6.13. De laatste bekering
Te dien tijde nu leefde een zwervende asceet, geheten Subhadda,[285] in Kusināra. En het kwam hem ter ore: “Heden zal in de laatste nachtwake het definitieve uitdoven van de boeteling Gotama plaatshebben.” Toen kwam bij hem de volgende gedachte op: “Van oude en eerbiedwaardige zwervende monniken die leraren van andere zwervende monniken waren, heb ik dit vernomen: ‘Slechts heel af en toe een enkele keer verschijnen Volmaakten, volledig Ontwaakten in de wereld.’ Heden nu, in de laatste nachtwake, zal het definitieve uitdoven van de boeteling Gotama plaatshebben. Nu is er bij mij een bepaalde twijfel. Zoveel vertrouwen heb ik in de boeteling Gotama dat hij in staat is de leer op zo'n manier te tonen dat ik deze bepaalde twijfel kwijt raak.”
Toen begaf zich de zwervende asceet Subhadda naar het stadspark, het sala-bosje van de Mallas, naar de eerwaarde Ānanda. Daar vertelde hij aan de eerwaarde Ānanda bovenstaande gedachtegang. En verder zei hij: “Vriend Ānanda, het zou daarom goed voor mij zijn als ik de boeteling Gotama mag opzoeken.” Hierop antwoordde de eerwaarde Ānanda hem: “Hou op, vriend Subhadda, stoor de Volmaakte niet; de Gezegende is moe.”[286] En voor een tweede en een derde keer uitte de zwervende asceet Subhadda zijn verzoek. En een tweede en een derde keer wees de eerwaarde Ānanda hem af.
De Verhevene hoorde dit gesprek tussen beiden. Hij riep de eerwaarde Ānanda en zei: “Hou op, Ānanda, wijs Subhadda niet af; hij heeft toestemming om de Volmaakte te bezoeken.[287] Want wat door Subhadda aan mij gevraagd zal worden, dat vraagt hij met de bedoeling tot inzicht te komen, niet om lastig te vallen. En het antwoord dat ik hem geef, zal hij heel vlug begrijpen.”
Daarop zei de eerwaarde Ānanda tot de zwervende asceet Subhadda: “Kom, vriend Subhadda, de Verhevene geeft je de toestemming.” Toen ging de zwervende asceet Subhadda naar de Verhevene toe. Hij wisselde vriendelijke en beleefde woorden met de Verhevene en ging naast hem neerzitten. (D.16)
En hij zei tot de Verhevene: “Eerwaarde Gotama, is er zoiets als een pad door de lucht? Kan iemand die buiten de Orde is, een monnik genoemd worden? Zijn de aggregaten eeuwig? Eerwaarde Gotama, er zijn boetelingen en brahmanen die aan het hoofd staan van grote menigten discipelen. Elk van hen heeft een groot gevolg; ieder van hen is leider van een groep. Zij zijn welbekend en beroemd en worden door de grote massa als heiligen beschouwd, zoals bijvoorbeeld Pūrana Kassapa, Makkhali Gosāla, Ajita Kesakambalin, Pakudha, Kaccāyana, Sañjaya Belatthiputta en Nigantha Nāthaputta. Hebben zij allen, zoals zij zelf beweren, verwerkelijking bereikt of heeft niemand van hen verwerkelijking bereikt, of hebben enigen wel en anderen niet de verwerkelijking bereikt?”[289]
“Genoeg, Subhadda, moge dat in het midden gelaten worden of zij wel of niet verwerkelijking bereikt hebben. Ik zal je de leer tonen.[290] Let goed op en luister naar wat ik zal zeggen.” – “Ja, Heer,” gaf de zwervende asceet Subhadda aan de Verhevene ten antwoord.
En de Verhevene sprak aldus: “In welke leer en discipline het edele achtvoudige pad zich niet bevindt, daar bevindt zich ook niet de ware monnik van het eerste, tweede, derde of vierde niveau van heiligheid.[291] In welke leer en discipline echter het edele achtvoudige pad zich wel bevindt, daar bevindt zich ook de ware monnik van het eerste, tweede, derde en vierde niveau van heiligheid. Welnu, Subhadda, in deze leer en discipline bevindt zich het edele achtvoudige pad. En hier alleen is de ware monnik van het eerste niveau van heiligheid, hier alleen is de ware monnik van het tweede, het derde en het vierde niveau van heiligheid.[292] Subhadda, de andere leerstelsels[293] zijn leeg van ware monniken. En als de discipelen juist en rechtschapen leven,[294] zal de wereld niet leeg zijn van heiligen, van Volmaakten.[295] Eén jaar ontbrak nog aan de dertig, Subhadda, toen ik de wereld verliet om het heil voor mij te zoeken. Sedertdien zijn 51 jaren voorbijgegaan.[296] En al die tijd ben ik een pelgrim geweest in het rijk van deugdzaamheid en waarheid. En behalve daarin bestaat er geen ware heilige van het eerste niveau, noch van het tweede, noch van het derde noch van het vierde niveau. Leeg van ware monniken zijn de stelsels van andere leraren. Maar als de discipelen juist en rechtvaardig leven, zal de wereld niet leeg zijn van Arahants.” (D.16)
“Er is geen pad door de lucht,
buiten de Orde is er geen monnik.[298]
De mensheid verheugt zich in de belemmeringen.[299]
De Tathāgatas[300] zijn vrij van de hindernissen.”
