Auteur Topic: Leven van de Boeddha. VII. Het laatste jaar. 4. Te Vesali en Beluva  (gelezen 7634 keer)

0 leden en 1 gast bekijken dit topic.

Offline nico70+

  • Eerwaarde
  • Nieuwkomer
  • ******
  • Berichten: 1060
    • facetten van het boeddhisme
Leven en leer van de Boeddha. VII. Het laatste jaar. 4. Te Vesali en Beluva.

4. Te Vesali en Beluva

Opgravingen te Vesali (1987)



Resten van de oude stad Vesali (2004); links op de achtergrond de zuil van Asoka


4.1. Oplettendheid en helder begrip

 
      Toen de Verhevene te Nādikā had vertoefd zolang als het hem behaagde, sprak hij tot de eerwaarde Ānanda: “Kom, Ānanda, laten wij naar Vesāli gaan.” – “Jawel, Heer.”
      En de Verhevene nam zijn verblijf te Vesāli samen met een grote gemeenschap van monniken. En hij vertoefde er in het bosje van Ambapāli.[113]
      Daar richtte de Verhevene zich tot de monniken met de woorden: “Monniken, oplettend moeten jullie leven, met helder begrip;[114] aldus spoor ik jullie aan. En hoe, monniken, leeft een monnik oplettend? Hij doet dat wanneer hij verblijft bij het beschouwen van het lichaam bij het lichaam, ijverig, met helder begrip en oplettend, na begeerte en verdriet met betrekking tot de wereld te hebben overwonnen. En ook leeft hij oplettend wanneer hij verblijft bij het beschouwen van gevoelens bij gevoelens, ijverig, met helder begrip en oplettend, na begeerte en verdriet met betrekking tot de wereld te hebben overwonnen. Eveneens leeft hij oplettend wanneer hij verblijft bij het beschouwen van de geest bij de geest, ijverig, met helder begrip en oplettend, na begeerte en verdriet met betrekking tot de wereld te hebben overwonnen. En hij leeft ook oplettend wanneer hij verblijft bij het beschouwen van geestelijke objecten bij de geestelijke objecten, ijverig, met helder begrip en oplettend, na begeerte en verdriet met betrekking tot de wereld te hebben overwonnen.
      En hoe, monniken, heeft een monnik helder begrip? Wanneer hij volledig bewust blijft van zijn komen en gaan, dan heeft hij helder begrip. En wanneer hij volledig bewust blijft van zijn vooruit en zijwaarts kijken, en van zijn buigen en strekken, dan heeft hij helder begrip. En wanneer hij volledig bewust blijft van het dragen van zijn gewaden en van het dragen van zijn nap, wanneer hij volledig bewust blijft van zijn eten en drinken, van zijn kauwen en slikken, dan heeft hij helder begrip. En wanneer hij volledig bewust blijft van zijn ontlasten en urineren, wanneer hij volledig bewust blijft van zijn gaan, staan, zitten, neerliggen, slapen gaan of wakker blijven, van zijn spreken of zwijgen, dan heeft hij helder begrip.
      Oplettend moeten jullie leven, monniken, met helder begrip; aldus spoor ik jullie aan.” (D.16)
 ____
[113] Het was het mango-park van de courtisane Ambapāli. (An 2003, p. 68-69).
[114] Volgens Buddhaghosa legde de Boeddha hier speciale nadruk op de meditatie van oplettendheid om de monniken in oplettendheid te vestigen bij het zien van de mooie Ambapāli. (An 2003, p. 69).


Voor de leerrede over oplettendheid, zie het topic: De vier grondslagen van oplettendheid.
http://www.boeddhaforum.nl/index.php/topic,2570.0.html

Offline nico70+

  • Eerwaarde
  • Nieuwkomer
  • ******
  • Berichten: 1060
    • facetten van het boeddhisme
4.2. Ambapāli en de Licchavis
 
      Toen kwam het Ambapāli, de courtisane,[115] ter ore dat de Verhevene te Vesāli was aangekomen en in haar mangopark vertoefde. En zij liet een groot aantal schitterende wagens klaarmaken. Zij besteeg zelf één ervan en reed, vergezeld van de rest, vanuit Vesāli naar haar park. Aldus ging zij zover als de wagen kon gaan, steeg toen uit en ging te voet verder naar de Verhevene. Zij begroette hem vol eerbied en ging terzijde neerzitten. En de Verhevene onderrichtte de courtisane Ambapāli in de leer. Hij wekte haar op, stichtte en verblijdde haar.
      Daarna sprak de courtisane Ambapāli tot de Verhevene: “Heer, moge het de Verhevene behagen om mijn uitnodiging voor de maaltijd van morgen aan te nemen, samen met de gemeenschap van de monniken.” En zwijgend stemde de Verhevene toe.
      Zeker van de toestemming van de Verhevene stond toen de courtisane Ambapāli van haar zitplaats op, groette de Verhevene vol eerbied en vertrok met haar rechter zijde naar hem toegewend.
      Toen kwam het de Licchavis van Vesāli ter ore dat de Verhevene te Vesāli was aangekomen en in het park van Ambapāli vertoefde. Ook zij lieten een groot aantal schitterende wagens klaarmaken. Elk van hen besteeg er een en vanuit Vesāli reden zij naar buiten. Nu waren sommigen van die Licchavis in het blauw, met de kleren en sieraden allemaal in het blauw, terwijl anderen in het geel waren, in het rood of in het wit, met de kleren en sieraden allemaal respectievelijk in het geel, rood of wit.
      En het geschiedde dat de courtisane Ambapāli de jonge Licchavis tegenkwam, as tegen as, wiel tegen wiel en juk tegen juk. Daarop riepen de Licchavis uit: “Waarom rijd je op deze wijze tegen ons, Ambapāli?” – “Heren, de Verhevene is zojuist door mij uitgenodigd voor de maaltijd van morgen, samen met de gemeenschap van de monniken.” – “Ambapāli, geef die maaltijd over aan ons voor 100.000 muntstukken.”
      Maar zij gaf ten antwoord: “Heren, zelfs indien jullie mij Vesāli zouden geven samen met het schatplichtige land ervan, dan zou ik toch een maaltijd van een dergelijk belang niet opgeven.” Toen knipten de Licchavis met hun vingers in ergernis, met de woorden: “Ziet, vrienden, wij zijn door dit mango-meisje verslagen. Wij zijn volkomen overtroffen door dit mango-meisje.”
      Zij vervolgden hun weg naar het park van Ambapāli. En de Verhevene zag de Licchavis in de verte aankomen. Toen sprak hij tot de monniken: “Laten diegenen van jullie, monniken, die nog nooit de Drieëndertig goden aanschouwd hebben, naar de groep van de Licchavis kijken. Want zij zijn te vergelijken met de groep van de Drieëndertig goden.”[116]
      Toen reden de Licchavis hun wagens zover als hun wagens konden gaan, waarna zij uitstapten. Zij naderden de Verhevene te voet, groetten hem vol eerbied en gingen terzijde neerzitten. En de Verhevene onderrichtte de Licchavis in de leer, wekte hen op, stichtte en verblijdde hen.
      Vervolgens zeiden de Licchavis tot de Verhevene: “Heer, moge het de Verhevene behagen om onze uitnodiging aan te nemen voor de maaltijd van morgen, samen met de gemeenschap van monniken.” – “Licchavis, de uitnodiging voor de maaltijd van morgen is door mij reeds aangenomen van de courtisane Ambapāli.”
      Toen knipten de Licchavis met hun vingers in ergernis, met de woorden: “Ziet, vrienden, wij zijn door dit mango-meisje verslagen; wij zijn volkomen overtroffen door dit mango-meisje.” Toch waren zij tevreden met de woorden van de Verhevene en zij verheugden zich erover. Zij stonden van hun zitplaatsen op, groetten hem vol eerbied en vertrokken, met hun rechter zijde naar hem toegewend.
      Nadat de nacht was voorbijgegaan, had Ambapāli uitgelezen voedsel, harde en zachte spijzen, in haar park klaargemaakt en deelde dit aan de Verhevene mede met de woorden: “Het is tijd, Heer; de maaltijd is gereed.” Daarop maakte de Verhevene zich in de voormiddag gereed, nam nap en oppergewaad en begaf zich, samen met de gemeenschap van monniken, naar het verblijf van Ambapāli. Daar ging hij op de voor hem klaargemaakte zitplaats neerzitten. En Ambapāli zelf bediende de gemeenschap van monniken met aan het hoofd de Boeddha, en zij diende hen uitgelezen voedsel op, harde en zachte spijzen.
 
      Toen de Verhevene zijn maaltijd had beëindigd en zijn hand van zijn nap had verwijderd, nam zij een lage zitplaats, ging aan een kant zitten en zei tot de Verhevene: “Heer, dit park hier bied ik aan de gemeenschap van monniken aan met aan het hoofd de Boeddha.” De Verhevene nam het park aan. Vervolgens onderrichtte hij Ambapāli in de leer, en na haar te hebben opgewekt, gesticht en verblijd, stond hij van zijn zitplaats op en vertrok.
 
