4.14. Het verzoek van Ānanda
Na deze woorden zei de eerwaarde Ānanda tot de Verhevene: “Heer, moge de Gezegende de levensspanne blijven bestaan; moge de Verhevene de hele levensspanne blijven bestaan tot heil voor velen, tot zegen voor velen, uit mededogen met de wereld, tot welzijn en tot zegen voor goden en mensen.” – “Genoeg nu, Ānanda, smeek de Volmaakte niet. Het is niet passend, Ānanda, om dat thans aan de Volmaakte te vragen. De tijd om de Volmaakte te verzoeken te blijven leven is nu voorbij.”
En een tweede en een derde keer herhaalde de eerwaarde Ānanda zijn verzoek. En na de derde keer zei de Verhevene: “Heb jij, Ānanda, vertrouwen in het inzicht van de Volmaakte?” – “Ja, Heer.” – “Waarom dan, Ānanda, dring je thans zo bij de Verhevene aan tot driemaal toe?”
Toen zei de eerwaarde Ānanda: “Heer, van de Verhevene zelf heb ik het gehoord, heb ik het vernomen: ‘Alwie de vier wegen naar de hogere bekwaamheden geoefend, ontwikkeld, versterkt heeft, ze zich eigen heeft gemaakt, alwie ze als basis heeft en ze goed beheerst, die zou, als hij dat wenste, de levensspanne kunnen blijven bestaan of de rest van de levensspanne. De Volmaakte heeft die vier wegen naar de hogere bekwaamheden begaan en beheerst ze in alle opzichten. De Volmaakte zou, als hij dat wenste, de hele levensspanne kunnen blijven bestaan of de rest ervan.’” – “Geloof je dat, Ānanda?” – “Ja, Heer” – “Dan, Ānanda, is het je eigen tekortkoming, je eigen schuld. Want ondanks het feit dat de Volmaakte je zo’n grote wenk, zo’n grote aanwijzing gaf, merkte je niets en heb je de Volmaakte niet verzocht om de levensspanne te blijven bestaan of de rest ervan, tot heil en zegen voor goden en mensen. Ānanda, als jij dat aan de Volmaakte verzocht had, dan had de Volmaakte weliswaar twee keer deze woorden afgewezen, maar bij de derde keer had hij toegestemd. Zo is het je eigen tekortkoming, Ānanda, je eigen schuld.[170]
Toen ik eens te Rājagaha vertoefde bij de Gierepiek, - en ook op meerdere andere plaatsen aldaar: in het banyan-park, in het Nigrodapark, bij de Roversklif, bij de grot van Sattapanni, op de berg Vebhāra, bij de Zwarte Rots van Isigili, aan de slangenvijver in het Koele Bos, bij het tapoda-bosje, bij het bamboe-bosje op het Eekhoornvoederterrein, in het mangopark van Jīvaka, in het park met de warme bron, en in het hertenpark bij het Kleine Hoekje, - en ook hier te Vesāli, heeft de Verhevene de volgende woorden gesproken: ‘Verrukkelijk, Ānanda, is Rājagaha, verrukkelijk is de Gierepiek, verrukkelijk, Ānanda, zijn die andere plaatsen. Alwie de vier wegen naar de hogere bekwaamheden heeft geoefend, ontwikkeld, versterkt, zich eigen heeft gemaakt, alwie ze als basis heeft, ze ontwikkelt en perfect beheerst, die zou, als hij dat wenste, de hele levensspanne kunnen blijven bestaan of de rest ervan. Ānanda, de Verhevene heeft dat alles gedaan. Daarom zou de Verhevene, indien hij dat wenste, de hele levensspanne kunnen blijven bestaan of de rest ervan. Maar Ānanda, je was niet in staat - ondanks het feit dat de Verhevene je zo’n grote wenk en aanwijzing gaf - om iets te merken en je verzocht de Verhevene niet om te blijven leven. Want als je dat had gedaan, Ānanda, dan zou ik het weliswaar twee keer hebben afgewezen, maar de derde keer zou ik hebben toegestemd. Daarom, Ānanda, is het je eigen fout en je eigen tekortkoming.[171]
Ānanda, heb ik niet vanaf het begin verkondigd dat er bij alles wat lief en dierbaar is, verandering en scheiding moet zijn?! Hoe zou dat anders mogelijk zijn! Dat iets dat ontstaan, geworden, samengesteld, dat aan ontbinding onderworpen is, niet tot ontbinding zou vervallen, - zoiets is niet mogelijk. En, Ānanda, wat de Volmaakte nu heeft opgegeven, afgewezen, verworpen, waarvan hij afstand heeft gedaan, namelijk zijn wil om te blijven leven, daarover heeft de Volmaakte voor eens en voor altijd de woorden gesproken: ‘In niet lange tijd zal het definitieve uitdoven van de Verhevene plaats hebben. Na drie maanden vanaf nu zal de Verhevene definitief uitdoven.’ Dat de Volmaakte die woorden omwille van het leven weer terugneemt, is onmogelijk.”
“Kom, Ānanda, laten wij naar de torenhal gaan in het Grote Bos.”[172] – “Ja, Heer,” gaf de eerwaarde Ānanda aan de Verhevene ten antwoord. (D.16)
_____
[170] De bewering dat de Boeddha een wereldperiode zou kunnen blijven leven, als men hem erom vroeg, - en Ānanda reageerde er niet op – moet een latere toevoeging zijn. De strekking ervan is duidelijk: men wil de Boeddha over de menselijke sfeer heen verheffen. Ook wilde men Ānanda kleineren. Omdat veel discipelen de dood van de Boeddha niet wilden zien als iets natuurlijks, daarom gaven zij Ānanda de schuld. (Schneider 1980, p. 39-40; Gnanarama 1997, p. 84-86).
Eerder had de Boeddha al gezegd dat de tijd aangebroken was om heen te gaan. Hij zei toen dat hij na drie maanden zou heengaan. En Boeddhas vertellen geen leugens; zij houden zich aan hun woord.
[171] Deze paragraaf ontbreekt in alle Chinese versies. (An 2003, p. 110 noot 9). En de laatste zin met de vermelding van Ānanda’s tekortkoming ontbreekt in sommige Chinese versies. (An 2003, p. 111 noot 1). Dat is een aanwijzing dat dit gedeelte later toegevoegd is.
[172] Grote Bos = Mahavāna.