8.3. De eer aan de relieken
Toen zei de eerwaarde Anuruddha tot de eerwaarde Ānanda: “Vriend Ānanda, ga nu naar Kusināra en verkondig aan de Mallas: ‘Vāsetthas, de Verhevene is definitief uitgedoofd. Handelt nu zoals jullie het passend vinden.’” – “Ja, Heer,” antwoordde de eerwaarde Ānanda. En omdat het in de morgenstond was, nam hij oppergewaad en bedelnap en ging, verzegeld van een andere monnik, naar Kusināra.
In die tijd nu waren de Mallas van Kusināra bijeen in het raadhuis voor de een of andere zakelijke aangelegenheid. De eerwaarde Ānanda begaf zich naar hen toe en deelde hen mede: “Vāsetthas, de Verhevene is definitief uitgedoofd. Handelt nu zoals jullie het passend vinden.”[360]
Toen zij dit van de eerwaarde Ānanda vernamen, werden de Mallas, hun vrouwen, zonen en schoondochters bedroefd, terneergeslagen, door hartzeer aangegrepen. En sommigen weenden met loshangend haar. Zij hieven de armen omhoog en weenden. Zij wierpen zich op de grond terneer, rolden heen en weer en zeiden: “Veel te vlug is de Verhevene uitgedoofd; veel te vlug is het Oog der wereld verdwenen.”
Toen gaven de Mallas van Kusināra aan hun mensen de opdracht: “Brengt alle bloemen en reukwerken van Kusināra bijeen en alle muzikanten.” Daarna begaven zich de Mallas met de bloemen en reukwerken en met alle muzikanten en met vijfhonderd nieuwe gewaden naar het stadspark, het sāla-bosje van de Mallas, waar het lichaam van de Verhevene lag. Daar vereerden zij het lichaam van de Verhevene met dansen, gezangen, muziekuitvoeringen, bloemenkransen en reukwerken; zij bewezen het hun waardering, hoogachting en verering, stelden baldakijnen van stof op, richtten ronde paviljoenen op en brachten aldus die dag door. En er ontstond bij de Mallas van Kusināra de gedachte: “Voor vandaag is het veel te laat om het lichaam van de Verhevene te verbranden. Dat zullen wij dus morgen doen.”
En ook de tweede dag vereerden zij het lichaam van de Verhevene met dansen, gezangen, muziekuitvoeringen, bloemenkransen en reukwerken, bewezen het hun waardering, hoogachting en verering. En eveneens de derde, de vierde, de vijfde en de zesde dag handelden zij zo.[361] Op de zevende dag ontstond bij de Mallas van Kusināra de gedachte: “Wij hebben het lichaam van de Verhevene met dansen, gezangen, muziekuitvoeringen, bloemenkransen en reukwerken geëerd. Wij hebben het onze waardering, hoogachting en verering bewezen. Laten wij het lichaam van de Verhevene nu naar de zuidkant[362] van de stad brengen en laten wij het daar buiten de stad verbranden.”
