Auteur Topic: Richtlijnen en adviezen voor leken  (gelezen 3039 keer)

0 leden en 1 gast bekijken dit topic.

Offline nico70+

  • Eerwaarde
  • Nieuwkomer
  • ******
  • Berichten: 1060
    • facetten van het boeddhisme
Richtlijnen en adviezen voor leken
« Gepost op: 05-05-2017 01:00 »
19.1. Geen euvele daden

   Wie een slechte daad begaat en dan wenst: 'Dat men het niet van mij te weten komt,' wie in het geheim kwaad doet, ken hem als verschoppeling. (Sn.I.7 vers 127)

   Wie bij een ander op bezoek gaat en er de maaltijd nuttigt, maar de gast niet eert door hem, wanneer hij een tegenbezoek brengt, een maal aan te bieden, ken hem als verschoppeling. (Sn.I.7 vers 128)
   
   Wie een priester of asceet, wanneer zij iets vragen, leugens vertelt, ken hem als verschoppeling. (Sn.I.7 vers 129)

   Wie een priester of asceet, wanneer het tijd is om eten te geven, met woorden krenkt en hem niets geeft, ken hem als verschoppeling. (Sn.I.7 vers 130)

   Men moet geen euvele daden begaan op vier manieren. - Wie geleid wordt door verlangen, boosheid, onwetendheid en/of angst, doet kwaad. Maar voor zover de edele volgeling niet geleid wordt door verlangen, boosheid, onwetendheid of angst, in zoverre doet hij geen kwaad. (D.31)


19.2. kwaad spreken; tweedracht zaaien

   Iemand spreekt hatelijk; hij vertelt elders wat hij hier vernomen heeft, om tweedracht te zaaien; of hij vertelt hier wat hij elders heeft gehoord, om tweedracht te zaaien. Hij is iemand die tweedracht zaait tussen degenen die eerst verenigd waren; hij is iemand die splitsing beoefent, die van tweedracht geniet, zich erover verheugt, zich eraan vermaakt, iemand die woorden uit die tweedracht zaaien. - Deze soort van gedrag wat de taal betreft veroorzaakt toename van onheilzame toestanden en de afname van heilzame toestanden. (M.114)

   Iemand ziet ervan af kwaad te spreken en van het veroorzaken van onenigheid. Hij vertelt niet elders wat hij hier vernomen heeft, om tweedracht te zaaien; hij vertelt niet hier wat hij elders heeft gehoord, om tweedracht te zaaien. Hij is iemand die degenen samenbrengt die gescheiden waren; hij is een voorstander van vriendschap, die van eendracht geniet, zich erover verheugt, zich eraan vermaakt, iemand die woorden uit die eendracht bevorderen. - Deze soort van gedrag wat de taal betreft is heilzaam, veroorzaakt de afname van onheilzame toestanden en de toename van heilzame toestanden bij iemand die dat regelmatig doet. (M.114; A.X.206 en M.41).


19.3. gebruik van ruwe woorden


   Iemand gebruikt ruwe woorden; hij uit woorden die ruw, hard, kwetsend, beledigend zijn, die bijna gelijk zijn aan woede en die nadelig voor de concentratie zijn. - Deze soort van gedrag wat de taal betreft veroorzaakt toename van onheilzame toestanden en de afname van heilzame toestanden. (M.114)

   Iemand onthoudt zich van het gebruik van ruwe woorden; hij uit woorden die zachtmoedig, dierbaar en lief zijn, die ter harte gaan, hoffelijk zijn, waarnaar velen verlangen, die velen aangenaam zijn. - Deze soort van gedrag wat de taal betreft is heilzaam, veroorzaakt de afname van onheilzame toestanden en de toename van heilzame toestanden bij iemand die dat regelmatig doet. (M.114; A.X.206 en M.41).


19.4. kletsen

   Iemand is een kletser; hij spreekt op de verkeerde tijd, zegt wat niet met de feiten overeenkomt, praat nutteloze dingen, spreekt tegen de Dhamma en de discipline. Op de verkeerde tijd zegt hij woorden die nutteloos, onverstandig, zonder maat en zinloos zijn. – Een dergelijk gedrag wat de taal betreft veroorzaakt de toename van onheilzame toestanden en de afname van heilzame toestanden bij iemand die dat regelmatig doet.
 
   Iemand onthoudt zich van kletsen en van roddelen. Hij spreekt op de juiste tijd, zegt wat met de feiten overeenkomt, praat over datgene wat goed is, spreekt over de Dhamma en de discipline. Op de juiste tijd zegt hij woorden die waard zijn onthouden te worden, die verstandig, gematigd en zinvol zijn. Hij is iemand wiens woorden redelijk zijn, hulpvaardig, bescheiden en verbonden met het goede. – Een dergelijk gedrag wat de taal betreft is heilzaam, veroorzaakt de afname van onheilzame toestanden en de toename van heilzame toestanden bij iemand die dat regelmatig doet. (M.114; A.X.206 en M.41).


19.5. hebzucht

   Iemand is hebzuchtig; hij begeert de rijkdom en het bezit van anderen en hij denkt: 'Ach, was dat wat anderen toebehoort, toch van mij.' - Deze soort van gedrag wat de geest betreft veroorzaakt de toename van onheilzame toestanden en de afname van heilzame toestanden. (M.114)
   Iemand is hebzuchtig en zijn gemoed is vol hebzucht. - Deze soort van geestelijke neiging veroorzaakt toename van onheilzame toestanden en de afname van heilzame toestanden. (M.114)

   In afhankelijkheid van hebzucht ontstaat waken over zijn bezittingen (arakkha). Ten gevolge van waken over zijn bezittingen komt het tot aanwending van geweld, oorlog, tweedracht, strijd en ruzie, tot lasteren en liegen, tot allerhande slechte dingen.

   Als men veel rijkdom heeft en genoeg geld en voedsel, en dan zijn luxe alleen geniet, als men geen aalmoezen geeft, als men gierig is, dat is de oorzaak van iemands achteruitgang. De gierigaard is bang ervoor in armoede te geraken en geeft daarom niets. Maar dat is juist het gevaar voor degene die niets geeft. Honger en dorst treffen de vrek in deze wereld en in de andere.

    Iemand is niet hebzuchtig en zijn gemoed is zonder hebzucht. - Deze soort van geestelijke neiging veroorzaakt de afname van onheilzame toestanden en de toename van heilzame toestanden. (M.114)
   Men is vrij van begeerte: men begeert niet de rijkdom en het bezit van anderen; men denkt niet: ‘Oh, wat de ander bezit, moge dat mij toekomen.’ Dit gedrag in de geest is heilzaam. (A.X.206 en M.41).


19.6. kwaadwil

   De geest van iemand is vol kwaadwil en vol met haat gevulde bedoelingen en hij denkt: 'Mogen die wezens gedood worden, mogen zij in kleine stukken gehakt worden, mogen zij te gronde gaan, vernietigd worden.' - Een dergelijk gedrag wat de geest betreft veroorzaakt de toename van onheilzame toestanden en de afname van heilzame toestanden bij iemand die dat regelmatig doet. (M.114)
   Iemand draagt kwaadwil in zich en zijn gemoed is vol kwaadwil. - Deze soort van geestelijke neiging veroorzaakt toename van onheilzame toestanden en de afname van heilzame toestanden. (M.114)

   De geest van iemand is vrij van kwaadwil en vrij van met haat gevulde bedoelingen en hij denkt: „Mogen die wezens vrij zijn van vijandschap, leed en angst. Mogen zij hun geluk behouden.' - Een dergelijk gedrag wat de geest betreft veroorzaakt de afname van onheilzame toestanden en de toename van heilzame toestanden bij iemand die dat regelmatig doet. (M.114)
   Iemand is zonder kwaadwil en zijn gemoed is vrij van kwaadwil. - Deze soort van geestelijke neiging veroorzaakt de afname van onheilzame toestanden en de toename van heilzame toestanden. (M.114)
   Men heeft geen kwaadwil in het hart. Men heeft pure gedachten en bedoelingen. Men is iemand wiens geest niet is aangedaan door haat. Men denkt: ‘Mogen deze levende wezens vrij zijn van vijandschap, vrij van angst en vrij van kwelling. Mogen zij zonder zorgen zijn en mogen zij gelukkig leven.’ Deze soort van gedrag is heilzaam. (A.X.206 en M.41).


19.7. wreedheid

   Iemand is wreed en zijn gemoed is vol wreedheid. - Een dergelijke neiging van de geest veroorzaakt de toename van onheilzame toestanden en de afname van heilzame toestanden. (M.114)

   Iemand is niet wreed en zijn gemoed is vrij van wreedheid. - Een dergelijke geestelijke neiging veroorzaakt de afname van onheilzame toestanden en de toename van heilzame toestanden bij iemand die dit uitoefent. (M.114)


19.8. toornig en boos

   “Iemand die toornig is, vol haat, boosaardig, een lasteraar, met slechte bedoelingen, huichelachtig, ken hem als verschoppeling." (Sn.I.7 vers 116)
 
   Een man of vrouw wordt vlug boos, wordt vlug kwaad. Zelfs als een kleinigheid is gezegd, is die persoon woedend, boos, kwaadgezind. Hij of zij toont een slecht humeur, haat en knorrigheid. Ten gevolge van zulke wilsacties verschijnt die persoon na de dood in een staat van ellende. En indien hij of zij na de dood in de menselijke staat geboren wordt, dan is die persoon lelijk. Dit is de weg die voert naar lelijkheid, namelijk boosheid, woede, een slecht humeur, haat en knorrigheid. (M.135).
 
   Maar wie niet vlug boos is, wie niet vlug kwaad wordt, wie niet om een kleinigheid woedend, boos, kwaadgezind is, wie geen slecht humeur, haat of knorrigheid toont, ten gevolge van zulke wilsacties verschijnt die persoon na de dood in een gelukkige bestemming, in een hemelse wereld. En indien hij of zij na de dood in de menselijke staat geboren wordt, dan is die persoon mooi. Dit is de weg die voert naar schoonheid, namelijk niet boos worden, niet kwaad worden, geen slecht humeur hebben en geen haat of knorrigheid tonen. (M.135).

   Om gelukkig te leven moet men de woede en de toorn afsnijden. De vernietiging van woede en toorn wordt door de edelen geprezen. Want dan heeft men geen lijden meer. (S.VII.1)   


19.9. jaloers

   Een man of vrouw is jaloers; hij of zij benijdt de winst van anderen, de eer, het respect, de begroetingen en giften die zij krijgen. En hij of zij misgunt anderen dat. Ten gevolge van zulke wilsacties verschijnt die persoon na de dood in een staat van ellende. En indien hij of zij na de dood in de menselijke staat geboren wordt, dan is die persoon onbeduidend, zonder invloed. Dit is de weg die voert naar onbeduidendheid, namelijk jaloersheid, nijd, afgunst. (M.135).
 
   Maar wie niet jaloers is, wie de winst van anderen niet benijdt en ook niet de eer, het respect, de begroetingen en giften die zij krijgen; en wie anderen dat niet misgunt, ten gevolge van zulke wilsacties verschijnt die persoon na de dood in een gelukkige bestemming, in een hemelse wereld. En indien hij of zij na de dood in de menselijke staat geboren wordt, dan is die persoon invloedrijk. Dit is de weg die voert naar invloed, namelijk niet jaloers zijn, geen afgunst hebben. (M.135).