      En ook te Vesāli, in het park van Ambapāli, gaf de Verhevene aan de monniken veelvuldig deze raad: “Zó is deugdzaamheid, zó is concentratie en zó is wijsheid. Wanneer concentratie versterkt en volledig ontwikkeld is door deugdzaam gedrag, brengt ze grote vrucht, groot loon. Wanneer wijsheid versterkt en volledig ontwikkeld is door concentratie, brengt ze grote vrucht, groot loon. Het gemoed dat versterkt en volledig ontwikkeld is door wijsheid, wordt geheel en al bevrijd van de smetten: de smet van zinnelijke begeerte, de smet van worden, de smet van meningen en de smet van onwetendheid.” (D.16)
____
[115] Ambapali was een mooie, rijke en intelligente courtisane uit Vesâli. - De courtisane in het oude India was een mooie en rijke prostituee die een positie van eer en roem genoot. Zij was een goed opgeleide vrouw die geoefend moest zijn in de “64 kunsten”. Daartoe behoorden muziek, dansen, zingen, acteren, gedichten maken, bloemen schikken, het maken van guirlandes, bereiding van parfums en cosmetica, koken, het maken van kleren en sieraden, het samenstellen van puzzels, boogschieten, architectuur, logica, talen, het maken van kunstbloemen en het modelleren in klei. Zelden zal een prostituee al deze kunsten hebben bestudeerd of beheerst. Maar de lijst toont wat van haar werd verwacht. Als zij (de meeste van) deze kunsten beheerste die passend voor haar beroep waren, wachtte haar een schitterende toekomst. Zij had dan het recht om een erezitplaats bij de mannen te hebben. Door de koning werd zij dan geëerd en door de geleerden geprezen. Allen zullen haar gunsten trachten te krijgen. (Basham, A.L.: The wonder that was India. A Survey of the culture of the Indian sub-continent before the coming of the Muslims. (repr.). London: Sidgwick and Jackson, 1961. (1st.ed. 1954).
      Ambapâli is een goed voorbeeld van zo’n courtisane. Zij werd een devote volgelinge van de Boeddha en bereikte volmaakte heiligheid.
[116] De bewoners van de Tāvatimsa hemel zijn mooi en gekleed in verschillende kleuren net zoals de Licchavi-edelen. (An 2003, p. 70).


« Laatst bewerkt op: 01-02-2019 11:40 door nico70+ »

Offline nico70+

  • Eerwaarde
  • Nieuwkomer
  • ******
  • Berichten: 1060
    • facetten van het boeddhisme
4.3. De ziekte te Beluva
 
      Toen de Gezegende in het park van Ambapāli had vertoefd zolang als het hem behaagde, richtte hij zich tot de eerwaarde Ānanda met de woorden: “Kom, Ānanda, laten wij naar de plaats Beluva[118] gaan.” –“Jawel, Heer.”
      Toen begaf zich de Verhevene samen met een grote menigte monniken naar de plaats Beluva waar hij zijn intrek nam. Daar zei de Verhevene tot de monniken: “Gaat, monniken, en brengt de regentijd door in de omtrek van Vesāli op die plaatsen waar jullie welkom zijn, bij vrienden of bekenden. Ik evenwel zal hier in Beluva de regentijd doorbrengen.” – “Ja, Heer,” zeiden de monniken en aldus geschiedde.[119]
      Nadat de Verhevene het regenseizoen begonnen was, overviel hem daar een zware ziekte. Hevige, levensgevaarlijke pijnen kwamen op. Die verdroeg de Verhevene zonder klachten, maar volbewust, bezonnen, met onverstoord gemoed. (D.16)
 
      Sakka vernam dat de Verhevene aan dysenterie leed. Persoonlijk kwam de koning van de goden toen naar de Boeddha om hem te verzorgen. De Verhevene zei tot Sakka dat hij zich geen zorgen over zijn gezondheid hoefde te maken omdat er veel monniken bij hem waren. Maar Sakka drong erop aan om de Verhevene te verzorgen totdat hij helemaal beter was. De monniken waren verbaasd en vol ontzag dat Sakka zelf voor de Boeddha zorgde. Toen hij hun opmerkingen hoorde, zei de Boeddha dat er niets verbazingwekkends was in Sakka’s toewijding voor hem. In zijn vorige leven had Sakka eens de gelegenheid om naar de leer van de Boeddha te luisteren en hij verwerkelijkte toen de Dhamma.[121] Na zijn dood werd hij als de tegenwoordige Sakka herboren. En dat gebeurde allemaal omdat hij naar de leer geluisterd had. “Waarlijk, monniken, het is goed edele personen te zien; het is een genot met hen samen te leven.” (Dhp. 208 (XV:8 [122]
      Toen kwam bij de Verhevene de gedachte op: “Het zou voor mij niet passend zijn als ik volledig zou uitdoven zonder gesproken te hebben tot hen die mij dienden, zonder van de gemeenschap van de monniken afscheid genomen te hebben. Zou ik niet deze ziekte door wilsinspanning onderdrukken en met inspanning van de levenskracht blijven leven?”[123] En aldus deed hij. Zo kwam deze ziekte bij de Verhevene weer tot rust.  (D.16)
 _____
[118] Beluva was een dorp aan de voet van een berg nabij en ten zuiden van Vesāli. (An 2003, p. 71).
[119] De Boeddha zou dit gezegd hebben omwille van de monniken dat zij op hun gemak konden leven in de regentijd. In het dorp Beluva was niet genoeg plaats voor hen en er was weinig voedsel. Maar rond Vesāli was genoeg plaats en eten. Volgens Buddhaghosa zond de Boeddha de monniken toen uit mededogen met hen niet ver weg zodat zij bij hem konden zijn bij zijn heengaan in parinibbāna. (An 2003, p. 71).
[121] Dit betekent dat Sakka toen het eerste niveau van heiligheid bereikte.
[122] Dhp 208 (XV:8 ) met bijbehorend verhaal in: Dhammananda, K. Sri (tr.): The Dhammapada. Kuala Lumpur 1988, p. 407. Zie ook: Nārada Thera: The Dhammapada: Pali Text and translation with stories in brief and notes. (3rd ed.). Colombo 2522-1978, p.179-180.
[123] De Boeddha zou toen phala-samāpatti bereikt hebben, een meditatieve sfeer van nibbāna waarin hij een aanzienlijke tijd verbleef. (An 2003, p. 72 noot 7).
« Laatst bewerkt op: 25-04-2018 12:02 door nico70+ »

Offline nico70+

  • Eerwaarde
  • Nieuwkomer
  • ******
  • Berichten: 1060
    • facetten van het boeddhisme
4.4. Weest uzelf tot toevlucht
 
      Daar nu, helemaal niet lang nadat de Verhevene van zijn ziekte was genezen, ging hij uit het verblijf naar buiten en ging op een voor hem gereed gemaakte zitplaats achter het huis zitten. Toen begaf zich de eerwaarde Ānanda naar de Verhevene, begroette hem vol eerbied en ging naast hem neerzitten. En Ānanda zei: “Gelukkig is het voor mij, Heer, om de Verhevene weer in welbevinden te zien. Gelukkig is het voor mij, Heer, om de Verhevene hersteld te zien. Waarlijk, Heer, mijn lichaam was helemaal slap als een kruipplant, ik had de beheersing over mij verloren en ik kon niets duidelijk herkennen,[125] tengevolge van de ziekte van de Verhevene. Nochtans ademde ik iets op bij de gedachte: ‘De Verhevene zal niet eerder volledig uitdoven voordat hij met inachtneming van de gemeenschap van de monniken enige regelingen heeft getroffen.’”
      “Wat dan, Ānanda, verwacht de gemeenschap van de monniken van mij? Ik heb de leer getoond zonder onderscheid te maken tussen een inwendig en een uitwendig leerstelsel; de leer die ik heb verkondigd, heeft geen geheime en openbare versies. Onder de eigenschappen van de Volmaakte bestaat niet zoiets als de gesloten vuist van de leraar. Ānanda, wie zo dacht: ‘Ik zal de gemeenschap van de monniken leiden,’ of ‘Op mij moet zich de gemeenschap van de monniken steunen,’ die zou wel rekening houden met de gemeenschap van de monniken en enige regelingen treffen. Maar de Volmaakte denkt niet zo. Ānanda, waarom zou de Volmaakte rekening houden met de gemeenschap van de monniken en enige regelingen treffen? Ānanda, ik ben thans afgemat en oud, bejaard, aan het levensdoel aangekomen, grijs geworden. Tachtig jaren heb ik voltooid. Evenals een versleten kruik slechts door kunstmatige middelen in stand kan worden gehouden, evenzo kan ook het lichaam van de Volmaakte om zo te zeggen alleen maar door kunstmatige middelen in stand worden gehouden. Ānanda, enkel wanneer de Volmaakte door niet-ingaan op alle onderscheiden,[126] door ophouden van de afzonderlijke waarnemingen,[127] de geestesverdieping bereikt die vrij van onderscheid is,[128] en wanneer hij erin vertoeft, alleen dan, Ānanda, komt het lichaam van de Volmaakte tot welbevinden.
      Daarom, Ānanda, weest een eiland[129] voor uzelf, weest u zelf tot toevlucht; zoekt geen andere toevlucht. De leer zij u tot eiland, de leer zij u tot toevlucht; zoekt geen andere toevlucht.[130] En hoe, Ānanda, is een monnik zichzelf tot eiland, zichzelf tot toevlucht en hoe zoekt hij geen andere toevlucht? Hoe is de leer hem tot eiland en tot toevlucht en hoe zoekt hij geen andere toevlucht? Daar vertoeft, Ānanda, een monnik bij het lichaam in nauwkeurige beschouwing van het lichaam, ijverig, bezonnen, vol inzicht, nadat hij begeerte en smart met betrekking tot de wereld heeft overwonnen. Hij vertoeft bij de gevoelens in nauwkeurige beschouwing van de gevoelens, ijverig, bezonnen, vol inzicht, nadat hij begeerte en smart met betrekking tot de wereld heeft overwonnen. Hij vertoeft bij de geest in nauwkeurige beschouwing van de geest, ijverig, bezonnen, vol inzicht, nadat hij begeerte en smart met betrekking tot de wereld heeft overwonnen. Hij vertoeft bij de geestesformaties in nauwkeurige beschouwing van die formaties, ijverig, bezonnen, vol inzicht, nadat hij begeerte en smart met betrekking tot de wereld heeft overwonnen. En zo, Ānanda, is een monnik steeds zichzelf tot eiland, zichzelf tot toevlucht, zoekt hij geen andere toevlucht. Zo is de leer hem tot eiland, zo is de leer hem tot toevlucht, zo zoekt hij geen andere toevlucht. En allen, Ānanda, die thans of na mijn heengaan zichzelf tot eiland en tot toevlucht zijn en geen andere toevlucht zoeken, zij die de leer tot eiland en tot toevlucht hebben en geen andere toevlucht zoeken, - Ānanda, die monniken zullen de hoogsten[131] worden als zij bereidwillig zijn om te streven.”  (D.16)
 
