwikkelen; (d) het goede dat al is ontstaan, verder te ontplooien.
[65] pīti wordt soms ook vertaald met: geluk (sukkha). Maar pīti is geen gevoel, het is vreugdevolle belangstelling, enthousiasme.
[66] De factor van kalmte is tweevoudig: (a) kalmte van de geestelijke factoren van gevoelens, waarneming en willen; (b) kalmte van de geest, van bewustzijn. - Met een onrustige geest kan concentratie niet met succes beoefend worden. Het is moeilijk ook onder ongunstige omstandigheden kalm van geest te blijven.
[67] Concentratie is een noodzakelijke basis voor inzicht en wel door het zuiveren van de geest van de mentale hindernissen. De geest wordt op één punt gericht en zwerft niet meer rond. Wanneer de geest kalm is, wordt ze krachtig. En ze ziet dan de dingen zoals ze werkelijk zijn. De geest kan iemand ziek maken; maar ze kan ook iemand gezond laten blijven. Iemand met een optimistische geest heeft meer kans om beter te worden dan een patiënt die (over)bezorgd is en ongelukkig. (Piyadassi Thera (tr.). The Book of Protection, Paritta. Colombo 1975, p. 11-17).
[68] Gelijkmoedigheid is een ethische eigenschap en moet niet verward worden met onverschilligheid. Het is evenwicht van de geest. Gelijkmoedigheid is een gevolg van een kalme geconcentreerde geest. Men wordt niet meer geraakt door geluk noch door pijn, omdat men verlangen heeft opgegeven.
[69] Wanneer deze zeven factoren goed ontwikkeld worden, voeren ze naar nibbāna, volmaakte wijsheid. – Zie eventueel ook het topic: Factoren van Verlichting, reacties 2 t/m 9. http://www.boeddhaforum.nl/index.php/topic,2468.0.html
[70] Waarneming van niet-zelf: anatta-sañña. Het is het inzicht dat het ‘ik’ geen met een ziel begiftigd zelfstandig iets is, maar een proces van individuele verbranding welk proces plaats heeft op grond van de levensdorst (tanha). – Zie eventueel het topic: De drie aspecten van het leven. Reacties 19 e.v. (sub 3.1. en verder) http://www.boeddhaforum.nl/index.php/topic,2468.0.html
[71] A.VIII.20; D.16.

Offline nico70+

  • Eerwaarde
  • Nieuwkomer
  • ******
  • Berichten: 1060
    • facetten van het boeddhisme
1.3.6. Zes voorwaarden om te herinneren
 
      “Monniken, zes andere voorwaarden die naar welzijn voeren,[72] zal ik u tonen. Luistert aandachtig naar wat ik ga zeggen.” – “Jawel, Heer.”
      “Monniken, de groei van de monniken is te verwachten en niet hun verval:
1)    Zolang als zij voor elkaar zorgen met liefdevolle vriendelijkheid in daad, zowel openlijk als in het geheim.
2)    Zolang als zij voor elkaar zorgen met liefdevolle vriendelijkheid in woord, zowel openlijk als in het geheim.
3)    Zolang als zij voor elkaar zorgen met liefdevolle vriendelijkheid in gedachten, zowel openlijk als in het geheim.
4)    Zolang als zij met betrekking tot wat zij aan gepaste offergaven ontvangen, zelfs tot de inhoud van hun nap, er geen gebruik van maken zonder ze te delen met deugdzame leden van de Orde.
5)    Zolang als zij zich in gezelschap van hun broeders oefenen, openlijk en in het geheim, in de regels van goed gedrag, welke regels volkomen en volmaakt zijn, smetteloos en zuiver, die bevrijdend zijn, door de wijzen geprezen, niet beïnvloed door wereldse zorgen, en gunstig om de geest te concentreren.
6)    En zolang als zij in gezelschap van hun broeders, openlijk en in het geheim, het inzicht bewaren dat edel is en bevrijdend en waardoor degene die ernaar handelt, naar de volkomen vernietiging van lijden gevoerd wordt.”
 
      ”Monniken, zolang als deze zes voorwaarden die naar welzijn voeren, onder de monniken voortduren en zolang als de monniken erom bekend zijn, zolang is hun groei te verwachten en niet hun verval.” (D.16)
_____
[72] sārāniyā dhammā; zie: M.48 en A.VI,11.