Te dien tijde nu wilden de acht voornaamste Mallas - van top tot teen gebaad en in nieuwe gewaden gekleed - het lichaam van de Verhevene opheffen. Maar zij waren niet daartoe in staat. Toen vroegen de Mallas van Kusināra aan de eerwaarde Anuruddha:[363] “Heer, wat is de oorzaak en reden dat deze acht voornaamste Mallas die van top tot teen gebaad en in nieuwe gewaden gekleed zijn en die van plan waren het lichaam van de Verhevene op te heffen, daartoe niet in staat zijn?” – “Jullie bedoeling, Vāsetthas, is niet gelijk aan die van de goden.” – “Heer, wat is dan de bedoeling van de goden?” – “Vāsetthas, jullie bedoeling is aldus: ‘Wij hebben het lichaam van de Volmaakte met dansen, gezangen, muziekuitvoeringen, bloemenkransen en reukwerken geëerd en wij hebben het waardering, hoogachting en verering bewezen. Laten wij nu het lichaam van de Verhevene zuidwaarts naar het zuiden van de stad naar buiten brengen en laten wij daar, ten zuiden van de stad, het lichaam van de Verhevene verbranden.’ Maar, Vāsetthas, de bedoeling van de goden is deze: ‘Wij hebben het lichaam van de Volmaakte met dansen, gezangen, muziekuitvoeringen, bloemenkransen en reukwerken geëerd en wij hebben het onze waardering, hoogachting en verering bewezen. Laten wij nu het lichaam van de Verhevene noordwaarts, naar het noorden van de stad naar buiten brengen. Laten wij het dan door de noordelijke poort dragen en door het centrum van de stad gaan. Laten wij vervolgens naar het oosten van de stad ons begeven en door de oostelijke poort naar buiten gaan.[364] En laten wij het lichaam dan brengen naar het gedenkteken van de Mallas, geheten Makutabandhana.[365] En laten wij daar het lichaam van de Verhevene nogmaals vereren en hoogachten en het dan verbranden.’” - “Heer, zoals de goden het wensen, zo moge het geschieden.”[366]
Daarop werd geheel Kusināra, zelfs de stofhopen en vuilnisbelten inbegrepen, tot kniehoogte met Mandāravabloemen overdekt. En zowel de goden als de Mallas van Kusināra brachten eer aan het lichaam van de Verhevene doordat zij het met goddelijke en menselijke dansen, gezangen, muziekuitvoeringen, bloemenkransen en reukwerken eerden, doordat zij het waardering, hoogachting en verering bewezen. En zij droegen het lichaam van de Verhevene noordwaarts, naar het noordelijke gedeelte van de stad. Zij droegen het door de noordelijke poort, brachten het door het centrum van de stad en gingen toen oostwaarts naar het oosten van de stad. Zij gingen door de oostelijke poort naar buiten, droegen het lichaam van de Volmaakte tot aan het gedenkteken van de Mallas, geheten Makutabandhana, en daar legden zij het neer.
Toen zeiden de Mallas van Kusināra tot Ānanda: “Heer Ānanda, hoe moeten wij vol eerbied met het lichaam van de Volmaakte handelen?” – “Vāsetthas, zoals men met het lichaam van een wereldbeheersende koning handelt, evenzo moet met het lichaam van de Volmaakte gehandeld worden.” – “Maar hoe handelt men eervol met het lichaam van een wereldbeheersende koning?”
Op deze vraag legde de eerwaarde Ānanda uit hoe met het lichaam van een wereldbeheersende koning gehandeld moet worden. “En evenzo moet vol eerbied met het lichaam van de Volmaakte gehandeld worden. Op een kruispunt van wegen moet voor de Volmaakte een gedenkteken opgericht worden. En allen die daar bloemen of reukwerken of iets kleurigs neerleggen of die daar vol eerbied een buiging maken, of die innerlijk zich verheugen, - hen zal dat lange tijd tot heil en tot zegen strekken.”
Toen dan gaven de Mallas van Kusināra aan hun mensen de opdracht om alle uitgerafelde katoen te gaan halen.[367] En zij hulden het lichaam van de Verhevene in een geheel nieuw gewaad. Daarna hulden zij het in uitgerafelde katoen. Vervolgens hulden zij het in een ander geheel nieuw gewaad. Nadat men het lichaam van de Verhevene in vijfhonderd paar van zulke omhulsels had gehuld, legden zij het in een metalen oliehouder. Zij dekten het lichaam met een andere metalen houder toe, maakten een brandstapel van alle soorten welriekend hout en legden daarop het lichaam van de Verhevene. (D.16)
_____
[360] Buddhaghosa’s commentaar is dat hiermee bedoeld is dat zij konden overleggen met welke guirlandes en reukwerken zij de plek van het overlijden van de Boeddha zouden eren; welke soort zitplaatsen zij zouden gereedmaken voor de monniken; en welk soort voedsel zij zouden gereedmaken. (An 2003, p. 189).