       Na de ziekte te Beluva bezocht de Boeddha volgens het commentaar van Buddhaghosa en volgens andere commentaren via Ukkacela (gelegen aan de weg van Vesāli naar Rājagaha) de plaats Sāvatthi. Dit staat niet vermeld in de Pāli Canon. Het is ook erg onwaarschijnlijk dat de Boeddha van Vesāli naar Sāvatthi ging, de hele route weer terugkeerde naar Vesāli en vandaar naar Kusināra ging. Het overlijden van beide hoofddiscipelen heeft zeer waarschijnlijk plaatsgehad in de 43e regentijd na de Verlichting van de Boeddha. Maar omdat “de machtige uitspraak” van Sāriputta in het Mahāparinibbāna sutta (D.16) is opgenomen, moest de commentator het overlijden van Sāriputta wel na die uitspraak dateren, zoals Thomas opmerkte.[133] 
  _____
[125] Een andere versie is: “Zelfs de leerteksten werden onduidelijk voor mij.” In één van de Chinese versies staat: “Ik kon geen leerteksten reciteren die ik gehoord had.” In alle andere Chinese versies ontbreekt het gedeelte over Ānanda’s verwarring. (An 2003, p. 74 noot 7). Dit wijst erop dat het gedeelte over Ānanda’s verwarring later toegevoegd is.
[126] nl. alle objecten van vormen, geluiden etc.; of alle ‘tekens’ of ideeën die door begeerte, afkeer en onwetendheid veroorzaakt zijn.
[127] Commentaar: ‘De wereldse gevoelens’.
[128] Commentaar: ‘De concentratie die bereikt wordt tijdens intensieve inzicht-meditatie.
[129] Het Pāli woord dīpa kan zowel ‘eiland’ als ‘lamp’ betekenen. Het commentaar legt het woord uit als eiland. (Ñanamoli 1978, p. 361, noot bij p. 303).
[130] “…weest uzelf tot toevlucht…”  In het streven naar bevrijding staat ieder op zich. De gemeenschap van de monniken is een gemeenschap van mensen die naar bevrijding streven. Een hiërarchie is er niet nodig. (Schneider 1980, p. 38).
[131] Commentaar: ‘Zij zijn de hoogsten, de meest uitmuntenden. Na elke band van duisternis afgesneden te hebben, zullen die monniken van mij op de uiterste top zijn, in de hoogste rang. Onder hen zullen diegenen het allerhoogste bereiken die graag oefenen. En degenen wier toevlucht de viervoudige grondslag van oplettendheid (satipatthana) is, zullen van hen aan de top staan.’
[133] Thomas, Edward J.: The Life of Buddha as Legend and History. (repr.). London 1969, p. 140-141.

Offline nico70+

  • Eerwaarde
  • Nieuwkomer
  • ******
  • Berichten: 1060
    • facetten van het boeddhisme
4.5. Leeg
 
       In het Mahāparinibbāna sutta (D.16) is de volgende tekst niet opgenomen. Die tekst moet dateren na het overlijden van de twee hoofddiscipelen. En omdat ze te Ukkacela gesproken is, nabij Vesāli, is die hier eerder te plaatsen dan de legende over het overlijden van Sāriputta.

      Eens verbleef de Gezegende met een grote schare van monniken in het land van de Vajjis te Ukkacela aan de oever van de Ganges. Het was niet lang nadat Sāriputta en Moggallāna uiteindelijk nibbāna hadden bereikt. Bij die gelegenheid zat de Gezegende in de open lucht met om zich heen de schare van monniken. Hij overzag de zwijgende schare van monniken en sprak hen als volgt toe: “Nu komt de gemeenschap van monniken mij voor alsof ze leeg was. De gemeenschap is leeg voor mij vanwege het feit dat Sāriputta en Moggallāna nu uiteindelijk nibbāna hebben bereikt. Nergens is een plek waar men kan kijken en zeggen dat Sāriputta en Moggallāna er leven. De Gezegenden in het verleden, volmaakt en geheel verlicht, hadden ieder een paar discipelen gelijk aan Sāriputta en Moggallāna. En ook de Gezegenden in de toekomst zullen een dergelijk paar discipelen hebben. Het is wonderbaarlijk, het is wonderbaar bij de discipelen hoe zij effect geven aan de leer van de Meester en hoe zij zijn advies uitdragen en hoe zij dierbaar zijn aan de gemeenschap en geliefd, geacht en geëerd bij de gemeenschap. Het is wonderbaarlijk, het is prachtig in de Volmaakte dat wanneer een dergelijk paar van discipelen uiteindelijk nibbāna heeft bereikt, hij niet klaagt noch jammert. Hoe kan het zijn dat wat is geboren, ontstaan, gevormd, en aan verval onderhevig, niet tot verval zou komen? Dat is niet mogelijk.”  (S.XLVII,14)





Offline nico70+

  • Eerwaarde
  • Nieuwkomer
  • ******
  • Berichten: 1060
    • facetten van het boeddhisme
4.6. Aankondiging van het definitieve uitdoven
 
