1.2. Voorwaarden voor het welzijn van een volk [32]
Op die tijd stond de eerwaarde Ānanda[33] achter de Verhevene en wuifde hem koelte toe.[34] En de Verhevene sprak tot de eerwaarde Ānanda aldus:
“Wat heb je gehoord, Ānanda; hebben de Vajjis vaak bijeenkomsten en zijn die dan goed bezocht?” – “Heer, ik heb gehoord dat dit zo is.” – “Ānanda, zolang als dat het geval is, is de groei van de Vajjis te verwachten en niet hun verval.”
“Wat heb je gehoord, Ānanda; komen de Vajjis vredig samen en gaan zij in vrede weer uit elkaar? En voeren zij in eendracht hun staatsplichten uit?” – “Heer, ik heb gehoord dat dit zo is.” – “Ānanda, zolang als dat het geval is, is de groei van de Vajjis te verwachten en niet hun verval.”
“Wat heb je gehoord, Ānanda; stellen de Vajjis geen nieuwe besluiten vast en verwerpen zij geen bestaande besluiten, maar handelen zij in overeenstemming met hun oude instellingen?” – “Heer, ik heb gehoord dat zij aldus handelen.” – “Ānanda, zolang als dat het geval is, is de groei van de Vajjis te verwachten en niet hun verval.”
“Wat heb je gehoord, Ānanda; tonen de Vajjis respect, eer, achting en verering jegens hun ouderen en achten zij het waard naar hen te luisteren?” – “Heer, ik heb gehoord dat zij aldus handelen.” – “Ānanda, zolang als dat het geval is, is de groei van de Vajjis te verwachten en niet hun verval.”
“Wat heb je gehoord, Ānanda; zien de Vajjis ervan af vrouwen en meisjes van goede families te ontvoeren en haar vast te houden?” – “Heer, ik heb gehoord dat zij ervan afzien zoiets te doen.” - “Ānanda, zolang als dat het geval is, is de groei van de Vajjis te verwachten en niet hun verval.”
“Wat heb je gehoord, Ānanda; tonen de Vajjis respect, eer, achting en verering jegens hun heiligdommen,[35] zowel die binnen in de stad als die erbuiten? En sluiten zij die heiligdommen niet uit van de verplichte offergaven zoals die vroeger eraan gegeven werden en zoals die ervoor gemaakt werden?” – “Heer, ik heb gehoord dat zij hun heiligdommen vereren en niet uitsluiten van offergaven.” – “Ānanda, zolang als dat het geval is, is de groei van de Vajjis te verwachten en niet hun verval.”[36]
“Wat heb je gehoord, Ānanda; beschermen en behoeden de Vajjis op de verschuldigde wijze de heiligen,[37] zodat zij die nog niet in het gebied zijn gekomen, graag zouden komen en zodat zij die reeds gekomen zijn, graag daar in vrede zouden leven?” – “Heer, ik heb gehoord dat zij zo handelen.” – “Ānanda, zolang als dat het geval is, is de groei van de Vajjis te verwachten en niet hun verval.”[38]
En de Verhevene richtte zich tot de brahmaan Vassakāra met deze woorden: “Brahmaan, eens vertoefde ik te Vesāli bij het Sārandada-heiligdom.[39] En daar onderwees ik aan de Vajjis deze zeven voorwaarden die voeren naar het welzijn van een volk. Brahmaan, zolang als deze voorwaarden in stand blijven onder de Vajjis en zolang als de Vajjis erom bekend zijn, zolang is hun groei te verwachten en niet hun verval.”
Daarop sprak de brahmaan Vassakāra tot de Verhevene aldus: “Eerwaarde Gotama, indien de Vajjis slechts begiftigd waren met één van deze voorwaarden die naar welzijn voeren, waarlijk, hun groei zou te verwachten zijn en niet hun verval. Inderdaad, geen letsel kan de Vajjis in strijd toegebracht worden door koning Ajātasattu van Magadha behalve door verraad en onenigheid.[40] Welnu, eerwaarde Gotama, wij nemen thans afscheid want wij hebben veel uit te voeren, hebben veel werk te doen.”
“Zoals het u passend schijnt, brahmaan,” gaf de Verhevene ten antwoord. En de brahmaan Vassakāra, hoofdminister van Magadha, keurde de woorden van de Boeddha goed. Terwijl hij zich erover verheugde, stond hij van zijn zitplaats op en vertrok. (D.16)
_____
[32] D.16; Zie ook: A.VII.19-20.
[33] Ānanda was een neef van de Boeddha en diens meest toegewijde dienaar. Hij trad in het tweede jaar na de Verlichting van de Verhevene in de Orde in. (An 2003, p. 5 noot 1). In het 27e jaar na de Verlichting werd Ananda een volmaakte heilige, een arahant.
[34] Buddhaghosa kon zich blijkbaar moeilijk voorstellen dat de Verhevene van hitte of kou last had. Want hij merkte in zijn commentaar op dat de Boeddha geen koude noch hitte voelde. (An 2003, p. 5 en p. 5 noot 3).
[35] heiligdom = gedenkteken = cetiya. Dit is een plaats waar men iemand in vertrouwen en vol eerbied gedenkt. (Dahlke p. 887, noot 66). Volgens Buddhaghosa zijn met heiligdommen of gedenktekens bedoeld plaatsen van geesten (yakkhas) van Vajji-koningen. (An 2003, p. 12).
[36] Buddhaghosa’s commentaar: Als de Vajjis de heiligdommen uitsluiten van offergaven, geven de godheden (devatā) geen correcte bescherming. Zij kunnen bijv. een probleem veroorzaken, zoals hoesten of hoofdpijn. (An 2003, p. 13).
[37] Heilige: arahant. De arahant is iemand die verering waard is, een heilige omdat hij geheeld (heil) is van alle hartstochten. (Dahlke p. 885, noot 40).
[38] Volgens Buddhaghosa wordt een streek niet meer beschermd door godheden, wanneer arahants en asceten niet meer in die streek wonen. En dan krijgen geesten hun kans. Ziekten kunnen dan ontstaan. (An 2003, p. 15).
[39] Voordat de Boeddha geboren werd, was er een cetiya waar de demon (yakkha) Sārandada vertoefde. Later bouwde men er een verblijfplaats voor de Verhevene. Omdat die gebouwd was op de plek van het Sārandada heiligdom, werd die plek bekend als ‘Sārandada heiligdom’, aldus het commentaar van Buddhaghosa. (An 2003, p. 15; zie ook: Malalasekera, G.P.: Dictionary of Pāli Proper Names. London 1974, Vol. II, p. 1109).
[40] Later werd inderdaad onenigheid gebracht onder de Vajjis en werden zij veroverd. Veel Licchavis vluchtten toen naar Nepal. De belangrijkste oorzaak waarom zij verslagen werden, was het gebrek aan eenheid. Dit was in het algemeen een zwakte van de antieke Indiase republieken. (An 2003, p. 20 noot 1).