Offline nico70+

  • Eerwaarde
  • Nieuwkomer
  • ******
  • Berichten: 1060
    • facetten van het boeddhisme
1.4. Raad aan de monniken
 
      Toen de Verhevene te Rājagaha verbleef, op de heuvel genaamd Gierepiek, gaf hij aan de monniken veelvuldig deze raad: “Zó is deugdzaamheid, zó is concentratie en zó is wijsheid.[74] Wanneer concentratie versterkt en volledig ontwikkeld is door deugdzaam gedrag, brengt ze grote vrucht, groot loon. Wanneer wijsheid versterkt en volledig ontwikkeld is door concentratie, brengt ze grote vrucht, groot loon. Het gemoed dat versterkt en volledig ontwikkeld is door wijsheid, wordt geheel en al bevrijd van de smetten: de smet van zinnelijke begeerte, de smet van worden, de smet van (verkeerde) meningen en de smet van onwetendheid.”[75]
 
      Toen de Verhevene te Rājagaha had vertoefd zolang als het hem behaagde, richtte hij zich tot de eerwaarde Ānanda met de woorden: “Kom, Ānanda, laten wij naar Ambalatthikā gaan.”[76] – “Jawel, Heer.”
      En de Verhevene ging op weg naar Ambalatthikā samen met een grote gemeenschap van monniken. Daar vertoefde de Verhevene in het koninklijke rusthuis. En ook daar gaf hij aan de monniken veelvuldig deze raad: “Zó is deugdzaamheid, zó is concentratie en zó is wijsheid. Wanneer concentratie versterkt en volledig ontwikkeld is door deugdzaam gedrag, brengt ze grote vrucht, groot loon. Wanneer wijsheid versterkt en volledig ontwikkeld is door concentratie, brengt ze grote vrucht, groot loon. Het gemoed dat versterkt en volledig ontwikkeld is door wijsheid, wordt geheel en al bevrijd van de smetten: de smet van zinnelijke begeerte, de smet van worden, de smet van (verkeerde) meningen en de smet van onwetendheid.”
 
      Toen de Verhevene te Ambalatthikā had vertoefd zolang als het hem behaagde, richtte hij zich tot de eerwaarde Ānanda met de woorden: “Kom, Ānanda, laten wij naar Nālandā gaan.” – “Jawel, Heer.”
      En de Verhevene ging op weg naar Nālandā samen met een grote gemeenschap van monniken. En hij vertoefde er in het mango-bosje van Pāvārika. (D.16)
 
       In het Mahāparinibbāna sutta volgt nu “De machtige uitspraak van Sāriputta.” In alle Chinese versies ontbreekt dit gesprek tussen de Boeddha en Sāriputta.[78] In de inleiding is er al op gewezen dat Sāriputta eerder is overleden dan de Boeddha. Dit gedeelte moet daarom later toegevoegd zijn. Om die reden is die uitspraak hier weggelaten en gevoegd in het 42e jaar na de Verlichting.
 _____
[74] Deugdzaamheid (sīla), concentratie (samādhi) en wijsheid (pañña) zijn de onderdelen van het edele achtvoudige pad. Onze tekst legt steeds weer de nadruk op het belang van een volledige ontwikkeling van alle drie voor uiteindelijke bevrijding. (Vajira 1964).  - Zie het topic: De vier edele waarheden en het middenpad. § 10.23 Geleidelijke oefening van de geest, sub 2; regels van oefening voor de leek = de 5 regels; regels voor de monnik = de discipline. Zie verder § §  2, 3, 4, 5, juist denken, juist spreken, juist handelen, juist levensonderhoud. En de § §  7 en 8 (concentratie) en § 8.3.5. wijsheid. http://www.boeddhaforum.nl/index.php?topic=2576.0
[75] Smetten = asava: invloeden, gezwellen. De smet van worden betekent het verlangen naar eeuwig bestaan. - Deze smetten kunnen overwonnen worden door inzicht, zinsbeteugeling, vermijding, wijs gebruik van de levensbenodigdheden. (Zie o.a. M.2). – Volgens Buddhaghosa gaf de Boeddha deze raad vaak omdat zijn parinibbāna nabij was.
[76] Ambalatthikā was een koninklijk park gelegen aan de weg tussen Rājagaha en Nālandā. (An 2003, p. 51).
[78] An 2003, p. 51 noot 3.

 
Verder met:  Leven en leer van de Boeddha. VII. Het laatste jaar. – 2. Te Nalanda en te Pātaligama. 3. Van Pātaligama naar Vesali. http://www.boeddhaforum.nl/index.php/topic,2646.0.html
« Laatst bewerkt op: 18-04-2018 13:43 door nico70+ »