      Toen ging de Verhevene in de ochtend, nadat hij zich aangekleed en de bedelnap genomen had, naar Vesāli om bedelspijs te vergaren. Teruggekeerd sprak hij na de maaltijd tot de eerwaarde Ānanda: “Neem de zitmat,[135] Ānanda; ik wil naar het gedenkteken van Cāpāla gaan om daar de dag door te brengen.” – “Ja, Heer,” gaf de eerwaarde Ānanda aan de Verhevene ten antwoord, nam de zitmat en volgde de Verhevene stap voor stap. Bij het Cāpāla-gedenkteken aangekomen, ging de Verhevene op de klaargemaakte zitplaats neerzitten. En ook de eerwaarde Ānanda ging, nadat hij voor de Verhevene vol eerbied een buiging had gemaakt, neerzitten en wel naast hem. Toen zei de Verhevene: “Ānanda, verrukkelijk is Vesāli, verrukkelijk zijn de gedenktekens van Udena, Gotamaka, Sattambaka, Bahuputta, Sārandada en van Cāpāla.[136]
      Ānanda, alwie de vier wegen naar hogere bekwaamheden ontwikkeld, geoefend, versterkt heeft, ze zich eigen heeft gemaakt, alwie ze als basis heeft en ze perfect beheerst, die zou, als hij dat wenste, de levensspanne[137] kunnen blijven leven of de rest van de levensspanne. Ānanda, de Volmaakte heeft de vier wegen naar de hogere bekwaamheden ontwikkeld, geoefend, versterkt, heeft ze begaan, ze zich eigen gemaakt, heeft ze als basis en beheerst ze perfect. Ānanda, de Volmaakte zou, indien hij dat wenste, de hele levensspanne kunnen blijven bestaan of de rest ervan.”
       Zelfs toen kon de eerwaarde Ānanda, ondanks het feit dat de Verhevene hem zo’n grote wenk en aanwijzing gaf, niets merken. Hij vroeg de Verhevene niet om de levensspanne te blijven leven of nog de rest ervan, tot heil voor velen, tot zegen voor velen, uit mededogen met de wereld, tot welzijn, heil en zegen voor goden en mensen. Hij merkte niets en vroeg niets omdat zijn geest door Māra bezeten was. En een tweede en een derde keer sprak de Verhevene tot Ānanda als tevoren. En zelfs toen merkte de eerwaarde Ānanda niets en vroeg hij de Verhevene niets. Zijn geest bleef onder de invloed van Māra.[138]
      Toen zei de Verhevene tot Ānanda: “Ga nu, Ānanda, en handel zoals het je behaagt.” – “Ja, Heer,” zei Ānanda, verhief zich van zijn zitplaats, begroette de Verhevene vol eerbied, liep met de rechter kant naar de Verhevene toegewend om hem heen[139] en liet zich niet ver van hem vandaan aan de voet van een boom neer. ( A.VIII. 70; D.16)
_____
[135] Zitmat: een stuk leer om op te zitten.
[136] Het Cāpāla-gedenkteken was de plaats waar de yakkha met naam Cāpāla vroeger had gewoond. Die plek werd bekend als het Cāpāla-heiligdom of het Cāpāla-gedenkteken. Later werd er een klooster gebouwd voor de Boeddha. Dat klooster werd eveneens Cāpāla-gedenkteken genoemd. Evenzo is het met de andere hier genoemde gedenktekens. (Masefield 1995, Vol. II, p.851-852).
[137] In het Pāli staat kappa. Het wordt soms vertaald met  ‘wereldtijdperk’ (mahākappa). Het commentaar gebruikt kappa niet in de zin van wereldperiode of aeon, maar als āyu-kappa = levensspanne. Commentaar: ‘Hij kan blijven leven en de levensspanne afmaken die op de respectievelijke tijd aan mensen toebehoort.’ Sub-commentaar: ‘De maximum-levensspanne.’  – In de Pāli Canon is kappa nooit gebruikt in de betekenis van levensspanne. Latere volgelingen van de Boeddha legden kappa uit als levensspanne. Gnanarama schreef dat latere volgelingen van de Boeddha er niet mee konden instemmen dat de Verhevene een normale dood stierf. Zij maakten hem tot een superman. Zij legden kappa uit als levensspanne. (Gnanarama 1997, p. 89, 92-93, en 96. Zie ook An 2003, p. 88 noot 4).
[138] De Boeddha zou, indien Ānanda dit had gevraagd, een aeon hebben kunnen blijven leven. De Boeddha was toen al oud en te veronderstellen dat hij met een dergelijke gesteldheid had kunnen blijven leven, is onjuist. Indien hij inderdaad een aeon had kunnen blijven leven, dan was een verzoek van Ānanda niet nodig geweest. (Gnanarama 1997, p. 84-86). Na het overlijden van de Boeddha wilden zijn discipelen niet accepteren dat hij een natuurlijke dood gestorven was. Zij weigerden aan te nemen dat de Boeddha was heengegaan. (Gnanarama 1997, p. 89). In het Kathavatthu, samengesteld bij het 3e concilie, wordt ontkend dat iemand die de vier paden van psychische krachten heeft ontplooid, een aeon lang kan leven. Niemand kan ouderdom en dood te boven komen. (Points of Controversy or Subjects of Discourse. Being a translation of the Kathâ-Vatthu from the Abhidhamma-Pitaka. transl. by Shwe Zan Aung & Rhys Davids. Oxford 1993, 11, 5, p. 258-260). Omdat veel discipelen de dood van de Boeddha niet wilden zien als iets natuurlijks, gaven zij Ānanda de schuld. (Gnanarama 1997, p. 96). In de Chinese toespraak over de leer juist voor het definitieve heengaan (zie § 7) zegt de Boeddha dat zelfs als hij een aeon bleef leven, dit geen voordeel zou zijn omdat de leer compleet was voor iedereen.
[139] Dit was een teken van hoogste eerbied. (Dahlke p. 889 noot 86).



Offline nico70+

  • Eerwaarde
  • Nieuwkomer
  • ******
  • Berichten: 1060
    • facetten van het boeddhisme
4.7. Het verzoek van Māra
 
      Spoedig nadat de eerwaarde Ānanda was weggegaan, begaf Māra, de Boze, zich naar de Verhevene. Hij ging terzijde staan en sprak tot de Verhevene aldus: “Heer, moge thans de Verhevene definitief uitdoven; Heer, moge de Gezegende definitief uitdoven. De tijd is thans aangebroken voor het definitieve uitdoven van de Verhevene.[141] De Gezegende heeft immers eens[142] aan mij gezegd: ‘Niet eerder, jij Boze, zal ik definitief uitdoven voordat mijn monniken en nonnen, mijn mannelijke en vrouwelijke lekenvolgelingen discipelen zullen zijn die wijs zijn, welopgevoed, vol vertrouwen, welervaren, dragers van de leer. Niet eerder zal ik definitief uitdoven voordat zij geheel volgens de leer leven, op de juiste manier leven, overeenkomstig de leer handelen; niet eerder zal ik definitief uitdoven voordat zij, na het woord van de Meester geleerd te hebben, het kunnen meedelen, tonen, verkondigen, vestigen, openbaar maken, in detail uitleggen en duidelijk maken; niet eerder zal ik definitief uitdoven totdat zij een ontstaan dispuut met het wapen van de leer grondig beëindigd hebben, niet eerder totdat zij de overtuigende en bevrijdende leer kunnen verkondigen.’ En thans, Heer, zijn de monniken en nonnen, de mannelijke en de vrouwelijke lekenvolgelingen van de Verhevene zulke discipelen geworden als voormeld. Heer, moge thans de Verhevene en Gezegende definitief uitdoven. Heer, het is thans tijd voor het definitieve uitdoven van de Verhevene. Want hij heeft ook deze woorden gesproken: ‘Jij Boze, ik zal niet definitief uitdoven zolang niet dit reinheidsleven[143] machtig en bloeiend zal zijn, wijd verbreid, met talrijke en uitgestrekte scharen aanhangers, totdat het onder goden en mensen welbekend is.’ En ook dit, Heer, is nu gebeurd op vermelde manier. Moge daarom de Verhevene thans definitief uitdoven, moge de Gezegende definitief uitdoven. Heer, het is thans tijd voor het definitieve uitdoven van de Verhevene.” ( A.VIII. 70, D.16)
_____
[141] Volledige uitdoving (parinibbana) is een synoniem voor nibbāna. Het is de absolute uitdoving van die levensbevestigende wil die zich uit als begeerte, afkeer en onwetendheid en krampachtig hechten aan bestaan. Het is daarom de uiteindelijke en absolute bevrijding van alle toekomstige wedergeboorte, ziekte en dood, van alle lijden. – Over Nibbana, zie eventueel het topic: De vier edele waarheden en het middenpad, reacties 39 en verder: 10. Nibbana. http://www.boeddhaforum.nl/index.php/topic,2576.msg19506.html#msg19506
[142] In de achtste week na de Verlichting.
[143] Reinheidsleven: Brahmacariya. De gebruikelijke betekenis ervan is de Boeddhistische manier van leven die niet alleen uit theoretische kennis bestaat maar die in de praktijk verwerkelijkt moet worden. (Dahlke p. 884 noot 17). Met het reine of heilige leven wordt bedoeld het leven van een monnik. Ook de lekenvolgeling(e) die de acht regels onderhoudt, leeft een zuiver en heilig leven. Het hoogste doel van een zuiver leven is de ‘onwrikbare bevrijding van de geest’. (Nyānatiloka: Buddhist Dictionary : Manual of Buddhist Terms and Doctrines. Edited by Nyanaponika. (4th revised ed.). Kandy 1980, p. 43).

 

*4.8. De Verhevene ziet af van het leven
 
      Na deze woorden sprak de Verhevene tot Māra, de Boze, aldus: “Verheug je, jij Boze, weldra zal het definitieve uitdoven van de Verhevene plaats hebben. Over drie maanden vanaf nu zal de Volmaakte definitief uitdoven.”[144]
      Daar nu, bij het Cāpāla-gedenkteken zag de Verhevene volbewust en bezonnen af van de verdere vorming van het leven.[145] En toen hij zo ervan had afgezien, ontstond er een grote, verschrikkelijke aardbeving die de haren te berge deed rijzen, en de donderslagen kraakten. De Verhevene zag de betekenis hiervan in en sprak de plechtige woorden:
 
“Wat leven veroorzaakt, onbegrensd of beperkt,[146]
zijn proces van worden, dit gaf de Wijze op.
Met innerlijke kalmte en vreugde verbrak hij,
als ware het een maliënkolder,
de oorzaak van zijn eigen leven.” (A.VIII. 70; D.16; Ud. VI.1) [147]
 _____
[144] De komst van Mara en diens verzoek aan de Boeddha om direct uit het leven te scheiden, waarna de Boeddha nog drie maanden wil blijven leven, is een latere toevoeging volgens Schneider (1980, p. 40). - Het verhaal kan ook betekenen dat bij de Boeddha de gedachten ontstonden dat de leer nu bloeiend en welbekend was en dat het  niet nodig was om nog langer te blijven leven.
[145] Verdere vorming van het leven: ayu-sankhara. Hij zag af van de wordingen die tot vorming van een nieuw leven zouden voeren. (Dahlke p. 889 noot 89). Het is opmerkelijk dat de Boeddha besloot om zijn leer te onderrichten op uitnodiging van een godheid en dat hij afzag van verder leven door tussenkomst van Māra (de Dood). (Ñanamoli 1978, p. 361, noot bij p. 306). – De Boeddha bleef geen kappa leven en hij zag niet af van het leven omdat Māra dat vroeg, maar  Boeddhas blijven alleen om een leider en gids te zijn voor zover er behoefte aan is. (Masefield 1995, Vol. II, p. 858-859).
[146] Letterlijk: de meetbare en onmeetbare oorzaak van leven, d.w.z. de wilsactie die wedergeboorte veroorzaakt in de begrensde zinnelijke sfeer of in de onbegrensde fijnstoffelijke en onstoffelijke sfeer. (Vajira 1964).
[147]  D.16; Ud.VI,1. – Commentaar: ‘Hij breekt door het hele net van belemmeringen waardoor individueel bestaan omwikkeld is als door een maliënkolder. Hij (ver)breekt de belemmeringen zoals een groot krijger na de strijd zijn wapenrusting breekt.’  (Vajira 1964). - Dit vers is volgens Gnanarama overgenomen uit een massa van balladen en in het sutta toegevoegd. Het vers staat ook in Udana VI,1. (Zie: Woodward 1985, p. 78; en: Ireland 1990, p. 89). Rhys Davids merkte op dat dit vers onduidelijk en mogelijk vervalst is. (Gnanarama 1997, p. 154-155. Zie ook An 2003, p. 96 noot 2).