   Een oorzaak voor achteruitgang, verval, neergang is als men zijn jeugd voorbij is en dan een jonge vrouw neemt en als men wegens haar niet meer kan slapen van jaloersheid. (Sn.I.6 vers 110)

       Een oorzaak voor achteruitgang, verval, neergang is als men een man neemt die niet bij de leeftijd past en dan van jaloersheid niet kan slapen. (Sn.I.6 vers 110)


19.10. Hoogmoed
   
   Wie zichzelf roemt en anderen geringschat, wie zich door zo'n hoogmoed zelf vernederd heeft, ken hem als verschoppeling. (Sn.I.7 vers 132)


19.11. twistziek en onbescheiden

   Wie twistziek is, gierig en vol slechte wensen, hebzuchtig en vol valsheid, zonder schaamte en onbescheiden, ken hem als verschoppeling. (Sn.I.7 vers 133)

   
19.12. juist inzicht en juiste denkbeelden

   Men heeft juist inzicht en juiste denkbeelden, zoals: ‘Er is morele waarde in gaven, in geschenken en offeranden; er is vrucht en resultaat van goede en van slechte daden; er is zowel deze wereld als de andere wereld; er zijn plichten jegens moeder en vader; er bestaan spontaan geboren wezens; en er bestaan in deze wereld goede en deugdzame monniken en goddelijke wezens die zichzelf hebben verwerkelijkt door directe kennis, die juist leven en zich juist gedragen, en die deze en gene wereld kunnen uitleggen.’ (A.X.206 en M.41).


19.13. heilzaam willen

   Alle heilzame bovengenoemde gedragingen worden veroorzaakt door heilzaam willen, en zij hebben geluk als resultaat. En het is te danken aan zulke gedragingen dat wezens na hun dood herboren worden in een gelukkige bestemming, zelfs in een hemelse wereld.” (A.X.206 en M.41).

   Heilzaam willen kan men ook omschrijven met 'juiste inspanning'. Die juiste inspanning (sammappadhana) heeft vier functies: (a) het kwade dat al in de geest is ontstaan, uit te roeien; (b) het kwade dat nog niet is ontstaan, te voorkomen; (c) het goede dat nog niet is ontstaan, te ontwikkelen; (d) het goede dat al is ontstaan, verder te ontplooien. (zie M.77)

« Laatst bewerkt op: 05-05-2017 01:05 door nico70 »

Offline ik

  • Eerwaarde
  • Nieuwkomer
  • ******
  • Berichten: 3094
Re: Richtlijnen en adviezen voor leken
« Reactie #1 Gepost op: 05-05-2017 07:18 »
18...................... Men geeft bij heilzame dingen de opgave niet op. ............

Dag Nico,

Geciteerde zin begrijp ik niet.

met vriendelijke groet

Offline nico70+

  • Eerwaarde
  • Nieuwkomer
  • ******
  • Berichten: 1060
    • facetten van het boeddhisme
Re: Richtlijnen en adviezen voor leken
« Reactie #2 Gepost op: 05-05-2017 12:12 »
Hallo Dirkjan

De opgave niet opgeven bij heilzame dingen betekent: dat men zich moet blijven inspannen om heilzame dingen te verkrijgen.

Groeten
Nico

Offline nico70+

  • Eerwaarde
  • Nieuwkomer
  • ******
  • Berichten: 1060
    • facetten van het boeddhisme
Re: Richtlijnen en adviezen voor leken
« Reactie #3 Gepost op: 05-05-2017 12:15 »
20. Veel leren; bedreven in een handwerk

   “Veel te leren, en welbedreven te zijn in een handwerk is een zeer hoge zegening.” (Sn II.4 vers 261)

         Niet alleen kennis (wetenschap) wordt door de Boeddha geprezen, maar ook handvaardigheid. Zowel kennis als handvaardigheid moet zodanig zijn dat geen levend wezen benadeeld wordt en dat niets onrechtvaardigs wordt gedaan.

       Het in de praktijk brengen van de leer is beter dan theoretische kennis. Leren zonder praktijk is waardeloos. Dit betreft niet alleen de leer maar ook het dagelijkse leven. Het is een zegen als wij veel kennis hebben, of die nu gebruikt wordt voor de beoefening van de leer of voor eigen levensonderhoud. En niet alleen theoretische kennis is door de Boeddha aanbevolen, maar ook praktische vaardigheden.

   "Als men op een bedreven manier zijn werk doet, wordt dat meesterschap in ijver genoemd. - Daar verwerft een edele zoon door de een of andere arbeid zijn levensonderhoud, hetzij door landbouw, door handel of door veeteelt, als boogschutter of koninklijke ambtenaar of door het een of andere handwerk. Daarin is hij bedreven en niet slordig, en hij weet met de juiste middelen te handelen en te regelen. Dat noemt men meesterschap in ijver." (A.VIII.54)
   
 
21. Een vreedzaam beroep uitoefenen

   “Een vreedzaam beroep uit te oefenen is een zeer hoge zegening." (Sn II.4 vers 262)

       Een niet-vreedzaam beroep is het beroep waardoor men anderen schade berokkent, zoals onder andere het verhandelen of vervaardigen van wapens, handel in levende wezens (zowel dieren als mensen), het doden van mens en/of dier (visvangst, jacht, oorlog), het verhandelen van bedwelmende drank, drugs en vergif. Zelf moet men zo’n beroep niet uitoefenen en men moet ook anderen niet ertoe aansporen.
        Eveneens zijn beroepen waarbij gelogen, bedrogen en uitgebuit wordt, als niet-vreedzaam te beschouwen.       
          Als niet-vreedzame en af te raden beroepen zijn verder te beschouwen alle beroepen die zich op de een af andere manier bezig houden met het voorspellen van de toekomst van iemand, zoals door astrologie, handlezen en andere praktijken.
 
   "Een visser die op de vissen wacht met slechte bedoeling, kan niet tot rijkdom komen. Evenzo is het met een slachter van runderen, schapen, varkens, met een vogelvanger, of met een jager die zijn geschoten wild verkoopt. Ook zij kunnen daardoor niet tot rijkdom komen. En wel omdat hun bedoeling slecht is.
   Met iemand die een mens met slechte bedoeling opwacht om hem te doden, is het nog erger. Dat strekt hem lang tot onheil en lijden. Na de dood komt hij in de lagere wereld, op een lijdensweg, in de afgronden van bestaan, in de hel.” (A.VI.18).

         “Jagers, slachters, vallenzetters, wreedaards gaan na de dood naar de hel of zij worden herboren als dier.” (Vin.III.203).
       Dezelfde pijnlijke gevolgen zijn er ook voor dierentemmers, lasteraars, bedriegers, echtbrekers en toekomstvoorspellers.
 
   Door de Boeddha werd een beroep als soldaat niet gerangschikt onder de niet vreedzame beroepen. Hij zei bijvoorbeeld dat degene die als boogschutter [in krijgsdienst, ter verdediging van het land] op een bedreven manier zijn werk doet en zo in zijn levensonderhoud voorziet, meesterschap in ijver heeft. A.VIII.54)


22. juist gebruik van bezit

   Over juist gebruik van het bezit sprak de Boeddha eens tot Anathapindika:
   “Vier gewenste, blijde, aangename omstandigheden zijn moeilijk in de wereld te verkrijgen, namelijk:
1. Dat iemand op terechte manier rijkdom krijgt.
2. Dat, wanneer men op terechte manier rijkdom verkregen heeft, iemand eer ondervindt samen met zijn verwanten en kennissen.
3. Dat, wanneer men op terechte manier bezit en samen met verwanten en kennissen eer verkregen heeft, iemand een lang leven, een hoge ouderdom toebedeeld is.
4. Dat, wanneer  men op terechte manier rijkdom en samen met verwanten en kennissen eer gekregen heeft en ook een lang leven, een hoge ouderdom heeft bereikt, - dat men dan na de dood in een hemelse wereld wedergeboren wordt.
   
   Vier eigenschappen voeren naar het verkrijgen van deze vier omstandigheden die zo moeilijk in de wereld te verkrijgen zijn, namelijk:
• Meesterschap in het vertrouwen;
• Meesterschap in de deugdzaamheid;
• Meesterschap in de vrijgevigheid; en
• Meesterschap in de wijsheid.

   Wat is meesterschap in het vertrouwen?
• Daar bezit de edele volgeling vertrouwen, hij gelooft in de Verlichting van de Volmaakte, aldus: “Waarlijk, dit is de Verhevene, hij is de heilige, de volmaakt Verlichte, volmaakt in kennis en volmaakt in gedrag, de kenner van de werelden, de onvergelijkbare leider van mensen die leiding nodig hebben, de meester van goden en mensen, de Ontwaakte, de Verhevene.”
   Dat noemt men meesterschap in het vertrouwen.
   
   Wat nu is meesterschap in de deugdzaamheid?
• Daar onthoudt de edele volgeling zich van het vernietigen van leven; onthoudt zich van het nemen wat niet is gegeven; onthoudt zich van onjuist gedrag in de zintuiglijke lusten;  onthoudt zich van leugens; onthoudt zich van het genot van bedwelmende middelen die oorzaak zijn van onverschilligheid.
   Dat noemt men meesterschap in de deugdzaamheid. (eveneens in A.VIII.54)
   
   Wat nu is meesterschap in de vrijgevigheid?
• Daar leeft de edele volgeling thuis met een gemoed dat vrij is van de ondeugd van gierigheid. Hij is vrijgevig en geeft met open handen. Hij geeft graag, is de behoeftigen toegedaan en heeft vreugde aan het uitdelen van gaven.
   Dat noemt men meesterschap in de vrijgevigheid.

   Wat nu is meesterschap in wijsheid?
• Wiens gemoed door ongeremde begerigheid beheerst wordt, die doet wat hij niet zou moeten doen, en wat hij moest doen,  dat laat hij achterwege. Wanneer hij dan doet wat hij niet zou moeten doen, en achterwege laat wat hij moest doen, dan verdwijnen bij hem eer en geluk. Wiens gemoed door ergenis beheerst wordt, - door starheid en matheid, - door opgewondenheid en gewetensonrust, - door twijfel, die doet wat hij niet zou moeten doen, en hij laat achterwege wat hij wel moest doen. In dat geval verdwijnen bij hem eer en geluk.

   Als de edele volgeling de ongeremde begerigheid als een bezoedeling van het gemoed onderkent, dan overwint hij die ongeremde begerigheid, deze bezoedeling van het gemoed. En als hij ergenis, starheid en matheid, opgewondenheid en gewetensonrust, en twijfel heeft onderkent als bezoedelingen van het gemoed, dan overwint hij die bezoedelingen van het gemoed. En als de edele volgeling deze bezoedelingen van het gemoed als zodanig heeft onderkend en overwonnen, dan geldt hij als groot aan wijsheid, rijk aan wijsheid, met helder inzicht, volmaakt in wijsheid.
   Dat noemt men meesterschap in wijsheid.