[361] Ongetwijfeld is het gedeelte over de crematie niet door de Boeddha gesproken. Vergeleken met het eenvoudige leven van de Boeddha zou hij zelf niet hebben ingestemd met een dergelijke praal en ceremonie na zijn heengaan. Daarom moeten deze woorden in een later stadium in de mond van de Boeddha gelegd zijn. Waarschijnlijk zijn zij tussengevoegd in de eerste eeuw na de Boeddha toen legenden toegevoegd werden om aan de tonen dat de Mallas de grootste eer aan de relieken hadden bewezen. (Gnanarama 1997, p. 59). De details die genoemd worden met betrekking tot de crematie moeten uit de tijd van Asoka stammen. (Gnanarama 1997, p. 14).
[362] Zuidkant: In India wordt een lijk als onzuiver beschouwd. Lijken worden gewoonlijk buiten stad of dorp neergelegd naar het zuiden gericht, de richting van de god van de dood. (Gombrich, Richard F.: Theravâda Buddhism. A social history from ancient Benares to modern Colombo. London 1988, p. 123; An 2003, p. 190 noot 2).
[363] Anuruddha was goed bekend vanwege zijn goddelijk oog. Daarom werd hij gevraagd hoewel er andere grote ouderlingen aanwezig waren. De Mallas dachten dat Anuruddha het duidelijk zou vertellen. (An 2003, p. 191).
[364] Volgens Gnanarama (1997, p. 59) kenden Boeddhisten geen speciale betekenis toe aan noorden of oosten of een andere windrichting.
[365] Makutabandhana is de naam voor de koninklijke hal waar de vooraanstaande Mallas gekleed werden. (An 2003, p. 191). Ze werd gebruikt voor de wijding van een koning. Een andere verklaring is dat het ook een heiligdom kan zijn waar vooraanstaande Mallas hun hoofdtooisels aflegden. (Malalasekera 1974, Vol. II p. 397 geciteerd in An 2003, p. 191 noot 2).
[366] De bedoeling van de Mallas en die van de goden is in meerdere versies verschillend.
In een Chinese versie willen de Mallas de lijkkist rond de stad dragen zodat de mensen die kunnen vereren, waarna de crematie ten zuiden van de stad zou plaatshebben. De goden wilden dat de lijkkist rond de stad gedragen werd en dat zij door de noordelijke poort de stad in zou worden gedragen. Na ering van de lijkkist zouden de Mallas die dan door de oostelijke poort naar Makutabandhana dragen en daar verbranden.
In een andere Chinese versie wilden de Mallas uit de stad gaan door de oostelijke poort. De goden waren het eens met de richting maar wilden zelf de crematie voorbereiden. Zij worden overgehaald aan de rechterkant van de lijkkist te gaan staan.
In een andere Chinese versie kiezen de Mallas jongelingen om de lijkkist naar een schrijn te dragen zonder de stad binnen te gaan. De goden echter willen dat de lijkkist door de oostelijke poort in de stad gedragen wordt door jongelingen die de kist aan de linkerkant dragen en door goden aan de rechterkant. Na verering ervan gaan zij door de westelijke poort naar buiten naar een heiligdom waar de crematie volgt.
Een andere Chinese versie verhaalt dat de Mallas het lichaam een dag willen eren en het dan door de oostelijke poort dragen door alle straten van de stad zodat de mensen het kunnen vereren. Daarna dragen zij het naar hoog land buiten de westelijke poort en cremeren het daar. De goden willen het lichaam zeven dagen lang vereren en het dan door de oostelijke poort dragen, het daarna door de noordelijke poort naar buiten brengen en dan de rivier oversteken naar Makutabandhana.
In een andere Chinese versie stelt een oude Malla voor dat vrouwen vlaggen vasthouden en dat mannen de lijkkist door de westelijke poort dragen naar het centrum van de stad en het door de oostelijke poort dragen tot aan de overkant van de rivier tot bij Makutabandhana. De goden zijn het eens met de richting maar willen de processie bijwonen en vlaggen dragen.
In de Tibetaanse versie laten de Mallas de vrouwen de lijkkist dragen maar de goden hebben liever dat de zonen van de Mallas de kist dragen. (An 2003, p. 191 noot 1).
[367] De Mallas hadden al 500 nieuwe gewaden meegebracht.