Offline nico70+

  • Eerwaarde
  • Nieuwkomer
  • ******
  • Berichten: 1060
    • facetten van het boeddhisme
4.9. De acht oorzaken voor aardbevingen [148]
 
      Toen kwam bij de eerwaarde Ānanda de gedachte op: “Verwonderlijk waarlijk, wonderbaarlijk waarlijk; dat was een grote, een verschrikkelijk grote, vreselijke aardbeving die de haren te berge deed rijzen, en daarbij kraakten de donderslagen. Wat kan wel de reden en de oorzaak zijn voor het optreden van deze grote aardbeving?” Hij ging naar de Verhevene, begroette hem vol eerbied, ging terzijde neerzitten en vroeg aan de Verhevene naar de oorzaak en reden van die grote aardbeving. En de Verhevene antwoordde: “Ānanda, er zijn acht oorzaken voor het optreden van een grote aardbeving, namelijk:
1)    Deze grote aarde rust op water. Het water rust op de atmosfeer. De atmosfeer rust op de ruimte. Ānanda, wanneer nu grote atmosferische beroeringen[149] plaats hebben, dan wordt daardoor het water geschud. Het geschokte water schudt de aarde. Dat is de eerste reden.
2)    Een boeteling of brahmaan kan hogere krachten bezitten, kan met geestelijke macht begiftigd zijn. Of een godheid kan machtig en sterk zijn. Iemand van hen nu die concentratie ontwikkelt over het begrensde aspect van het aarde-element en in onbegrensde mate over het water-element, veroorzaakt aldus dat de aarde schokt en heen en weer schudt. Dat is de tweede reden.
3)    Als een toekomstige Boeddha uit het gezelschap van de Tusita-goden verdwijnt en volbewust, bezonnen in het moederlichaam afdaalt, dan siddert deze aarde, trilt, beeft, schokt heen en weer. Dat is de derde reden.
4)    Als een toekomstige Boeddha volbewust, bezonnen het moederlichaam verlaat, dan siddert deze aarde, trilt, beeft, schokt heen en weer. Dat is de vierde reden.
5)    Als een Volmaakte in onvergelijkbare hoogste ontwaking volledig ontwaakt, dan siddert deze aarde, trilt, beeft, schokt heen en weer. Dat is de vijfde reden.
6)    Als een Volmaakte het onvergelijkbare wiel der leer in beweging zet, dan siddert deze aarde, trilt, beeft, schokt heen en weer. Dat is de zesde reden.
7)    Als een Volmaakte volledig bewust, bezonnen van de verdere vorming van leven afziet, dan siddert deze aarde, trilt, beeft, schokt heen en weer. Dat is de zevende reden.
8)    Als een Volmaakte definitief uitdooft in die staat van nibbāna waarin geen element van hechten overblijft,[150] dan siddert deze aarde, trilt, beeft, schokt heen en weer. Dat is de achtste reden.
 
      Dit zijn de acht redenen en oorzaken, Ānanda, voor het ontstaan van een grote aardbeving.” (A.VIII. 70; D.16)
 _____
[148] Deze acht oorzaken ontbreken in de Tibetaanse versie van deze tekst. De lijst met de oorzaken voor aardbevingen kan terzijde gezet worden als later materiaal om de bovennatuurlijke eigenschappen van de Boeddha naar voren te brengen. (Gnanarama 1997, p. 9-11).
[149] Nyanamoli (1978) vertaalde: ‘..wanneer grote winden waaien..‘ Buddhaghosa gaf commentaar over “grote winden”. Volgens hem is het als volgt te verstaan: Wanneer grote winden waaien, houden zij het water tot een dikte van 960.000 mijlen tegen. Het water valt in de lucht en dan valt de aarde. En de wind neemt bezit van het water en het water stijgt. En dan stijgt ook de aarde. Zo ontstaat dit soort van aardbevingen. (An 2003, p. 98).
[150] anupadisesa nibbana dhatu, de staat van uitdoving zonder rest.



Offline nico70+

  • Eerwaarde
  • Nieuwkomer
  • ******
  • Berichten: 1060
    • facetten van het boeddhisme
4.10. De acht soorten bijeenkomsten [152]
 
      En verder sprak de Boeddha: “Er zijn acht soorten bijeenkomsten, Ānanda, namelijk: bijeenkomsten van edelen, bijeenkomsten van brahmanen, bijeenkomsten van gezinshoofden, bijeenkomsten van asceten, bijeenkomsten van de Vier Grote Koningen, bijeenkomsten van de goden van de Drieëndertig, bijeenkomsten van Maras en bijeenkomsten van Brahmas.
      En ik herinner mij, Ānanda, hoe ik bij elke van deze soorten bijeenkomsten, die honderden bedroegen, aanwezig was. En voordat ik ging zitten en met het gesprek of met de discussie begon, liet ik mijn uiterlijk op het hunne lijken, liet ik mijn stem op die van hen lijken.[153] En aldus onderwees ik hen in de leer en wekte hen op, stichtte en verblijdde hen. Terwijl ik zo tot hen sprak, kenden zij mij nochtans niet. En zij vroegen aan elkaar: ‘Wie is degene die tot ons spreekt? Is hij een mens of een god?’
      Na hen de leer onderwezen te hebben en na hen opgewekt, gesticht en verblijd te hebben, verdween ik onmiddellijk. En ook als ik verdwenen was, wisten zij niet wie ik was en zij vroegen: ‘Wie is degene die tot ons spreekt? Is hij een mens of een god?’
      En zo, Ānanda, waren de acht soorten bijeenkomsten.” (D.16)
 _____
[152] De paragrafen 4.10. t/m 4.12. zijn latere toevoegingen. (Schneider 1980, p. 29).  De acht bijeenkomsten zouden geïntroduceerd zijn teneinde te tonen dat de Boeddha niet bang en niet verlegen was in tegenwoordigheid van wat voor toehoorders ook. - Die introductie is overbodig. De Verhevene heeft zelf meerdere keren gesproken over zijn zelfvertrouwen. Zie o.a. A.IV.8. Het zelfvertrouwen van de Volmaakte; A.IV.33  De leeuw I; A.V.99  De leeuw II; A.V.131  Het onverwoestbare rijk. I; A.VI.64  De zes krachten van de Volmaakte; A.VII.55  Zonder angst en blaam; A.X.21  Het leeuwengebrul van de Volmaakte; M.12  De tien krachten van een Tathāgata.
[153] Dit verslag kan beschouwd worden als oorsprong van de theorie van een lichaam met magische transformatie in de Mahāyāna traditie. (An 2003, p. 103 noot 9). Deze theorie werd ontwikkeld door de Mahāsanghikas. Zij benadrukten dat de Boeddha een transcendent wezen is. De Boeddha Gotama hier op aarde was volgens hen een geestelijk beeld (nirmanakāya) van het lichaam van de Boeddha in de Tusita-hemel.