   Dit zijn de vier eigenschappen tot verkrijging van die vier gewenste, blijde, aangename omstandigheden die in de wereld moeilijk te verkrijgen zijn.

   Een dergelijke volgeling die zijn bezit verworven heeft door eigen kracht, door de vlijt van zijn handen, in het zweet van zijn aangezicht, op rechtmatige, eerlijke manier, hij verricht daarmee vier goed toegepaste daden, namelijk:
• hij maakt zichzelf ermee gelukkig en tevreden en hij verschaft zich een volmaakt geluk.
• Vader en moeder maakt hij gelukkig en tevreden en hij verschaft hun een volmaakt geluk.
• Vrouw en kind(eren), en personeel maakt hij gelukkig en tevreden en hij verschaft hun een volmaakt geluk.
• Vrienden en makkers maakt hij gelukkig en tevreden en hij verschaft hun een volmaakt geluk.
   Zo heeft zijn bezit dit eerste doel vervult, heeft een goede toepassing gevonden, werd doelmatig gebruikt.

   En verder nog, door middel van zijn bezit dat hij door eigen inspanning en op eerlijke manier verworven heeft, wendt de edele volgeling tegenslag af die hem door vuur of water, door de overheid, dieven of vijandige erfgenamen zou kunnen ontstaan; en zo beschermt hij zijn eigen persoon. Zo heeft zijn bezit dit tweede doel vervuld, heeft een goede toepassing gevonden, werd doelmatig gebruikt. (Dit wordt ook meesterschap in waakzaamheid genoemd, zie A.VIII.54)

   En verder nog, door middel  van zijn door inspanning en op eerlijke manier verworven bezit brengt de edele volgeling vijf soorten gaven: gaven voor verwanten, gaven voor gasten, gaven voor gestorvenen, belastingen aan de overheid, gaven voor de godheden.
   Zo heeft zijn bezit dit derde doel vervuld, heeft een goed gebruik ervan gevonden, werd doelmatig gebruikt.

   En verder nog: aan de asceten en priesters die vrij zijn van bedwelming en onverschilligheid, die geduld en mildheid bezitten, die enkel hun ik bedwingen, enkel hun ik tot rust brengen, enkel hun ik laten uitdoven – aan zulke asceten en priesters brengt hij door middel van zijn bezit geschenken die hoge vruchten brengen, hemelse, geluk producerende, hemelwaarts voerende. Zo heeft zijn bezit dit vierde doel vervuld, heeft een goed gebruik ervan gevonden, werd doelmatig gebruikt.

   Deze vier goed toegepaste daden verricht de edele volgeling met zijn bezit dat hij verworven heeft door eigen inspanning en vlijt, op rechtmatige, eerlijke manier.

       Bij wie het bezit op een andere manier vermindert dan door deze vier goed toegepaste daden, diens bezit heeft zijn doel niet vervuld, heeft geen goede toepassing gevonden, werd niet doelmatig gebruikt.   
   Maar bij wie het bezit tengevolge van die vier goed toegepaste daden vermindert, diens bezit heeft zijn doel vervuld, heeft een goede toepassing ervan gevonden, werd doelmatig gebruikt.

   “Juist werd mijn goed gebruikt: voor tegenslag hielp het mij behouden en ook mijn personeel en allen onder mijn hoede. Het heeft ook gediend als zeer voortreffelijke gave: vijfvoudige plicht van gaven en dienst aan degenen die rein van deugd, bedwongen, een heilig leven voeren. Tot welke doel een verstandige, in huis levende, voor zich bezit wenst, dat doel heb ik waarlijk bereikt, gedaan wat nooit spijt brengt.”
   Als een mens dit wijs overdenkt, iemand die vast aan de edele leer houdt, dan krijgt hij hier de lofprijzing van de wijzen en daar de hemelse zaligheid. (A.IV.61; vgl. ook A.V.58)

   Vermogend wordt men als men juist en omzichtig handelt, met plichtsbesef en met inspanning. (Sn.I.10 vers 187)

« Laatst bewerkt op: 05-05-2017 17:13 door nico70 »

Offline teksten Siebe

  • aanvraag voor lidmaatschap
  • Nieuwkomer
  • *
  • Berichten: 5272
Re: Richtlijnen en adviezen voor leken
« Reactie #4 Gepost op: 05-05-2017 17:57 »
Door te bedelen kun je je handen in onschuld wassen, omdat je zelf niet de dieren doodt maar alleen maar het geserveerde vlees eet. En zelf niet de slakken, sprinkhanen etc. bestrijdt die de oogst opeten. Dat doen andere mensen voor jou. Ja, zo kan ik ook prediken om niet te doden en andere wezens niet te benadelen.
Ondertussen is mijn maag gevuld en was ik mijn handen weer in onschuld.
Wat een heerlijke positie eigenlijk!

Waanzin.

groet,







Offline nico70+

  • Eerwaarde
  • Nieuwkomer
  • ******
  • Berichten: 1060
    • facetten van het boeddhisme
Re: Richtlijnen en adviezen voor leken
« Reactie #5 Gepost op: 05-05-2017 18:32 »
Hallo Siebe,

Je opmerking begrijp ik niet goed. Je hebt het over bedelen. Je zult wel bedoelen dat de monnik zijn handen in onschuld wast omdat hij het voor hem gereed gemaakte eten (waarbij ook vlees) opeet.
Wat doen wij zelf dan! Bij de slager is vlees te koop en ook in supermarkten. Dat vlees is van gedode dieren. Degene die dat vlees koopt en nuttigt, heeft zelf de dieren niet gedood. Hij mag met een gerust hart dat vlees eten. En de groenten die met vergif behandeld zijn om slakken e.d. te bestrijden, mag men ook opeten (als ze maar goed gewassen zijn om het vergif er af te spoelen).

Met de regel niet te doden is bedoeld dat men niet met opzet een levend wezen doodt.
Een extreme houding is door de Boeddha afgekeurd. Wij moeten ons niet al te druk maken.

Zo zou men door kunnen gaan en de regel: niet te stelen heel extreem uitleggen. Geen honing gebruiken, want dat is stelen van iets wat de bijen toebehoort. Geen eieren eten, want dat is iets wat de kippen toebehoort. Geen melkproducten gebruiken, want de melk is iets dat de koe toebehoort.
Maar zo extreem heeft de Boeddha het niet bedoeld.
Vermijdt uitersten was zijn advies. Dat geldt ook voor de vijf regels.

Groeten
Nico


Offline nico70+

  • Eerwaarde
  • Nieuwkomer
  • ******
  • Berichten: 1060
    • facetten van het boeddhisme
Re: Richtlijnen en adviezen voor leken
« Reactie #6 Gepost op: 05-05-2017 19:48 »
23. Verval en verkwisting van het vermogen

   Een oorzaak voor achteruitgang, verval, neergang is als men veel rijkdom heeft en genoeg geld en voedsel, maar dan zijn luxe alleen geniet (d.w.z. geen aalmoezen geeft). (Sn.I.6 vers 102)

   Een oorzaak voor achteruitgang, verval, neergang is als men van adellijke geboorte is, met veel ambities en weinig (financiële) middelen, en als men dan streeft naar heerschappij. (Sn.I.6 vers 114)

    Een oorzaak voor achteruitgang, verval, neergang is als men een rokkenjager, een losbol, een dronkaard, een speler is, en als men alles wat men verdient, verbrast. (Sn.I.6 vers 106)

   Een oorzaak voor achteruitgang, verval, neergang is als men niet tevreden is met eigen vrouw en dan hoeren en/of vrouwen van anderen bezoekt. (Sn.I.6 vers 108)

         Een oorzaak voor achteruitgang, verval, neergang is als men niet tevreden is met eigen man en dan andere mannen bezoekt. (Sn.I.6 vers 108)

   Het vermogen wordt verkwist wanneer men graag drank (en drugs) gebruikt die de geest benevelen en waardoor men achteloos wordt. - Door het gebruik van sterke drank en drugs verliest men zijn vermogen, nemen twistgesprekken toe en wordt men ontvankelijk voor ziektes. Men krijgt een slechte naam, men heeft een onbetamelijk gedrag, stelt het lichaam schaamteloos ten toon en het verstandelijke vermogen gaat achteruit. (D.31)

   Het vermogen wordt verkwist wanneer men over straat slentert op onbetamelijke uren. - Wie over straat slentert op onbetamelijke uren, is zelf onbeschermd en ook zijn vrouw en kinderen zijn onbeschermd en zonder toezicht. Men wordt verdacht van misdaden die anderen begaan hebben. Men is onderwerp van valse geruchten en men krijgt veel moeilijkheden. (D.31)

   Het vermogen wordt verkwist wanneer men vaak onpassende shows en theatervoorstellingen bezoekt. - Wie vaak onpassende shows bezoekt, denkt steeds eraan waar gedanst of muziek gemaakt wordt of waar toneel en theater is. Hij denkt steeds eraan waar vertier, sport en spel is. Dat zijn de kwalijke gevolgen van het vaak bezoeken van onpassende shows. (D.31)

   Het vermogen wordt verkwist wanneer men graag gokt wat achteloosheid veroorzaakt. - Wie graag gokt, wordt gehaat als hij wint, en treurt als hij verliest. Gokken heeft verder als kwalijke gevolgen dat men geld en goed verliest, dat men bij een rechtszaak niet vertrouwd en in respectabele kringen niet geacht wordt. Door vrienden en kennissen wordt men veracht. Ook is men geen goede huwelijkskandidaat, want anderen zullen zeggen dat men een gokker is en niet in staat is om voor een vrouw te zorgen. (D.31)

   Een oorzaak voor achteruitgang, verval, neergang is als men graag vertoeft bij slechte lieden, als men niet graag bij deugdzame mensen is, als men de leer van boze mensen goedkeurt. (Sn.I.6 vers 94)

   Het vermogen wordt verkwist wanneer men omgang heeft met slechte makkers. - Het omgaan met slechte vrienden heeft zes kwalijke gevolgen, namelijk dat gokkers, losbollen, drinkebroers, oplichters, bedriegers en lawaaischoppers iemands vriend en metgezel zijn. (D.31)
    Een slechte vriend is oorzaak voor achteruitgang. De volgende vier moeten beschouwd worden als vijanden in de gedaante van vrienden: (1) Hij die zich de bezittingen van zijn vriend toeëigent; die weinig geeft en veel vraagt; die zijn plicht doet uit angst en vrees; die eigenbelang najaagt. Deze persoon is een vijand in de gedaante van een vriend. (2) Degene die oppervlakkige woorden gebruikt, is een vijand in de gedaante van een vriend. Hij spreekt met vriendelijke woorden betreffende het verleden en de toekomst. Hij tracht iemands vertrouwen te winnen met ijdele woorden en holle frasen. Als er een gelegenheid is om werkelijk een dienst te bewijzen, toont hij zijn onvermogen en zegt niet te kunnen. (3) Degene die vleit en complimenten maakt, is een vijand in de gedaante van een vriend. Hij keurt de slechte daden van zijn vriend goed en keurt diens goede daden af. Hij prijst zijn vriend in diens tegenwoordigheid maar spreekt kwaad van hem in diens afwezigheid. (4) Degene die verderf brengt, is een vijand in de gedaante van een vriend. Hij gebruikt graag bedwelmende drank en drugs. Hij loopt op onbetamelijke uren over straat. Hij bezoekt vaak onbetamelijke shows. En hij gokt en speelt graag.  (D.31) 

   Een oorzaak voor achteruitgang, verval, neergang is als men autoriteit geeft aan een vrouw of man die verslaafd is aan drinken en geld verkwisten. (Sn.I.6 vers 112)

   Het vermogen wordt verkwist wanneer men de gewoonte van lediggang heeft. - Lediggang en luiheid hebben als kwalijke gevolgen dat men geen werk doet met de uitvlucht dat het te koud of te warm is, dat het te laat in de avond of te vroeg in de morgen is, dat men te veel honger heeft of dat men te veel gegeten heeft. Door op zo’n manier te leven worden veel plichten niet vervuld, krijgt men geen voorspoed en gaat alles wat men verkregen heeft, teloor.” (D.31)

    Een oorzaak voor achteruitgang, verval, neergang is als men graag lang slaapt; als men graag in gezelschap vertoeft; als men geen genoegen vindt in eenzaamheid; als men traag, lui en prikkelbaar is. (Sn.I.6 vers 96)
   [Dit geldt vooral voor monniken, maar een deel van dit vers is ook geldig voor leken].