“Er is geen pad door de lucht,
buiten de Orde is er geen monnik.
De aggregaten[301] zijn niet eeuwig.
Er is geen onbestendigheid[302] in de Boeddhas.”
(D.16; Dhp. 254-255 (XVIII.12) [303]
Hierop zei de zwervende asceet Subhadda tot de Verhevene: “Voortreffelijk, Heer, voortreffelijk. Juist alsof men iets dat omgevallen was, weer recht zette of iets dat bedekt was, onthulde. Of juist alsof men een verdwaalde de weg toonde of een lamp in de duisternis hield met de bedoeling dat zij die ogen hebben, de dingen zullen zien. Evenzo is door de Verhevene op veelvuldige wijze de leer getoond. Daarom neem ik mijn toevlucht tot de Verhevene, tot de leer en tot de gemeenschap van de monniken. Graag zou ik bij de Verhevene de wijding van de uittrede uit de wereld ontvangen,[304] graag zou ik de wijding van de intrede in de Orde ontvangen.”[305] – “Subhadda, wie tot nu toe aanhanger van een andere leer was en in deze leer en discipline de wijding van uittrede uit de wereld en de wijding van de intrede in de Orde wenst, die heeft gewoonlijk vier maanden proeftijd. Na afloop van die vier maanden geven de monniken, als zij tevreden zijn, hem de wijding van uittrede uit de wereld en nemen hem in de Orde van de monniken op. Nochtans erken ik hierbij onderscheid naar persoonlijkheid.” – “Heer, als dat zo is met die wijdingen, dan wil ik vier jaren proeftijd aannemen. En na afloop van die vier jaren kunnen de monniken, als zij tevreden met mij zijn, mij de wijding van uittrede uit de wereld geven en mij in de Orde van de monniken opnemen.” Maar de Verhevene zei tot de eerwaarde Ānanda: “Dan geef thans, Ānanda, aan Subhadda de wijdingen.” – “Ja, Heer,” gaf de eerwaarde Ānanda aan de Verhevene ten antwoord. Toen zei de zwervende asceet Subhadda tot de eerwaarde Ānanda: “Hoe bevoorrecht, vriend Ānanda, hoe gezegend waarlijk bent u dat u in de tegenwoordigheid van de Meester zelf de besprenkeling van de wijding tot leerling hebt ontvangen.”[306] En de zwervende asceet Subhadda ontving in tegenwoordigheid van de Verhevene de twee wijdingen. (D.16)
Volgens het commentaar nam Āndanda hem toen terzijde, goot water uit een schaal over zijn hoofd, liet hem de meditatie-formule herhalen van satipatthana, de contemplatie over het lichaam, eindigende met hoofdhaar, lichaamshaar, nagels, tanden, huid, en huid, tanden, nagels, lichaamshaar, hoofdhaar. Daarna schoor hij hoofdhaar en baard van Subhadda af, kleedde hem in gele gewaden, gaf hem de drievoudige toevlucht, en bracht hem terug naar de Verhevene. Deze nam Subhadda zelf als een bhikkhu (monnik) in de Orde aan en wees hem een meditatie-onderwerp aan.[308]
En onmiddellijk vanaf zijn intrede leefde de eerwaarde Subhadda alleen, teruggetrokken, ernstig, ijverig en vastbesloten. En na niet lange tijd had hij het onvergelijkbare doel van het reinheidsleven omwille waarvan edelgeborenen uit het huis in de huisloze staat vertrekken, reeds in dit bestaan ingezien, verwerkelijkt en zich eigen gemaakt. Door direct inzicht wist hij: “Vernietigd is geboorte, het reinheidsleven is vervuld; de opgave is volbracht en na dit is er niets verder meer (te verrichten).” En zo was de eerwaarde Subhadda één van de heiligen (Arahants) geworden.[309] Hij was de laatste discipel die door de Verhevene zelf bekeerd werd. (D.16) [310]
_____
[285] Subhadda kwam van een rijke brahmaanse familie in het noorden. Hij was een geklede asceet. (An 2003, p. 169). - Asceten zijn niet gelijk aan Boeddhistische monniken. Bij de asceten wordt onderscheid gemaakt tussen de naakte asceet (acelaka) zoals een ajīvaka, en de geklede asceet (channa-paribbājako). (An 2003, p. 169 noot 4).
[286] Volgens Buddhaghosa dacht Ānanda: “De volgelingen van andere sekten zijn gehecht aan hun eigen positie. Wanneer de Gezegende veel zal zeggen om hem te overtuigen van zijn verkeerde opvattingen, zullen zijn lichaam en stem gestoord worden. En de Gezegende is al erg moe.” (An 2003, p. 171). - Voor de natuurlijke zwakte van de Boeddha, zie: Mil.176, D.II.127; Ud.82; S.I.174; S.I.27; Mil.179; Mil.134.