Offline nico70+

  • Eerwaarde
  • Nieuwkomer
  • ******
  • Berichten: 1060
    • facetten van het boeddhisme
4.11. Acht velden van meesterschap [155]
 
      En de Gezegende ging verder met de woorden: “Ānanda, er zijn acht velden van meesterschap, namelijk:
      Wanneer men bij het subjectief waarnemen van vormen[156] kleine vormen ziet, mooie of lelijke, buiten zichzelf,[157] en wanneer men ze overmeestert en beseft dat men waarneemt en de vormen kent zoals ze zijn, - dat is het eerste veld van meesterschap.
      Wanneer men bij het subjectief waarnemen van vormen grote vormen ziet, mooie of lelijke, buiten zichzelf, en wanneer men ze overmeestert en beseft dat men waarneemt en de vormen kent zoals ze zijn, - dat is het tweede veld van meesterschap.
      Wanneer men bij het niet-subjectief waarnemen van vormen kleine vormen ziet, mooie of lelijke, buiten zichzelf,[158] en wanneer men ze overmeestert en beseft dat men waarneemt en de vormen kent zoals ze zijn, - dat is het derde veld van meesterschap.
      Wanneer men bij het niet-subjectief waarnemen van vormen grote vormen ziet, mooie of lelijke, buiten zichzelf, en wanneer men ze overmeestert en beseft dat men waarneemt en de vormen kent zoals ze zijn, - dat is het vierde veld van meesterschap.
      Wanneer men bij het niet-subjectief waarnemen van vormen buiten zichzelf vormen ziet die blauw zijn, blauw van kleur, of wanneer men een blauwe glans ziet, zoals de bloesem van vlas of zoals fijn neteldoek van Varanasi,[159] dat, aan beide zijden glanzend, blauw is, blauw van kleur, of een blauwe glans heeft, wanneer zo iemand buiten zichzelf vormen ziet die blauw zijn, wanneer hij ze overmeestert en beseft dat hij waarneemt en de vormen kent zoals ze zijn, - dat is het vijfde veld van meesterschap.
      Wanneer men bij het niet-subjectief waarnemen van vormen buiten zichzelf vormen ziet die geel zijn, geel van kleur, of wanneer men een gele glans ziet, zoals de bloesem van de Kanikara, of zoals fijn neteldoek van Varanasi dat, aan beide zijden glanzend, geel is, geel van kleur, of een gele glans heeft, wanneer zo iemand buiten zichzelf vormen ziet die geel zijn, wanneer hij ze overmeestert en beseft dat hij waarneemt en de vormen kent zoals ze zijn, - dat is het zesde veld van meesterschap.
      Wanneer men bij het niet-subjectief waarnemen van vormen buiten zichzelf vormen ziet die rood zijn, rood van kleur, of wanneer men een rode glans ziet, zoals de Bhandhujīvaka-bloesem of zoals fijn neteldoek van Varanasi dat, aan beide zijden glanzend, rood is, rood van kleur, of een rode glans heeft, wanneer zo iemand buiten zichzelf vormen ziet die rood zijn, wanneer hij ze overmeestert en beseft dat hij waarneemt en de vormen kent zoals ze zijn, - dat is het zevende veld van meesterschap.
      Wanneer men bij het niet-subjectief waarnemen van vormen buiten zichzelf vormen ziet die wit zijn, wit van kleur, of wanneer men een witte glans ziet, zoals de ster Osadhī,[160] of zoals fijn neteldoek van Varanasi dat, aan beide zijden glanzend, wit is, wit van kleur, of een witte glans heeft, wanneer zo iemand buiten zichzelf vormen ziet die wit zijn, wanneer hij ze overmeestert en beseft dat hij waarneemt en de vormen kent zoals ze zijn, - dat is het achtste veld van meesterschap.
      Dit, Ānanda, zijn de acht velden van meesterschap.” (D.16)
_____
[155] Deze paragraaf is ingevoegd. (Schneider 1980, p. 29). - De acht niveaus van meesterschap zijn krachten die verkregen kunnen worden door middel van de kasina-oefeningen. Het zijn middelen om de zinnelijke sfeer te overschrijden. (An 2003, p. 105, noot 1).
[156] Dat is: vormen waarnemend aan het eigen lichaam. Dit heeft betrekking op voorbereidende concentratie.
[157] Dit heeft betrekking op de kasina-nimitta, het na-beeld dat ontstaat met volle concentratie.
[158] Men ‘ontleent’ het ‘teken’ van objecten buiten het lichaam.
[159] Varanasi of Bārānasī (Banaras) was de hoofdstad van het land Kāsi. Ze was rijk en welvarend, beroemd vanwege het fijne weefsel.
[160] Wanneer deze ster is opgegaan, worden medicinale kruiden, osadha, verzameld. Daarom heet die ster Osadhī, de ster van helen.



Offline nico70+

  • Eerwaarde
  • Nieuwkomer
  • ******
  • Berichten: 1060
    • facetten van het boeddhisme
Re: Leven van de Boeddha. VII. Het laatste jaar. 4. Te Vesali en Beluva
« Reactie #10 Gepost op: 01-05-2018 15:14 »
4.12. De acht bevrijdingen [162]
 
      Vervolgens zei de Verhevene: “Ānanda, er zijn acht bevrijdingen, namelijk:
1.    Terwijl men vorm heeft, neemt men vormen waar.[163] Dit is de eerste bevrijding.
2.    Terwijl men niet bewust is van de eigen vorm, neemt men buiten zichzelf vormen waar. Dit is de tweede bevrijding.
3.    Terwijl men lieflijkheid ondervindt, is men erin verdiept.[164] Dit is de derde bevrijding.
4.    Door het geheel en al overschrijden van de waarnemingen van materie, door het verdwijnen van de waarnemingen van zintuiglijke reacties, en door geen aandacht te schenken aan waarnemingen van verscheidenheid, wordt men bewust van, komt men aan bij en vertoeft men in de sfeer van oneindige ruimte. Dit is de vierde bevrijding.
5.    Door het geheel en al overschrijden van de sfeer van oneindige ruimte wordt men bewust van, komt men aan bij en vertoeft men in de sfeer van oneindig bewustzijn. Dit is de vijfde bevrijding.
6.    Door het geheel en al overschrijden van de sfeer van oneindig bewustzijn wordt men bewust van, komt men aan bij en vertoeft men in de sfeer van niets-is-er.[165] Dit is de zesde bevrijding.
7.    Door het geheel en al overschrijden van de sfeer van niets-is-er komt men aan bij en vertoeft men in de sfeer van noch-waarneming-noch-niet-waarneming. Dit is de zevende bevrijding.
8.    Door het geheel en al overschrijden van de sfeer van noch-waarneming-noch-niet-waarneming komt men aan bij en vertoeft men in de sfeer van het verdwijnen van waarneming en gevoel. Dit is de achtste bevrijding.
            Dit, Ānanda, zijn de acht bevrijdingen.” (D.16)
______
[162] Ook deze paragraaf is later ingevoegd. (Schneider 1980, p. 29). - Deze acht bevrijdingen zijn volgens Buddhaghosa toegevoegd om de vreesloosheid van de Boeddha aan te tonen. (An 2003, p. 109).  Deze acht bevrijdingen zijn de acht meditatieve verdiepingen.
[163] Dit heeft betrekking op de absorptie van de vorm-sfeer (rupa-jjhana) die verkregen wordt met vorm-objecten van het eigen lichaam.
[164] Commentaar: ‘Hiermee is aangegeven de meditatieve absorptie die verkregen wordt door blauwe (etc.) kasinas van zeer zuivere kleur. Gedurende de absorptie zelf is er weliswaar geen gedachte van lieflijkheid of schoonheid, maar als men een zeer zuiver, mooi kasina als object heeft genomen, voelt men opluchting en wordt men erin verdiept door de lieflijkheid ervan.’
[165] Deze sfeer heet ook wel: de sfeer van leegheid.


Offline nico70+

  • Eerwaarde
  • Nieuwkomer
  • ******
  • Berichten: 1060
    • facetten van het boeddhisme
Re: Leven van de Boeddha. VII. Het laatste jaar. 4. Te Vesali en Beluva
« Reactie #11 Gepost op: 02-05-2018 09:24 »
4.13. Hernieuwde aankondiging van het definitieve uitdoven

 geitenhoeders-vijgenboom (banyan boom)



 
      En de Verhevene zei verder: “Ānanda, direct nadat ik de volmaakte ontwaking had bereikt, vertoefde ik te Uruvelā aan de oever van de rivier Nerañjarā, aan de voet van de geitenhoeders-vijgenboom.[167] Toen kwam Māra, de Boze, naar mij toe, ging naast mij staan en sprak aldus tot mij: ‘Heer, moge thans de Verhevene definitief uitdoven; moge de Gezegende definitief ophouden te bestaan. Heer, de tijd is thans aangebroken voor het definitieve uitdoven van de Verhevene.’ Op die woorden gaf ik Māra het volgende antwoord: ‘Niet eerder zal ik definitief uitdoven voordat mijn monniken en nonnen, mijn mannelijke en vrouwelijke lekenvolgelingen discipelen zullen zijn geworden die wijs zijn, welopgevoed, vol vertrouwen, wel-ervaren, dragers van de leer. Niet eerder zal ik definitief uitdoven voordat zij geheel volgens de leer leven, op de juiste manier leven, overeenkomstig de leer handelen; niet eerder zal ik definitief uitdoven voordat zij, na het woord van de Meester geleerd te hebben, het kunnen meedelen, tonen, verkondigen, vestigen, openbaar maken, in detail uitleggen en duidelijk maken; niet eerder zal ik definitief uitdoven totdat zij, wanneer vijandige opinies ontstaan, in staat zijn die grondig en wel te weerleggen; niet eerder zal ik definitief uitdoven totdat zij de leer die overtuigt en bevrijdt, kunnen verkondigen. Niet eerder zal ik uitdoven, jij Boze, zolang niet dit reinheidsleven[168] machtig en bloeiend is, wijd verbreid, met talrijke en uitgebreide scharen aanhangers, totdat het onder goden en mensen welbekend is geworden.’ En juist nu, Ānanda, bij het Cāpāla-gedenkteken kwam Māra, de Boze, naar mij toe.”
      En de Boeddha vertelde wat Māra bij het Cāpāla-gedenkteken had gevraagd. Ook vertelde hij aan Ānanda zijn antwoord aan Māra. En verder zei hij: “Zo heeft juist nu, Ānanda, bij het Cāpāla-gedenkteken de Volmaakte volbewust en bezonnen afstand gedaan van de wil om verder te leven.” (D.16)
 _____
[167] Geitenhoeders-vijgenboom = Banyan-boom. De Verhevene vertoefde er ook in de achtste week na de Verlichting.
[168] reinheidsleven = het heilige leven.