   Dobbelstenen (en gokken), vrouwen (van lichte zeden), drank, pret maken, overdag slapen, op onbetamelijke uren over straat slenteren, slecht gezelschap en hebzucht: deze zes oorzaken richten een mens te gronde. (D.31)


24. gematigde levenswijze

   Een gematigde levenswijze is wanneer men zijn inkomsten en uitgaven kent en dienovereenkomstig zijn levenswijze inricht, niet te weelderig en niet te armoedig, waarbij men weet: 'Op deze manier zullen de inkomsten mijn uitgaven overtreffen en niet mijn uitgaven de inkomsten.'
   Wanneer iemand bij geringe inkomsten een weelderige levenswijze heeft, dan zegt men van hem dat hij zijn bezit verkwist als een vijgeneter (die meer vijgen van de boom schudt dan hij voor het eten  nodig heeft). 
   Wanneer hij echter bij grote inkomsten een armoedige levenswijze voert, dan zegt men van hem dat hij als een hongerlijder zal sterven.
   Maar wanneer iemand zijn inkomsten en uitgaven kent en zijn levenswijze dienovereenkomstig inricht, dan noemt men dat een gematigde levenswijze. (A.VIII.54)

   Voor het zo verkregen bezit zijn er vier afvloeiingen: ontucht, drankzucht, dobbelspel en omgang met slechte vrienden, slechte metgezellen, slechte kameraden.
   Voor het zo verkregen bezit zijn er vier toevoerkanalen: het mijden van ontucht, van drankzucht, van dobbelspel, en de omgang met edele vrienden, edele metgezellen, edele kameraden.
   Deze vier dingen strekken iemand tot heil en zegen aan deze zijde. (A.VIII.54)


Offline nico70+

  • Eerwaarde
  • Nieuwkomer
  • ******
  • Berichten: 1060
    • facetten van het boeddhisme
Re: Richtlijnen en adviezen voor leken
« Reactie #7 Gepost op: 06-05-2017 13:02 »
25. Ouders en kinderen

   "Vader en moeder te ondersteunen is een zeer hoge zegening.” (Sn II.4 vers 262)

   "Wie voor vader en moeder zorgt die doet zijn plicht en krijgt veel verdienste. Hij wordt door de wijzen hier geprezen en na de dood gaat hij naar de hemel." (S.VII.19)

   Wanneer iemands vader en moeder nog in leven zijn, dan moet men hen hoogachten, eren, waarderen en in ere houden. En wel omdat men door hen ter wereld werd gebracht, van hen afstamt. (A.VII.44)

   Een oorzaak voor achteruitgang, verval, neergang is als men welgesteld is en dan geen steun geeft aan zijn ouders, niet voor hen zorgt als zij bejaard zijn. (Sn.I.6 vers 98)

   Wie zijn ouders, wanneer zij oud en bejaard zijn, niet ondersteunt hoewel hij daartoe in staat is, ken hem als verschoppeling. (Sn.I.7 vers 124)

   Wie zijn moeder of vader slaat of met woorden krenkt, ken hem als verschoppeling. (Sn.I.7 vers 125)

    Op vijf manieren moet een kind voor zijn ouders zorgen  namelijk door te denken (en ook zo te handelen): ‘Vroeger hebben zij voor mij gezorgd, nu zorg ik voor hen. Ik zal hun plichten vervullen. Ik houd de familietraditie hoog. Ik maak mezelf tot een waardig erfgenaam. Ik geef aalmoezen ter ere van mijn gestorven ouders.’ (D.31)

          Na elke goede daad denkt een goede Boeddhist er steeds aan om verdienste aan zijn ouders aan te bieden. Zo wordt de trouw en dankbaarheid jegens de ouders getoond.
 
          Kinderen beseffen vaak niet hoeveel genegenheid en zorg aan hen besteed is en hoezeer de ouders zich hebben opgeofferd voor hun kinderen. Kinderen moeten geduldig en verdraagzaam voor hun ouders zorgen en aan hen goede diensten bewijzen. De schuld die kinderen jegens hun ouders hebben, is zo groot dat ze niet vergoed kan worden alleen maar door materiële steun. Ze kan vereffend worden door onze ouders af te houden van het kwade, door hen ertoe te brengen het goede te doen en door te leven als ideale kinderen. De ouders moeten niet alleen van materiële schatten voorzien worden, maar ook van geestelijke schatten. En als men de leer van de Boeddha schenkt, dan heeft men meer dan genoeg gegeven. (zie A.IV.1,2).
       
          In de volgende toespraak heeft de Boeddha gesproken over dankbaarheid en speciaal dank jegens de ouders:
 
       “Een slecht mens is niet dankbaar en vergeet wat voor hem gedaan is. Hij is een lomp persoon omdat hij niet erkent dat hij dankbaar behoort te zijn en niet onthoudt wat hij [aan goeds] heeft ondervonden.
       Een goed mens daarentegen is wel dankbaar en onthoudt [het goede] dat hem gedaan is. Hij is een beschaafd mens, omdat hij beseft wat dankbaarheid is en niet vergeet wat er voor hem gedaan is.
       Aan twee mensen kan nooit vergolden worden wat men aan hen te danken heeft. – Aan welke twee? – Aan vader en moeder. Als iemand honderd jaar zou worden en al die tijd zowel zijn vader als zijn moeder zou verzorgen, als hij ze zou verplegen met wassing en massage en baden en parfumeren zelfs als ze incontinent waren geworden, dan nog zou hij zijn vader en moeder niet hebben vergolden wat dezen voor hem hebben gedaan.
       En waarom? Omdat ouders veel doen voor hun kinderen. Zij waken over hen, zij voeden hen en leiden hen binnen in de wereld.
   Pas wie zijn ouders, wanneer dezen zonder geloofsvertrouwen zijn, dit vertrouwen geeft, ze daartoe aanspoort, ze die toestand doet bereiken en ze daarin stand doet houden, en hetzelfde als ze van slecht gedrag zijn, of wie, wanneer ze hebzuchtig zijn, ze weet te bewegen tot loslaten en ze daartoe aanspoort, dit laat bereiken en erin volharden, en net zo wanneer ze tekort schieten in wijsheid, pas op die manier heeft men zijn vader en moeder hun weldaden vergolden, en meer dan dat. (A.IV.1,2).

   Op vijf manieren tonen ouders hun medeleven met hun kinderen: Zij houden hun kinderen af van het kwade. Zij moedigen hen aan tot het goede. Zij geven hun een goede opleiding. Zij regelen een geschikt huwelijk. Op de passende tijd overhandigen zij aan hen hun erfenis.  (D.31)
 

26. Vrouw (resp. man) en kinderen lief te hebben

   Het gezinshoofd met vrouw, kinderen, dienaren en arbeiders moet hen hoogachten, eren, waarderen en in ere houden. (A.VII.44)

   "Vrouw (resp. man) en kinderen lief te hebben is een zeer hoge zegening." (Sn II.4 vers 262)

         Deze zegening handelt over het gehuwde leven. In een gelukkig huwelijk moet er wederzijds begrip zijn, respect en verdraagzaamheid. Het gehuwde leven wordt waarlijk een zegen wanneer het wordt beschouwd als een partnerschap van twee personen die meer aan de partner denken dan aan zichzelf, en als er harmonie en tevredenheid aanwezig is.

       Een goede vriend(in) en/of een goede partner is door de Boeddha aangeprezen: “Indien men een goede en wijze partner vindt, die vastbesloten is en die alle gevaren overwint, laat men dan oplettend met hem/haar gaan. En wie geen wijze partner ontmoet, laat hij/zij alleen gaan. Wij prijzen het geluk van vriendschap. Men moet een partner zoeken die beter of gelijk is.” (Sn. 45-47).
       Deze raad geldt niet alleen voor monniken en nonnen, maar m.i. ook voor leken.

   Op vijf manieren moet een vrouw door haar man verzorgd worden: Hij is hoffelijk tegen haar. Hij veracht haar niet. Hij is haar trouw. Hij geeft haar gezag. En hij geeft haar sieraden. (D.31)
 
       De vrouw toont haar medeleven met haar man op vijf manieren: Zij oefent haar plichten goed uit. Zij is gastvrij voor verwanten, bezoekers en personeel. Zij is trouw. Zij beschermt wat hij meebrengt. En zij is bekwaam en vlijtig in het uitvoeren van haar taken. (D.31)

   De Boeddha noemde zeven soorten echtgenotes:
   “Er is een vrouw die is als een moordenares. Zij heeft een onzuivere geest, is zonder medelijden; zij eert haar man niet en wendt haar hart tot een ander.
   Er is de vrouw die is als een dievegge. Zij denkt alleen aan eigen luxe en verspilt alles wat haar man, soms met veel moeite, heeft verdiend.
   Er is de vrouw die is als een bazin. Zij verwaarloost de huishouding, is lui, houdt van roddelpraatjes en van schelden.
   Er is de vrouw die is als een moeder. Zij is altijd vriendelijk en mededogend; zij zorgt voor haar man alsof hij haar eigen zoon was en beschermt het inkomen van hem.
   Er is de vrouw die is als een jongere zuster. Zij respecteert haar man, is bescheiden en leeft in overeenstemming met zijn wensen.
   Er is de vrouw die is als een vriendin. Zij verheugt zich wanneer zij haar man ziet net alsof zij een vriendin ziet die lang weg is geweest; zij is bescheiden en haar gedrag is correct en deugdzaam.
   Er is de vrouw die is als een dienstmeisje. Zij wordt niet boos wanneer met straf gedreigd wordt; zij gehoorzaamt haar man en verdraagt alles van hem in kalmte en zonder afkeer. Zij probeert hem steeds gelukkig te maken."