[287] De Boeddha gaf toestemming omwille van Subhadda. Deze was met grote inspanning gekomen. (An 2003, p. 171). - Een Sanskriet versie en alle Chinese versies vermelden dat Subhadda 120 jaar oud was [d.w.z. heel oud]. Het was daarom niet gemakkelijk voor hem om zich voort te bewegen. (An 2003, p. 171 noot 5).
[289] Dhp. 256 (XVIII.12), in: Dhammananda 1988, p. 466; en in: Burlingame, Eugene Watson (tr.): 'Is there a path through the air?’ Buddhist Legends, London 1979, Book 18, Story 12 (Vol. 30, p. 139).
[290] Buddhaghosa schreef dat volgens de traditie de Boeddha dacht: “In de eerste nachtwake zal ik de leer aan de Mallas hebben onderwezen; in de tweede nachtwake aan Subhadda; in de laatste nachtwake zal ik de Gemeenschap onderrichten; en daarna zal ik parinibbāna bereiken vroeg in de morgen.” (An 2003, p. 172). - In enkele versies staat: “Gemeenschap van de monniken”; zij sluiten zo de gemeenschap van de nonnen uit. (An 2003, p. 172, noot 4).
[291] Een versie geeft een gedetailleerde uitleg door A.II.238 te reciteren. (An 2003, p. 172 noot 5).
[292] Over de niveaus van geestelijke vooruitgang, zie: M.I.63; A.II.238. (An 2003, p. 172 noot 7).
[293] In het Brahmajāla suttanta (D.1) worden zij gedefinieerd als de 62 ketterse leringen van die tijd.
[294] Commentaar: Als een in-de-stroom-getredene verklaart wat hij heeft bereikt aan iemand anders en hem of haar tot stroom-intrede brengt, dan leeft hij juist. Hetzelfde is van toepassing op een eenmaal-wederkerende en de overige heiligen. (An 2003, p. 173).
[295] De wereld zal niet leeg zijn van arahants: in Mil.130, 26 is geciteerd: “De ware leer zal nu slechts 500 jaar duren.” (zie ook: A. IV. 278, 22).
[296] “Meer dan 59 jaar zijn er verstreken tussen het opgeven van het huiselijke leven tot nu.” (An 2003, p. 173). - Volgens twee Chinese versies waren 50 jaren verstreken vanaf zijn Verlichting. (An 2003, p. 173 noot 6).
[298] Orde = Sāsana. - Monnik (samana) heeft hier betrekking op de heilige, degene die tot de Ariyasangha behoort.
[299] Belemmeringen, zoals begeerte, trots, etc.
[300] Tathāgata: hij die aldus gegaan is.
[301] Aggregaten (sankhāra): de vijf groeperingen die alle van oorzaken afhankelijk zijn.
[302] Geen onbestendigheid: er is geen enkele belemmering, zoals begeerte, hoogmoed etc. De Boeddhas beschouwen dan ook geen enkel veroorzaakt ding als eeuwig.
[303] D.16; Dhp. 254-255 (XVIII.12) met bijbehorend verhaal in: Dhammananda 1988, p. 466-468; Bud.Leg.18,12; zie ook: Nārada 1978, p. 207.
[304] De wijding van uittrede uit de wereld: de pabbajjā, de wijding tot novice.
[305] De wijding van intrede in de Orde: de upasampadā.
[306] Het commentaar zegt dat Subhadda deze opmerking maakte onder de verkeerde indruk dat de Boeddha in zijn laatste ogenblikken aan Ānanda het recht overdroeg om de wijding tot toetreding te geven. Bepaalde leraren van andere sekten wezen op die manier hun opvolger aan. Subhadda meende dus dat Ānanda als opvolger van de Boeddha was aangewezen. Deze Subhadda is niet dezelfde persoon als de oude Subhadda die later genoemd wordt. (Ñanamoli 1978, p. 362, noot bij p. 327). - Wijding tot leerling door de Meester: volgens de opvatting van andere religies van die tijd werd een leerling door de leraar op diens eigen plaats gesteld met de woorden: “Wijdt deze man, onderricht hem.” (An 2003, p. 174).
[308] Commentaar bij D.II.590, geciteerd in: Khantipālo 1987, p. 371. – Het is aan te nemen dat er in de tijd van de Boeddha geen vaste ceremonie was voor de wijding (sanghakammam) zoals neergelegd in de Vinaya Pitaka. (An 2003, p. 174 noot 3).
[309] Volgens Buddhaghosa's commentaar ging Subhadda naar het park, liep er op en neer en streefde ijverig om Māra te overwinnen. Daar bereikte hij arahantschap, waarna hij naar de Verhevene terugkeerde, hem groette en bij hem ging zitten. (An 2003, p. 174-175). - Volgens een Sanskriet versie en enkele Chinese versies bereikte Subhadda arahantschap en overleed nog vóór de Boeddha. (An 2003, p. 175 noot 1).
[310] ‘Hij was de laatste discipel’: Dit zijn woorden van de monniken op het 1e concilie. (An 2003, p. 175).