Offline nico70+

  • Eerwaarde
  • Nieuwkomer
  • ******
  • Berichten: 1060
    • facetten van het boeddhisme
Re: Leven van de Boeddha. VII. Het laatste jaar. 4. Te Vesali en Beluva
« Reactie #12 Gepost op: 02-05-2018 14:06 »
4.14. Het verzoek van Ānanda
 
      Na deze woorden zei de eerwaarde Ānanda tot de Verhevene: “Heer, moge de Gezegende de levensspanne blijven bestaan; moge de Verhevene de hele levensspanne blijven bestaan tot heil voor velen, tot zegen voor velen, uit mededogen met de wereld, tot welzijn en tot zegen voor goden en mensen.” – “Genoeg nu, Ānanda, smeek de Volmaakte niet. Het is niet passend, Ānanda, om dat thans aan de Volmaakte te vragen. De tijd om de Volmaakte te verzoeken te blijven leven is nu voorbij.”
       En een tweede en een derde keer herhaalde de eerwaarde Ānanda zijn verzoek. En na de derde keer zei de Verhevene: “Heb jij, Ānanda, vertrouwen in het inzicht van de Volmaakte?” – “Ja, Heer.” – “Waarom dan, Ānanda, dring je thans zo bij de Verhevene aan tot driemaal toe?”
       Toen zei de eerwaarde Ānanda: “Heer, van de Verhevene zelf heb ik het gehoord, heb ik het vernomen: ‘Alwie de vier wegen naar de hogere bekwaamheden geoefend, ontwikkeld, versterkt heeft, ze zich eigen heeft gemaakt, alwie ze als basis heeft en ze goed beheerst, die zou, als hij dat wenste, de levensspanne kunnen blijven bestaan of de rest van de levensspanne. De Volmaakte heeft die vier wegen naar de hogere bekwaamheden begaan en beheerst ze in alle opzichten. De Volmaakte zou, als hij dat wenste, de hele levensspanne kunnen blijven bestaan of de rest ervan.’” – “Geloof je dat, Ānanda?” – “Ja, Heer” – “Dan, Ānanda, is het je eigen tekortkoming, je eigen schuld. Want ondanks het feit dat de Volmaakte je zo’n grote wenk, zo’n grote aanwijzing gaf, merkte je niets en heb je de Volmaakte niet verzocht om de levensspanne te blijven bestaan of de rest ervan, tot heil en zegen voor goden en mensen. Ānanda, als jij dat aan de Volmaakte verzocht had, dan had de Volmaakte weliswaar twee keer deze woorden afgewezen, maar bij de derde keer had hij toegestemd. Zo is het je eigen tekortkoming, Ānanda, je eigen schuld.[170]
      Toen ik eens te Rājagaha vertoefde bij de Gierepiek, - en ook op meerdere andere plaatsen aldaar: in het banyan-park, in het Nigrodapark, bij de Roversklif, bij de grot van Sattapanni, op de berg Vebhāra, bij de Zwarte Rots van Isigili, aan de slangenvijver in het Koele Bos, bij het tapoda-bosje, bij het bamboe-bosje op het Eekhoornvoederterrein, in het mangopark van Jīvaka, in het park met de warme bron, en in het hertenpark bij het Kleine Hoekje, - en ook hier te Vesāli, heeft de Verhevene de volgende woorden gesproken: ‘Verrukkelijk, Ānanda, is Rājagaha, verrukkelijk is de Gierepiek, verrukkelijk, Ānanda, zijn die andere plaatsen. Alwie de vier wegen naar de hogere bekwaamheden heeft geoefend, ontwikkeld, versterkt, zich eigen heeft gemaakt, alwie ze als basis heeft, ze ontwikkelt en perfect beheerst, die zou, als hij dat wenste, de hele levensspanne kunnen blijven bestaan of de rest ervan. Ānanda, de Verhevene heeft dat alles gedaan. Daarom zou de Verhevene, indien hij dat wenste, de hele levensspanne kunnen blijven bestaan of de rest ervan. Maar Ānanda, je was niet in staat - ondanks het feit dat de Verhevene je zo’n grote wenk en aanwijzing gaf - om iets te merken en je verzocht de Verhevene niet om te blijven leven. Want als je dat had gedaan, Ānanda, dan zou ik het weliswaar twee keer hebben afgewezen, maar de derde keer zou ik hebben toegestemd. Daarom, Ānanda, is het je eigen fout en je eigen tekortkoming.[171]
      Ānanda, heb ik niet vanaf het begin verkondigd dat er bij alles wat lief en dierbaar is, verandering en scheiding moet zijn?! Hoe zou dat anders mogelijk zijn! Dat iets dat ontstaan, geworden, samengesteld, dat aan ontbinding onderworpen is, niet tot ontbinding zou vervallen, - zoiets is niet mogelijk. En, Ānanda, wat de Volmaakte nu heeft opgegeven, afgewezen, verworpen, waarvan hij afstand heeft gedaan, namelijk zijn wil om te blijven leven, daarover heeft de Volmaakte voor eens en voor altijd de woorden gesproken: ‘In niet lange tijd zal het definitieve uitdoven van de Verhevene plaats hebben. Na drie maanden vanaf nu zal de Verhevene definitief uitdoven.’ Dat de Volmaakte die woorden omwille van het leven weer terugneemt, is onmogelijk.”
      “Kom, Ānanda, laten wij naar de torenhal gaan in het Grote Bos.”[172] – “Ja, Heer,” gaf de eerwaarde Ānanda aan de Verhevene ten antwoord. (D.16)
_____
[170] De bewering dat de Boeddha een wereldperiode zou kunnen blijven leven, als men hem erom vroeg, - en Ānanda reageerde er niet op – moet een latere toevoeging zijn. De strekking ervan is duidelijk: men wil de Boeddha over de menselijke sfeer heen verheffen. Ook wilde men Ānanda kleineren. Omdat veel discipelen de dood van de Boeddha niet wilden zien als iets natuurlijks, daarom gaven zij Ānanda de schuld. (Schneider 1980, p. 39-40; Gnanarama 1997, p. 84-86).
Eerder had de Boeddha al gezegd dat de tijd aangebroken was  om heen te gaan. Hij zei toen dat hij na drie maanden zou heengaan. En Boeddhas vertellen geen leugens; zij houden zich aan hun woord.
[171] Deze paragraaf ontbreekt in alle Chinese versies. (An 2003, p. 110 noot 9).  En de laatste zin met de vermelding van Ānanda’s tekortkoming ontbreekt in sommige Chinese versies. (An 2003, p. 111 noot 1). Dat is een aanwijzing dat dit gedeelte later toegevoegd is.
[172] Grote Bos = Mahavāna.


Offline nico70+

  • Eerwaarde
  • Nieuwkomer
  • ******
  • Berichten: 1060
    • facetten van het boeddhisme
Re: Leven van de Boeddha. VII. Het laatste jaar. 4. Te Vesali en Beluva
« Reactie #13 Gepost op: 03-05-2018 12:37 »
4.15. De laatste aansporingen te Vesāli
 
      Toen begaf zich de Verhevene samen met de eerwaarde Ānanda naar de torenhal in het Grote Bos. Daar zei hij tot Ānanda: “Ga nu, Ānanda, en breng alle monniken voor zover zij in de omgeving van Vesāli wonen, in de ontvangsthal bijeen.” – “Ja, Heer,” zei de eerwaarde Ānanda gehoorzaam en deed wat hem verzocht was. Daarna ging hij naar de Verhevene, begroette hem vol eerbied, ging terzijde staan en zei: “Heer, de gemeenschap van de monniken is bijeen; laat de Verhevene nu handelen zoals het hem belieft.”
      De Verhevene begaf zich nu naar de ontvangsthal en ging er op de gereedgemaakte zitplaats neerzitten. En hij zei tot de monniken: “Monniken, de leringen waarvan ik directe kennis heb, heb ik aan jullie getoond. Die moeten jullie goed leren, oefenen, ontplooien en vaak in praktijk brengen, zodat het reinheidsleven gevestigd zal zijn en gedurende een lange tijd kan bestaan, tot heil voor velen, tot zegen voor velen, uit mededogen met de wereld, tot welzijn, tot heil en tot zegen voor goden en mensen. En die leringen zijn: [173]
(a)   de vier grondslagen van oplettendheid;
(b)   de vier juiste inspanningen;
(c)   de vier grondslagen voor hogere bekwaamheden;
(d)   de vijf geestelijke vermogens;
(e)   de vijf geestelijke krachten;
(f)    de zeven factoren van Verlichting; en
(g)   het edele achtvoudige Pad.