27. leraren en leerlingen

         Op vijf manieren moet een leerling zorgen voor zijn leraar: Hij staat op ter begroeting. Hij maakt zijn opwachting bij hem. Hij leert ijverig. Hij bewijst persoonlijke dienst. Hij heeft een eerbiedige houding wanneer hij instructies krijgt. (D.31)
 
          Op vijf manieren tonen leraren hun medeleven met hun leerlingen: Zij oefenen hen in de beste discipline. Zij letten op dat zij hun lessen goed begrijpen. Zij onderwijzen hen in kunsten en wetenschappen. Zij stellen hen voor aan hun vrienden en kennissen. Zij zorgen ervoor dat zij overal veilig zijn. (D.31)

   
28. vrienden en kennissen

De goede vriend   
   Alleen in het uur van de waarheid kent men zijn vrienden. Een goede vriend is de oorzaak voor vooruitgang. - Als goede vrienden, als vrienden met een warm hart zijn de volgende vier te beschouwen: (1) Degene die een hulp is: hij waakt over de onoplettende; hij beschermt het vermogen van de onoplettende; hij is een toevlucht als men in nood verkeert; hij voorziet je van het dubbele wat nodig is als er verplichtingen zijn. Hij toont achting voor het gezin van zijn vriend. (2) Degene die hetzelfde is in voor- en tegenspoed: hij openbaart zijn geheimen aan jou; hij bewaart jouw geheimen; in tegenspoed laat hij je niet in de steek; hij zet zelfs zijn leven op het spel voor jouw heil. (3) Hij die goede raad geeft: hij weerhoudt je ervan kwaad te doen; hij moedigt je aan het goede te doen; hij deelt mee wat je nog niet weet; hij wijst je de weg naar de hemel. (4) Hij die meegevoel betoont: hij schept geen behagen in je tegenspoed; hij schept behagen in je voorspoed; hij weerhoudt anderen ervan kwaad over je te spreken; hij prijst degenen die goed over je spreken. - De vriend die een behulpzame makker is, die in voor- en tegenspoed trouw blijft, die goede raad geeft en die meegevoel heeft, deze vier ziet de wijze als vriend en hij draagt hem een warm hart toe zoals een moeder haar eigen kind. (D.31)

Vrienden en kennissen
     Op vijf manieren moet men voor zijn vrienden en kennissen zorgen: door vrijgevigheid; door hoffelijke taal; door behulpzaam te zijn; door onpartijdig te zijn; door oprechtheid.  (D.31)

Offline nico70+

  • Eerwaarde
  • Nieuwkomer
  • ******
  • Berichten: 1060
    • facetten van het boeddhisme
Re: Richtlijnen en adviezen voor leken
« Reactie #8 Gepost op: 06-05-2017 21:30 »
29. Zijn verwanten te helpen
 
    Een oorzaak voor achteruitgang, verval, neergang is als men trots is op afkomst, op rijkdom of familie, en als men zijn verwanten veracht. (Sn.I.6 vers 104)

   Wie zijn broer, zuster of schoonmoeder slaat of met woorden krenkt, ken hem als verschoppeling. (Sn.I.7 vers 125)

   "Zijn verwanten te helpen is een zeer hoge zegening.” (Sn II.4 vers 263)

         Het is eigenlijk vanzelfsprekend dat men zijn verwanten helpt tijdens het leven. Het hoeft geen verder commentaar.
   
          De verwanten kan men ook na de dood nog helpen. Wanneer men namens de gestorvene(n) spijzen en drank, of kleren aan de Orde aanbiedt, dan komt dat de dode(n) ten goede. Men denkt daarbij vol mededogen aan de verwanten die heengegaan zijn, met de woorden: “Toen hij/zij nog in leven was, deed hij/zij zulke goede daden voor me, beschermde me, gaf me opvoeding, rijkdom etc.” Of men denkt: “Dat behoort jullie toe; mogen de verwanten gelukkig zijn.” En verder denkt men: “Zoals regenwater vanaf een berg omlaag naar de vlakte stroomt, evenzo komt datgene wat hier gegeven is, de dode ten goede. Zoals de beken en rivieren de oceaan vullen, evenzo komt datgene wat hier gegeven wordt, de dode ten goede.” (Khp.7).
          De gave die in naam van de dode aan de Ariyasangha is gegeven, heeft onmiddellijke uitwerking en strekt de dode lange tijd tot heil. Het is de plicht van verwanten gaven te geven namens de doden. (A.X.177). Hierbij is degene die de gave ontvangt, belangrijker dan de gave zelf. Een kleine gave aan een van de vier soorten heiligen heeft meer resultaat dan een grote gift aan een wereldling.
 
       De gaven komen niet onmiddellijk alle doden ten goede. Degenen die herboren zijn in de wereld van de hellen, of die als dier, als mens of als god herboren zijn, hen komt zo’n gave niet direct ten goede. Maar wie als peta herboren is, hem/haar komt zo’n gave ten goede. Andere wezens moeten eerst sterven voordat zij de mogelijkheid hebben in een betere sfeer herboren te worden. Petas kunnen direct van de peta-wereld naar een gelukkige sfeer gaan. Daarom kan de verdienste van de gave hen wel direct ten goede komen. En als gaven gegeven worden namens een gestorven verwant(e), en die is niet in de peta-wereld, dan genieten andere verwanten in die wereld ervan. Het komt niet voor dat er geen gestorven verwanten in die sfeer zijn. En verder blijft de gever zelf niet verstoken van de vrucht van het geven. (A.X.177).
     
29.1. Het verhaal over Sanuvasin 

   Een mooi verhaal over geven aan gestorven verwanten is het volgende:
       Heel lang geleden keerde een prins te Varanasi van het park terug naar het paleis. Onderweg zag hij een Pacceka-Boeddha met naam Sunetta. Deze laatste was op zijn ronde voor aalmoezen, maar de prins sprak hem met ruwe woorden toe.
       Het gevolg hiervan kwam direct. De prins voelde een hevig branden van zijn lichaam. Hij stierf en werd herboren in de grote hel Avīchi. Toen de tijd daar afgelopen was, werd hij wedergeboren als een peta. En in deze Boeddha-periode werd hij herboren in een vissersdorp.
       Hij was zich echter bewust van vroegere levens en daarom ging hij niet met anderen op visvangst. Hij gooide de vissen die zij meebrachten, terug in de zee. Zijn verwanten joegen hem toen het huis uit. Maar zijn broer bleef hem goedgezind.
       Door toedoen van de eerwaarde Ānanda werd de weggejaagde man een monnik. En hij bereikte het vierde niveau van heiligheid: hij werd een Arahant. Samen met twaalf monniken leefde hij toen op een berg.
       Zijn verwanten werden na de dood herboren als petas. Zijn vader en moeder voelden zich beschaamd dat zij hem toen uit het huis hadden gezet. Zij stuurden zijn peta-broer naar de Arahant. De peta-broer maakte zich aan de Arahant bekend met de woorden: “Eerwaarde Heer, ik ben uw broer, herboren als peta. Ook uw moeder en vader zijn diep ongelukkige wezens in de wereld van Yama. Omdat zij verkeerde daden deden, gingen zij vanhier naar de peta-wereld. Zij zijn mismaakt, naakt en vol angst. Weest a.u.b. genadig en vol mededogen. Geeft een gave en schrijft de verdienste ervan toe aan ons. Dan zal het beter met ons gaan.”
       Toen de Ouderling en de twaalf andere monniken hun rondgang voor aalmoezen beëindigd hadden, kwamen zij op dezelfde plaats samen om een maaltijd klaar te maken. De Ouderling sprak hen aldus toe: “Geeft mij wat jullie hebt ontvangen. Ik zal een maaltijd gereed maken voor de Orde, uit mededogen met mijn verwanten.”
       Zij stemden ermee in. De Ouderling nodigde de andere monniken uit; en toen hij de maaltijd opdiende, droeg hij de verdienste van de gave op aan zijn moeder, vader en broer met de woorden: “Moge dit voor mijn verwanten zijn; mogen mijn familieleden gezegend zijn.” Onmiddellijk na deze overdracht van verdienste was er voedsel voor de petas, zuiver, smakelijk en goed klaargemaakt.
       De broer die nu knap, sterk en gelukkig was, zei toen: “Eerwaarde Heer, er is voldoende voedsel, maar kijkt, wij zijn naakt. Heer, maakt dat wij kleren krijgen.”
       De Ouderling raapte hierop enkele flarden van weggegooide kleren op, naaide ze aaneen tot gewaden en gaf ze aan de Orde. Bij het aanbieden van deze gave droeg hij de verdienste ervan op aan zijn moeder, vader en broer, met de woorden: “Moge dit voor mijn verwanten zijn; mogen mijn familieleden gezegend zijn.”
       Onmiddellijk na deze overdracht van verdienste werden kleren geproduceerd voor de petas. En de broer, met mooie kleren aan, toonde zich aan de Ouderling met de woorden: “Eerwaarde Heer, wij hebben nu meer kleren dan er in dit koninkrijk zijn. Ze zijn van zijde en van wol, van vlas en van katoen; het zijn er veel en ze zijn kostbaar. En ze hangen in de lucht. Eerwaarde Heer, wij hadden nog graag een huis.”
       De Ouderling bouwde een hut van bladeren en gaf ze aan de Orde. Bij het aanbieden van deze gave droeg hij de verdienste ervan op aan zijn moeder, vader en broer, met de woorden: “Moge dit voor mijn verwanten zijn; mogen mijn familieleden gezegend zijn.”
       Onmiddellijk na deze overdracht van verdienste werden huizen geproduceerd voor de petas. Het waren mooie gebouwen met voorraadkamers. En de peta-broer zei: “Eerwaarde Heer, bij de mensen zijn niet zulke woningen als wij hier hebben. Wij hebben nu huizen zoals bij de devas. Maar Heer, zorgt ervoor dat wij een slok water kunnen drinken.”
       De wijze Ouderling vulde hierop een waterpot en bood die aan de Orde aan. Bij het aanbieden van deze gave droeg hij de verdienste ervan op aan zijn moeder, vader en broer, met de woorden: “Moge dit voor mijn verwanten zijn; mogen mijn familieleden gezegend zijn.”
       Onmiddellijk na deze overdracht van verdienste werd drinkwater voor de petas geproduceerd. Er waren vier diepe vijvers met een goede wal en helder water. Het water was koel en rook aangenaam. En de vijvers waren bedekt met lotussen en waterlelies.
       Nadat zij een bad hadden genomen en gedronken, verschenen zij voor de Ouderling en zeiden: “Eerwaarde Heer, wij hebben genoeg water, maar onze voeten doen pijn en zitten vol kloven. Als wij buiten rondgaan, stappen wij op het grind en op doornen van struiken. Heer, zorgt ervoor dat wij een voertuig krijgen.”
       De Ouderling nam een schoen en bood die aan de Orde aan. Bij het aanbieden van deze gave droeg hij de verdienste ervan op aan zijn moeder, vader en broer, met de woorden: “Moge dit voor mijn verwanten zijn; mogen mijn familieleden gezegend zijn.”
       Onmiddellijk na deze overdracht van verdienste werd een rijtuig voor de petas geproduceerd. Hierin kwamen zij tot bij de Ouderling en zeiden: “Eerwaarde Heer, tengevolge van uw mededogen zijn wij nu voorzien van voedsel en kleren. Ook kregen wij een huis, drinkwater en een voertuig. Heer, wij komen om u die vol mededogen bent, eer te betonen.”
       De Ouderling vertelde dit voorval aan de Verhevene die het tot leerthema maakte. (Petavatthu III.2)
 