      Dit, monniken, zijn de leringen waarvan ik directe kennis heb en die ik jullie heb getoond en die jullie goed moeten leren, oefenen, ontplooien en vaak in praktijk brengen, zodat het reinheidsleven gevestigd zal zijn en gedurende een lange tijd kan blijven bestaan, tot heil voor velen, tot zegen voor velen, uit mededogen met de wereld, tot welzijn, tot heil en tot zegen voor goden en mensen.”
       En verder sprak de Verhevene tot de monniken: “Welaan, monniken, ik zeg jullie dit: Al wat samengesteld is, is onderworpen aan verval; streeft daarom ijverig naar de volmaaktheid. Het definitieve uitdoven van de Verhevene is nabij. Na drie maanden vanaf nu zal de Verhevene definitief uitdoven.” Zo sprak de Verhevene. En verder zei de Meester:
   “Tot rijpe leeftijd kwam ik nu; kort slechts is dit leven nog.
   Ik vertrek en ga van jullie heen; verkregen is mijn eigen toevlucht.
   Streeft ijverig, weest oplettend en weest zuiver van deugd;
   hoedt met vastbeslotenheid uw denken steeds.
   Wie deze leer en Orde onvermoeibaar navolgt,
   die zal de kringloop van geboortes te boven gaan
   en aan alle lijden een einde maken.” (D.16)
 _____
[173] Zie voor deze leringen:
(a) het topic: De vier grondslagen van oplettendheid. http://www.boeddhaforum.nl/index.php?topic=2570.0
(b) - (f) het topic: De factoren van Verlichting, sub 12-19. http://www.boeddhaforum.nl/index.php/topic,2468.msg18541.html#msg18541
en (g) het topic: De vier edele waarheden en het middenpad
http://www.boeddhaforum.nl/index.php/topic,2576.0.html



Offline nico70+

  • Eerwaarde
  • Nieuwkomer
  • ******
  • Berichten: 1060
    • facetten van het boeddhisme
Re: Leven van de Boeddha. VII. Het laatste jaar. 4. Te Vesali en Beluva
« Reactie #14 Gepost op: 04-05-2018 11:14 »
4.16. De ouderlingen Attadattha en Thissa
 
      Na de mededeling van de Verhevene dat hij over drie maanden zou heengaan in nibbāna, was een groot aantal van monniken die nog niet de vrucht van bekering bereikt hadden, diep bewogen. Zij verlieten nooit de zijde van de Leraar en fluisterden elkaar toe: “Broeders, wat moeten wij doen?” Maar de ouderling Attadattha dacht bij zichzelf: “De Leraar zegt dat hij over drie maanden vanaf nu in nibbāna zal heengaan. Nu ben ik zelf nog niet bevrijd van de macht van de euvele passies. Daarom zal ik, zolang als de Leraar nog in leven is, uit alle macht streven om volmaakte heiligheid te bereiken.” Dienovereenkomstig ging de ouderling Attadattha niet meer met de monniken om.
      De monniken vroegen hem waarom hij hun gezelschap meed en niet meer met hen praatte. Zij brachten de ouderling Attadattha naar de Leraar en legden de zaak voor. De Leraar vroeg: “Attadattha, waarom handel je zo?” De ouderling antwoordde: “Eerwaarde Heer, u hebt gezegd dat u drie maanden vanaf nu heengaat in nibbāna; en ik heb besloten dat ik, zolang als u nog in leven bent, uit alle macht ernaar zal streven om volmaakte heiligheid te bereiken.”
      De Leraar prees hem voor zijn wijs besluit en zei tot de monniken: “Monniken, alwie mij oprecht liefheeft, moet zijn zoals de ouderling Attadattha. Want waarlijk, zij eren mij niet die mij eren met reukwerken en bloemenkransen. Zij alleen eren mij die de hogere en de lagere wet vervullen. Daarom moeten ook anderen het voorbeeld van ouderling Attadattha volgen.” En hij sprak het vers:
   “Laat men niet zijn eigen heil veronachtzamen
   voor het heil van een ander, hoe belangrijk ook.
   Een mens moet leren wat goed is voor zichzelf
   en zich erop toeleggen met ijver.” (Dhp.166 (XII.10)
 
      Ook de ouderling Thissa dacht bij zichzelf: “Als het waar is dat de Verhevene weldra zal heengaan in nibbāna, hoeveel te meer past het mij dan, daar ik nog niet geheel vrij ben van de euvele passies, om volmaakte heiligheid te verkrijgen terwijl de Leraar nog leeft.” Daarom nam hij de vier houdingen aan[176] en bleef alleen. Hij meed het gezelschap van de andere monniken en praatte niet meer met iemand. De monniken zeiden tot hem: “Broeder Thissa, waarom handel je op die manier?” Maar Thissa besteedde geen aandacht aan wat zij zeiden. De monniken berichtten het geval aan de Leraar met de woorden: “Eerwaarde Heer, de ouderling Thissa heeft geen genegenheid voor u.” De Leraar liet Thissa roepen en vroeg hem: “Thissa, waarom handel je op deze manier?”
      Toen Thissa het motief vertelde dat hem bezielde, prees de Leraar dit gedrag met de woorden: “Welgedaan, Thissa!” En tot de monniken zei de Leraar toen: “Monniken, hij alleen die als Thissa is, heeft echte genegenheid voor mij. Want hoewel mensen mij met reukwerken en bloemenkransen eren, eren zij mij op die manier niet. Maar zij die de hogere en de lagere wet uitoefenen, zij alleen eren mij waarachtig.” Daarop sprak hij het vers:
   “Als hij het aroma heeft gesmaakt
   van afzondering en van vrede,[177]
   dan wordt hij vrij van angst
   en van smetten eveneens.
   De smaak neemt hij in zich op
   van de vreugde van de Dhamma.” (Dhp.205 (XV.7)
 _____
[176] d.w.z. hij was oplettend bij het zitten, staan, lopen en liggen.
[177] vrede: upasama = de zaligheid van nibbāna welke het resultaat is van de onderwerping van de passies.



Offline teksten Siebe

  • aanvraag voor lidmaatschap
  • Nieuwkomer
  • *
  • Berichten: 5272
Re: Leven van de Boeddha. VII. Het laatste jaar. 4. Te Vesali en Beluva
« Reactie #15 Gepost op: 04-05-2018 12:34 »
En hij sprak het vers:
   “Laat men niet zijn eigen heil veronachtzamen
   voor het heil van een ander, hoe belangrijk ook.
   Een mens moet leren wat goed is voor zichzelf
   en zich erop toeleggen met ijver.” (Dhp.166 (XII.10)
 

Dat is nogal wat he?

groet,
Siebe

Offline nico70+

  • Eerwaarde
  • Nieuwkomer
  • ******
  • Berichten: 1060
    • facetten van het boeddhisme
Re: Leven van de Boeddha. VII. Het laatste jaar. 4. Te Vesali en Beluva
« Reactie #16 Gepost op: 05-05-2018 00:11 »
4.17. De laatste blik op Vesālī
 
      In de morgen kleedde de Verhevene zich aan, nam oppergewaad en bedelnap en ging naar Vesālī om bedelspijs te vergaren. Toen hij na de maaltijd op de terugweg was, keerde hij zich helemaal om[179] en keek naar Vesālī. En tot de eerwaarde Ānanda zei hij: “Ānanda, dit zal de laatste blik van de Volmaakte op Vesālī zijn. Kom, Ānanda, laten wij naar Bhandagāma gaan.” – “Ja, Heer,” zei de eerwaarde Ānanda tot de Verhevene. Toen ging de Verhevene samen met een grote schare monniken naar Bhandagāma. En aldaar vestigde hij zich. (D.16)
_____
[179] Letterlijk: met olifantenblik. Dit betekent dat hij zich geheel omkeerde zoals een olifant moet doen als hij achter zich wil kijken. – Volgens Buddhaghosa waren de wervels van de Boeddha met elkaar verbonden als een ketting. (An 2003, p. 113).  Maar het is ook mogelijk dat de Boeddha zich langzaam omdraaide vanwege zijn zwakte en ouderdom. (An 2003, p. 113 noot 5). Het commentaar van Buddhaghosa is dat de Boeddha te Vesāli omkeek uit medelijden omdat hij wist dat Vesāli drie jaar na zijn overlijden verwoest zou worden. Als de inwoners ervan een gedenkteken oprichtten bij de ingang van de stad en er offergaven brachten, dan zou dat lang tot heil en geluk zijn voor die inwoners. (An 2003, p. 114).
   De Chinese pelgrim Hsüan Tsang bezocht de ruïnes van Vesali in 637 n.C. Hij zag er een heuvel waarvan vermoed werd dat hij een herinnering was aan de laatste blik van de Boeddha op Vesāli. (An 2003, p. 114 noot 4).


Verder gaat het met: Leven van de Boeddha. VII. Het laatste jaar. 5. Van Vesali naar Kusinara.
http://www.boeddhaforum.nl/index.php/topic,2657.0.html
« Laatst bewerkt op: 05-05-2018 10:19 door nico70+ »

Offline ik

  • Eerwaarde
  • Nieuwkomer
  • ******
  • Berichten: 3094
Re: Leven van de Boeddha. VII. Het laatste jaar. 4. Te Vesali en Beluva
« Reactie #17 Gepost op: 07-02-2021 07:28 »
Dag Nico,

ter info:
je plaatjes van tiny picture zijn verwijderd
zie bijvoorbeeld in je opening van dit topic.

met vriendelijke groet