« Laatst bewerkt op: 26-03-2018 00:06 door nico70+ »

Offline nico70+

  • Eerwaarde
  • Nieuwkomer
  • ******
  • Berichten: 1060
    • facetten van het boeddhisme
Re: Richtlijnen en adviezen voor leken
« Reactie #9 Gepost op: 07-05-2017 16:08 »
30. werkgevers en werknemers

       Op vijf manieren moet een baas voor zijn (huis)bedienden en werknemers zorgen: Hij geeft hun werk in overeenstemming met hun bekwaamheid. Hij geeft hun voedsel en loon. Hij zorgt voor hen bij ziekte. Hij deelt alle lekkernijen met hen. Hij geeft hun nu en dan verlof. (D.31)
   
       De bedienden en werknemers tonen hun medeleven met de baas op vijf manieren: Zij staan vóór hem op.1  Zij gaan na hem slapen. Zij nemen alleen wat gegeven is. Zij vervullen hun plichten goed. Zij houden zijn goede naam en faam oprecht. (D.31)


31. asceten en priesters
     
     Op vijf manieren moet een gezinshoofd zorgen voor asceten en priesters: door vriendelijke daden; door vriendelijke woorden; door vriendelijke gedachten; door open huis voor hen te houden; en door in hun materiële noden te voorzien. (D.31)
 
          De asceten en priesters tonen hun medeleven dan op zes manieren: Zij weerhouden hem van het kwade. Zij overtuigen hem ervan goed te doen. Zij zijn hem genegen met een vriendelijk hart. Zij laten hem horen wat hij nog niet wist. Zij maken duidelijk wat hij reeds wist. En zij tonen hem het pad naar een hemelse staat van bestaan.” (D.31)
   
   Een oorzaak voor achteruitgang, verval, neergang is als men door leugens een priester of asceet of enig ander bedelmonnik bedriegt. (Sn.I.6 vers 100)

   Voor een leek zijn de volgende punten van belang wat betreft de omgang met monniken: Hij mag een monnik niet hinderen bij het rondgaan voor aalmoezen. Hij mag een monnik niet tot kwaad brengen. Hij mag een monnik niet hinderen bij het nemen van logies. Hij mag een monnik niet beledigen. Hij mag een monnik niet tot ruzie aanzetten. Hij mag niet over de Boeddha, Dhamma of Sangha kwaad spreken.
Een ander punt is offerbereidwilligheid (cāga). Hieronder verstaat men elke soort van steun aan de Orde.

   De leken voorzien de monniken van verblijfplaats, voedsel, kleding en medicamenten. De belangrijkste deugd voor leken is vrijgevigheid (dāna) ten gunste van monniken. Zij kunnen voor zich daarmee verdiensten verwerven. (Zie A.IV.220).

   Een Boeddhistische monnik bedelt niet. Hij gaat naar leken en wacht even. Krijgt hij iets, is het goed. Krijgt hij niets, is het ook goed. En het is niet zo dat de monnik de leek bedankt voor de gave. Maar de leek bedankt de monnik dat deze de gave heeft aangenomen. Want zo krijgt de leek veel verdiensten.
 
    Een man of vrouw geeft geen voedsel, drank, kleding, sandalen, bloemenkransen, reukwerken, zalf, bed, onderdak en licht aan monniken of goden.2 Ten gevolge van zulke wilsacties verschijnt die persoon na de dood in een staat van ellende. En indien hij of zij na de dood in de menselijke staat geboren wordt, dan is die persoon arm. (M.135).

   Maar wie voedsel, drank, kleding, sandalen, bloemenkransen, reukwerken, zalf, bed, onderdak en licht geeft aan monniken en goden, ten gevolge van zulke wilsacties verschijnt die persoon na de dood in een gelukkige bestemming, in een hemelse wereld. En indien hij of zij na de dood in de menselijke staat geboren wordt, dan is die persoon rijk. (M.135).

   Er zijn asceten en priesters die afkerig zijn van verkeerde leer, die gevestigd zijn in verdraagzaamheid en goedertierenheid, die alleen hun ik bedwingen, tot rust brengen en laten uitdoven. Hen moet men hoogachten, eren, waarderen en in ere houden. (A.VII.44)
 
 
32. Edelmoedig en vrijgevig zijn

   “Edelmoedig en vrijgevig te zijn is een zeer hoge zegening.” (Sn II.4 vers 263)

    "Door te geven krijgt men vrienden." (Sn.I.10 vers 187)

   Meesterschap in vrijgevigheid is wanneer iemand thuis leeft met een hart dat vrij is van de ondeugd van gierigheid; hij is vrijgevig en geeft met open handen; hij geeft graag, is de behoeftigen toegedaan en heeft vreugde aan het uitdelen van gaven. (A.VIII.54)

          Vrijgevigheid behoort tot de vier weldadige acties3 en tot de drie soorten van verdienste.4         

          Het belangrijkste bij geven is niet de daad op zich, maar de intentie erachter. Geven geschiedt niet alleen lichamelijk, maar kan ook gebeuren door spreken en denken: een vriendelijk woord, een glimlach, een gemoed vol liefdevolle vriendelijkheid.
          Geven is ook: het wegnemen van angst, d.w.z. handelen op zo’n manier dat andere levende wezens niet bang voor ons hoeven te zijn. Dit kan door de vijf regels van goed gedrag na te volgen en door de praktische toepassing van mettā.

   Degene die geeft moet vol ijver geven, vol eerbied, eigenhandig. Men moet geen resten geven, geen afval; en men moet geven met vertrouwen in een toekomstige beloning. Ook moet men op de juiste tijd geven, met een vrijgevig hart en zonder zich en anderen schade toe te brengen.
   Degene die aldus een gave geeft, zal in de toekomst zeer vermogend zijn; hij of zij heeft een mooie gestalte, een bevallig uiterlijk, is vol charme en heeft een edele verschijning. Men zal hem of haar gehoorzamen. En die persoon geniet van uitgelezen vreugden der vijf zintuigen. Het bezit van die persoon kan door niets schade lijden, noch door vuur, water, regering, dieven noch door liefdeloze erfgenamen.

   Geven brengt veel verdiensten die een goede basis zijn voor een toekomstig bestaan. Degene die vrijgevig is wordt geprezen door de goden.
   De verdiensten van geven kunnen niet weggenomen worden. Niet alleen de ontvanger maar ook de gever krijgt veel. Door vrijgevigheid kan men een lang leven krijgen, schoonheid, kracht, geluk, eer en wedergeboorte in een van de hemelen.

   Het verwerven van verdiensten begint al wanneer men vol blijdschap een eerbiedwaardig persoon ziet die voor offergaven komt. Of als men naar een eerbiedwaardig persoon gaat en hem offergaven aanbiedt. Het verwerven van verdiensten gaat verder als men die persoon eigenhandig bedient, vol eerbied begroet en een zitplaats aanbiedt. De smet van gierigheid wordt dan opgegeven. Naar beste vermogen deelt men gaven uit. Op een dergelijke tijd heeft men het pad naar groot vermogen genomen, naar wedergeboorte in een hooggeplaatste familie, naar grote macht.

   Verdiensten van geven kan men overdragen aan de plaatselijke goden. De goden worden door de overdracht van verdiensten nog gelukkiger. Zij op hun beurt eren de gever en zijn hem goedgunstig gezind. Degene die aldus door de goden geliefd is en hun gunst geniet, ziet steeds geluk.

   Ook als men de resten uit een kom of schotel ergens gooit met de wens dat de wezens die zich daar bevinden daarvan mogen eten, dan heeft men daardoor al iets goeds gedaan. Maar men doet nog veel meer goeds wanneer het gaat om menselijke wezens.
 
          Er zijn drie soorten gevers: (1) Zij die het minder goede weggeven en het betere houden. Zij zijn degenen die geven als tot dienaren. (2) Zij die delen met anderen wat zij hebben, of het nu goed is of niet. Zij zijn degenen die geven als tot een vriend. (3) Zij die geven wat goed is en die het minder goede voor zichzelf houden. Zij zijn degenen die geven als een meester, als een heer.
          Rijke mensen die niet graag geven, zijn als regenwolken die zich niet openen boven droge grond. Degenen die van hun overvloed aan enkelen geven, zijn als regenwolken die neer regenen over sommige gebieden. Zij die zonder onderscheid van kaste, volk, kleur, ras of wat dan ook geven aan allen, zijn als wolken die neer regenen over alle delen van het land en alle plantengroei besproeien.
   
   De arme mens die in vroomheid leeft en van zijn kleine bezit iets geeft, diens gave is veel meer waard dan de gave van een rijk mens.

           Bij het geven moet men steeds gelukkig en tevreden zijn op elk moment van het geven: bij het aanstalten maken van de gave, bij het geven zelf en erna. Alleen zo komt het volle heil van het geven aan degene die geeft.
          Het voordeel van een dergelijk geven is vijfvoudig: men wordt dierbaar aan velen; men wint het gezelschap van de goeden; men krijgt een goede naam; men vervult een van de plichten van de leek;5 en men vaart wel na de dood.
          De Boeddha prees het geven van aalmoezen, speciaal aan heiligen. Gaven aan heiligen brengen rijke vrucht. Degene die aangename dingen aan heiligen geeft, ontvangt aangename dingen. (A.III.49).
 
        “Als men voedsel geeft, dan geeft men vier dingen, namelijk: lang leven, schoonheid, geluk en kracht. En door het geven daarvan zal men zelf een lang leven, schoonheid, geluk en kracht hebben, in de menselijke of in de goddelijke sfeer van bestaan.”
       
          Gaven zijn goed gegeven als zij overhandigd worden met respect, met waardigheid, eigenhandig en met geloof in de uitwerking van de gave, d.w.z. vertrouwen in het moreel resultaat ervan. In het Velama Sutta (A.IX.20) heeft de Boeddha hierover duidelijk gesproken.
          “Wie geeft wat overgebleven is of wat anders weggegooid wordt, en wie dat geeft zonder respect en zonder geloof in het resultaat van daden, waar die persoon ook wedergeboren wordt als resultaat van het geven van die aalmoezen, hij zal zich er niet verheugen in lekker eten, mooie kleren en rijtuigen, of in de mooie objecten van de zintuigen. Zijn kinderen, vrouw en personeelsleden zullen hem niet gehoorzamen en niet naar hem luisteren. Dat is het resultaat van geven zonder respect.
          Maar wie met respect geeft, oplettend, eigenhandig, en wie gelooft in het resultaat van daden, waar die persoon ook wedergeboren wordt als resultaat van die aalmoezen, hij zal zich er wel verheugen in lekker eten, mooie kleren en rijtuigen, en in de mooie objecten van de zintuigen. Zijn kinderen, vrouw en personeelsleden zullen hem gehoorzamen en naar hem luisteren. Dat is het resultaat van geven met respect.”
           
          “Eens gaf iemand vele duizenden vaten vol zilver en goud en nog meer vaten met voedsel. Maar er was toen niemand die de gave waard was. [d.w.z. er was toen niemand van de Ariyasangha]. Indien hij eten had gegeven aan slechts één persoon met juist inzicht, dan zou de vrucht van die gave veel groter zijn geweest. Meer verdienste dan eten geven aan 100 personen met juist inzicht heeft het geven van eten aan één eenmaal-wederkerende. Meer verdienste dan eten geven aan 100 eenmaal-wederkerenden heeft het geven van eten aan één niet-meer wederkerende. Meer verdienste dan eten geven aan 100 niet-meer wederkerenden heeft het geven van eten aan één Arahant. Meer verdienste dan eten geven aan 100 Arahants heeft het geven van eten aan een Pacceka-Boeddha. Meer verdienste dan eten geven aan 100 Pacceka-Boeddhas heeft het geven van eten aan één onderwijzende Boeddha, een Volmaakt Verlichte (Samma Sambuddha). Meer verdienste dan eten geven aan één Volmaakt Verlichte heeft het geven van eten aan de Orde van de monniken (Sangha) met de Boeddha aan het hoofd. Meer verdienste dan eten geven aan de Orde van de monniken met de Boeddha aan het hoofd heeft het bouwen van een klooster ten behoeve van de monniken uit het omringende gebied. Meer verdienste dan het bouwen van een klooster voor de monniken heeft het oprecht nemen van zijn toevlucht tot de Boeddha, de Dhamma (leer) en de Sangha. Meer verdienste dan het nemen van zijn toevlucht tot het Drievoudige Juweel heeft het oprecht navolgen van de vijf regels van goed gedrag: niet doden, niet stelen, geen verkeerd seksueel gedrag, niet liegen en geen bedwelmende dranken en drugs. Meer verdienste dan het navolgen van de vijf regels van goed gedrag heeft het ontwikkelen van de gedachte van liefdevolle vriendelijkheid (mettā) al was het maar eventjes. Meer verdienste dan de ontwikkeling van mettā heeft het ontwikkelen van het overdenken van vergankelijkheid (anicca) al was het maar voor een ogenblik.” (A.IX.20).
 
       In een Boeddhaloos tijdperk (suñña-kappa) zijn er weinig mogelijkheden dat vrijgevigheid veel vruchten zal dragen. Er is dan immers geen Ariyasangha, geen veld van (grote) verdienste. Maar het is niet zo dat in zo'n periode helemaal geen verdienste verworven kan worden.
 
          Er zijn vijf soorten van tijdelijk geven: 1) het geven aan gasten; 2) het geven aan degenen die op het punt staan een reis te maken; 3) het geven aan zieken; 4) het geven aan hongerigen; 5) het geven aan deugdzamen.
 
          Iemand die genoeg heeft, zou eraan moeten denken dat alleen datgene werkelijk goed bewaard is wat gegeven wordt (vooral natuurlijk aan lieden die gaven waard zijn). De Boeddha legde uit dat iedereen die weelde, rijkdom, invloed e.d. bezit, die staat bereikt heeft omdat hij of zij in het verleden gaven heeft gegeven, de waarheid heeft gesproken en zich bedwongen heeft. Geven maakt dus niemand arm. (Zie S.IV.322-325)
          Het bovenstaande betekent dus in feite dat armoedebestrijding zou moeten beginnen met de mensen te leren vrijgevig te zijn en vertrouwen te hebben in de goede morele gevolgen ervan. 

   Een gave kan op vier manieren zuiver zijn. De gave kan van de kant van de gever zuiver zijn maar niet van de kant van de ontvanger. Dit is het geval wanneer de gever deugdzaam is, met een goed karakter; en wanneer de ontvanger zedeloos is, met een slecht karakter. De gave kan van de kant van de ontvanger zuiver zijn maar niet van de kant van de gever. Dit is het geval wanneer de gever zedeloos is, met een slecht karakter; en wanneer de ontvanger deugdzaam is, met een goed karakter. De gave kan niet van de kant van de gever noch van de kant van de ontvanger zuiver zijn. Dit is het geval wanneer de gever zedeloos is, met een slecht karakter; en wanneer de ontvanger zedeloos is, met een slecht karakter. De gave kan zowel van de kant van de gever als van de kant van de ontvanger zuiver zijn. Dit is het geval wanneer de gever deugdzaam is, met een goed karakter; en wanneer ook de ontvanger deugdzaam is, met een goed karakter.

   De gave die men geeft aan iemand die de volgende eigenschappen heeft, brengt geen rijke vruchten en is zonder grote waarde en invloed. Die eigenschappen zijn:
verkeerd inzicht, verkeerd denken, verkeerd taalgebruik,  verkeerd handelen, verkeerd levensonderhoud, verkeerd denken, verkeerde oplettendheid en verkeerde geestelijke concentratie.
   Maar de gave die men geeft aan iemand die de volgende eigenschappen heeft, brengt rijke vruchten en is van grote waarde en invloed. Die eigenschappen zijn: juist inzicht, juist denken, juist taalgebruik, juist handelen, juist levensonderhoud, juist denken, juiste oplettendheid en juiste geestelijke concentratie.
      
   Het geven van aalmoezen brengt vijfvoudige zegen, namelijk: Men is veel mensen lief en aangenaam omdat men de goede leer navolgt. Goede, edele mensen zoeken iemand op; zij leggen de leer uit die alle leed laat uitdrogen. Een goede naam verspreidt zich over iemand. Men vervult de plichten van een gezinshoofd. En na de dood komt men in een gelukkige sfeer van bestaan, in een hemelse wereld.
   En degenen die het geven van gaven goedkeuren en gewillig daarbij dienst verlenen, zij hebben deel aan de verdiensten ervan.

   Er zijn twee soorten gaven, namelijk de materiele gave en de gave van de waarheid. De beste gave is de gave van de waarheid, de gave van de leer. Zij overtreft alle andere gaven. (Dhp.354).


32.1. Toewijding van de goede werken aan andere wezens
 
   Behalve materiële zaken kan men ook de verdienste van zijn of haar goede werken aan anderen geven. Men kan dan bijvoorbeeld als volgt denken:

   Moge de verdienste, door mij gedaan,
   Nu of op een andere tijd,
   Gedeeld worden met alle levende wezens hier,
   Oneindig, onmetelijk.
 
   Door vreugde te ondervinden in deze zaak,
   Deze gave van verdienste, door mij gegeven,
   Mogen alle levende wezens steeds een leven voeren
   Dat gelukkig is en vrij van haat.
   Mogen zij het veilige pad vinden
   En mogen hun goede wensen allemaal slagen.

   Een andere versie van overdracht van verdiensten is:

   Mogen hemelse en aardse wezens,
   Devas en Nagas van grote macht,
   delen in deze verdiensten van ons;
   mogen zij lang de leer beschermen.

   Mogen hemelse en aardse wezens,
   Devas en Nagas van grote macht,
   delen in deze verdiensten van ons;
   mogen zij lang mij en anderen beschermen.

   Mogen alle wezens delen in deze verdiensten
   die wij aldus hebben verworven.
   Moge het grotelijks bijdragen tot hun geluk.
   Mogen mijn gestorven verwanten
   deelhebben aan deze verdiensten;
   mogen zij allen gelukkig zijn.
   
-=-

          Men kan natuurlijk ook een beperkte keuze maken, door bijvoorbeeld de verdiensten van goede werken op te dragen aan ouders, familieleden, vrienden, plaatselijke godheden.

 

Offline nico70+

  • Eerwaarde
  • Nieuwkomer
  • ******
  • Berichten: 1060
    • facetten van het boeddhisme
Re: Richtlijnen en adviezen voor leken
« Reactie #10 Gepost op: 08-05-2017 16:39 »
33. Smetteloos van gedrag te zijn; afkerig te zijn van het kwade; van het kwade af te zien

   "Smetteloos van gedrag te zijn is een zeer hoge zegening." (Sn II.4 vers 263)

    Afkerig te zijn van het kwade; van het kwade af te zien, is een zeer hoge zegening." (Sn II.4 vers 264) 

          Slechte activiteiten zijn: verkeerd taalgebruik, verkeerd handelen, verkeerde levenswijze. Zij brengen lijden en moeilijkheden voor degene die kwaad handelt en ook voor anderen. Het ethische proces van het Boeddhisme is bedoeld om de mens te bevrijden van het leed van onvoldaanheid (dukkha) en om hem naar het hoogste geluk (Nibbāna) te brengen. Hierbij is door de Boeddha de nadruk gelegd op het verwijderen van de belangrijkste ondeugden: gehechtheid, kwaadwil en onwetendheid (lobha, dosa, moha). Deze ondeugden namelijk beïnvloeden direct de aard van onze wilsacties, terwijl andere slechte daden slechts indirect van invloed zijn op de geest.

       Van het kwade af te zien kan o.a. door de ontwikkeling van de geest. Dit is het ontplooien van de vier goddelijke staten (Brahma vihara): liefdevolle vriendelijkheid, mededogen, medevreugde en gelijkmoedigheid (mettā, karunā, muditā, upekhā). Deze deugden brengen inwendige harmonie en vrede met anderen. Zij zijn erg belangrijk. Vanuit Boeddhistisch standpunt is het beter vriendelijk en niet-agressief te zijn dan intellectuele kennis te hebben van de leer. Iemand die vriendelijk is, toont dat hij bedwongen is door de leer van niet-kwetsen. Alleen maar theoretische kennis van de leer, zonder praktische toepassing, veroorzaakt hoogmoed; ook nemen verkeerde visies en meningen toe.


34.  Standvastig te zijn in  het goede
 
   Standvastig te zijn in het goede is een zeer hoge zegening. (Sn II.4 vers 264)
 
       Wij moeten trachten te beschermen wat wij al goed hebben gedaan. Wij moeten de goede praktijken die wij al hebben, behoeden en bewaren. Ook moeten wij ons inspannen om het goede verder te ontwikkelen.

   "Wie deze vier eigenschappen bezit,
   namelijk eerlijkheid, rechtschapenheid,
   standvastigheid en edelmoedigheid,
   die zal na de dood geen leed kennen."
   (Sn.I.10 vers 187)
 
   "Iets beters dan zelfbedwang en waarheid,
   vrijgevigheid en verdraagzaamheid kan men niet vinden."
   (Sn.I.10 vers 189)
 

Offline nico70+

  • Eerwaarde
  • Nieuwkomer
  • ******
  • Berichten: 1060
    • facetten van het boeddhisme
Re: Richtlijnen en adviezen voor leken
« Reactie #11 Gepost op: 09-05-2017 20:50 »
35. Respect te tonen

    "Respect te tonen is een zeer hoge zegening.” (Sn II.4 vers 265)

          Men moet respect tonen tegenover monniken, ouders, leraren, ouderen, superieuren enz. Ook tegenover wijze mensen van andere religies moet respect getoond worden. Men toont respect door een goede zitplaats aan te bieden, door op te staan om hen te ontvangen, door plaats voor hen te maken. En voor leraren op religieus gebied plaatst men zijn handen samen en maakt aan hun voeten een buiging.
 
   Twee heldere eigenschappen beschermen de wereld, namelijk: gevoel van schaamte en morele vrees.
   Wanneer deze beide heldere eigenschappen de wereld niet zouden beschermen, zou er seksuele gemeenschap zijn tussen familieleden (moeder, tante, oom) of met eerbiedwaardige personen (vrouwen van leraren). De mensen zouden gemeenschap hebben zoals schapen, geiten, kippen, varkens, honden en jakhalzen.
   Maar omdat deze beide heldere eigenschappen de wereld beschermen, daarom acht men zijn moeder, tante, oom, de vrouw van de leraar, en de vrouwen van eerbiedwaardige mannen. (A.II.9)


36. Nederig zijn

    "Nederig te zijn is een zeer hoge zegening.” (Sn II.4 vers 265)

       De wijze mens prijst zichzelf niet aan, stelt zich niet in het licht. Hij of zij is in plaats daarvan bedwongen, houdt zich op de achtergrond.

 
37. Tevreden te zijn
 
   "Tevreden te zijn is een zeer hoge zegening." (Sn II.4 vers 265)

          Tevredenheid betekent vrede van gemoed voor de persoon die ze bezit. Begeerte betekent juist het tegendeel ervan. Men moet tevreden zijn met genoeg kleren en voedsel, met voldoende levensruimte en genoeg medicijnen. Genoeg is hier dat men weinig moeite heeft om iets te houden en te handhaven; wat meer is dan dat brengt angst en zorgen.
       Deze zegen van tevredenheid moet niet misverstaan worden als een raad om geen moeite in het leven te doen. Leken moeten zich inspannen om datgene te verwerven wat nodig is voor een gelukkig leven zonder armoede en zonder honger.
 
   Twee mensen zijn moeilijk tevreden te stellen, namelijk degene die alles wat hij ontvangt, bewaart; en degene die alles wat hij ontvangt, weggeeft.
   Gemakkelijk tevreden te stellen is degene die niet alles wat hij ontvangt, bewaart; en degene die niet alles wat hij ontvangt, weggeeft. (A.II.122-123)


38. Dankbaar te zijn

   Dankbaar te zijn is een zeer hoge zegening. (Sn II.4 vers 265)

   Twee mensen ontmoet men zelden in de wereld, namelijk de hoffelijke en de dankbare. (A.II.120)
 
        Dankbaar te zijn is het zich herinneren aan wat anderen voor iemand hebben gedaan. De Boeddha zei: “Het is moeilijk de volgende twee soorten mensen te vinden in de wereld, namelijk iemand die eerst handelt (d.w.z. die iets vriendelijks doet of hulp biedt), en iemand die dankbaar is.”

    De slechte mens is ondankbaar en toont geen waardering. Want ondankbaarheid en gebrek aan waardering zijn kenmerkend voor slechte karakters. Ze vormen het kenmerk van een slecht mens.
   De goede mens daarentegen is dankbaar en toont waardering. Want dankbaarheid en waardering zijn kenmerkend voor goede karakters. Ze vormen het kenmerk van een goed mens. [A.II.33]


Offline nico70+

  • Eerwaarde
  • Nieuwkomer
  • ******
  • Berichten: 1060
    • facetten van het boeddhisme
Re: Richtlijnen en adviezen voor leken
« Reactie #12 Gepost op: 10-05-2017 14:11 »
39. Op passende tijden naar de leer te luisteren

   Naar de leer te luisteren op passende tijden (of erover te lezen) is een zeer hoge zegening.(Sn II.4 vers 265)

   Indien iemand de leer navolgt, brengt hem dat geluk. (Sn.I.10 vers 182)

   “Door op de leer van de heiligen te vertrouwen,
   welke leer naar de verwezenlijking van Nibbāna voert,
   door er goed naar te luisteren,
   steeds achtzaam en met inzicht,
   zo verkrijgt men wijsheid. (Sn.I.10 vers 186)

         Naar de leer luisteren betekent ook het lezen over de leer, kennis van de leer via studie van boeken en/of tijdschriften (of online). Sommige van de algemene gelegenheden die bij uitstek geschikt zijn om naar de leer te luisteren of erover te lezen zijn: (a) Heilige dagen, zoals de dagen van volle maan of tijdens Boeddhistische feestdagen. (b) Als ziekte en lijden iemand ontvankelijk maken om de waarheid van onvoldaanheid, lijden (dukkhā) te begrijpen; en als iemand daardoor bereid genoeg is om een weg uit het lijden te zoeken. (c) Als het gemoed naar de leer geneigd is, zoals gedurende perioden van meditatie-beoefening. (d) Als slechte gedachten de geest binnengedrongen zijn maar nog niet volledig bezit ervan hebben genomen. (e) Op het tijdstip van de dood, bij het sterven, als de concentratie van de geest een gelukkige wedergeboorte kan veroorzaken of zelfs kan helpen om een van de paden en vruchten van heiligheid te bereiken.

   Degene die de Dhamma liefheeft, gaat vooruit;
   degene die van de Dhamma een afkeer heeft,
   gaat achteruit.” 

   Een oorzaak voor achteruitgang, neergang, verval
   is als men afkerig is van de leer. (Sn.I.6 vers 92)

   “Wie de Dhamma in zich opneemt, vertoeft in geluk met een vredige geest. De wijze verheugt zich steeds in de leer die door de edelen (Arahants) geopenbaard is.” (Dhp.79).

   Vier eigenschappen moeten ontplooid en geoefend worden. Ze voeren naar verwerkelijking van de vrucht van stroomintrede, van eenmaal wederkeer, van niet meer wederkeer, en van volmaakte heiligheid. Ze voeren naar het verkijgen, groei en rijpheid van wijsheid. Die 4 eigenschappen zijn: 1) omgang met juiste mensen; 2) luisten naar de juiste leer; 3) gedegen oplettendheid; 4) het navolgen van de leer. (S.55.5-74)


40. Verdraagzaam en geduldig te zijn
    
   “Verdraagzaam en geduldig te zijn is een zeer hoge zegening. (Sn II.4 vers 266)

          Verdraagzaam zijn betekent te vergeven, tolerant te zijn, de fouten van anderen te verdragen. Verdraagzaamheid stelt iemand in staat om met gelijkmoedigheid de stroom van gebeurtenissen te aanvaarden. Men gaat bedaard verder met wat te verrichten is. In feite wordt zelfs met een beetje van deze deugd het gemoed koel, zuiver en kalm. Hitte en koude, honger en dorst, insecten enz. kunnen dan goed verdragen worden. Ook de scherpe woorden van anderen, woorden die het ego schijnen aan te vallen, verdraagt men geduldig. Verdraagzaamheid is een belangrijke deugd. Ze sluit in de deugd van vergevensgezindheid.
          De basis voor alle verdraagzaamheid en geduld ten opzichte van anderen is geduldig en verdraagzaam te zijn met zichzelf. Om verdraagzaam te zijn zouden wij de grootheid van geest moeten hebben om onszelf te zien als menselijke wezens, liever dan als Nederlanders, Belgen, Duitsers, Amerikanen, Chinezen, Russen, Turken, Marokkanen, enz.
          Onverdraagzaamheid en dogma’s gaan steeds samen. Een ongehinderde en vreedzame vooruitgang in sociale ontwikkeling, deugdzaamheid, wetenschap, kunst en filosofie is alleen dáár mogelijk waar verdraagzaamheid en vrijheid van denken heersen. Zo’n vooruitgang is niet mogelijk waar religieuze en politieke voogdij en onverdraagzaamheid overheersen en waar de vrijheid van de mensen wordt onderdrukt.
          Dit gevoel van verdraagzaamheid wordt bovenal bevorderd door de universele en alles-omvattende gedachte van liefdevolle vriendelijkheid (mettā). Ze vormt in het Boeddhisme als het ware de morele grondslag waarop alle vooruitgang op moreel en sociaal gebied is gebaseerd.

   Wanneer de dwaas met ruwe woorden scheldt, meent hij te winnen. Maar gewonnen heeft degene die verdraagzaam is. Als men op de toornige weer toornig is, is dat alleen maar erger. Maar wie niet toornig wordt op de toornige, die wint de zware strijd. Wanneer iemand op ons scheldt, ons beschimpt, dan nemen wij dat niet aan. Het valt terug op degene die scheldt of beschimpt. Wie niet boos wordt op degene die boos is op ons, die wint de zware strijd. Degene die rustig blijft, werkt voor beider heil, voor eigen heil en voor dat van de ander. De mensen die de leer niet kennen, houden hem voor een dwaas. Maar hij brengt genezing voor beiden. (S.VII.2; S.VII.3)


41. Gehoorzaam en gedwee te zijn

   Gehoorzaam te zijn is een zeer hoge zegening. (Sn II.4 vers 266)
 
          De betekenis hiervan wordt in de commentaren als volgt aangeduid: “Gehoorzaam en gedwee zijn degenen aan wie gemakkelijk adviezen gegeven kunnen worden. Het zijn degenen tot wie gemakkelijk iets gezegd kan worden. Verder zijn met hen bedoeld degenen die voor verbetering vatbaar zijn. Iemand die gedwee is, verdraagt kritiek en is dankbaar en hoffelijk bij het aannemen van raad. Iemand die gedwee is wanneer hij verbeterd wordt, heeft de gelegenheid om de Dhamma te leren, dit in tegenstelling tot degene die moeilijk is toe te spreken.”   
 

Offline nico70+

  • Eerwaarde
  • Nieuwkomer
  • ******
  • Berichten: 1060
    • facetten van het boeddhisme
Re: Richtlijnen en adviezen voor leken
« Reactie #13 Gepost op: 11-05-2017 14:15 »
42. Naar monniken gaan; religieuze gesprekken voeren op passende tijden

   Naar monniken te gaan; religieuze gesprekken te voeren op passende tijden is een zeer hoge zegening. (Sn II.4 vers 266)

         Een oorzaak voor achteruitgang, verval, neergang is als men afkerig is van de leer. (Sn.I.6. Vers 92)

   Wie smalend spreekt over de Boeddha of zijn discipel, hetzij monnik of leek, ken hem als verschoppeling. (Sn.I.7 vers 134)

          Omdat de leer een diepgaand onderwerp is, is oprechte inspanning nodig om ze juist te begrijpen en om ze voor het praktische leven toe te passen. Dit kan gemakkelijker door middel van gesprekken of eventueel door briefwisseling of e-mail met anderen die een grondige kennis hebben van de leer. Zonder de hulp van wijze monniken of ervaren leken is het erg moeilijk om de leer in praktijk te brengen.
         Ook kan men zich verdiepen in de leer door erover te lezen of vertalingen van leerreden te bestuderen.
 
   Een man of vrouw bezoekt een monnik of godheid en vraagt dan niet: “Wat is heilzaam en wat is onheilzaam? Wat moet gecultiveerd worden en wat niet? Welke daden hebben nadelige gevolgen? Of welke daden voeren naar geluk en welzijn?” Ten gevolge van zulke wilsacties verschijnt die persoon na de dood in een staat van ellende. En indien hij of zij na de dood in de menselijke staat geboren wordt, dan is die persoon dom. Dit is de weg die voert naar domheid, namelijk het nalaten van vragen stellen. (M.135).
   (Tegenwoordig hoort hier ook bij: het nalaten van het lezen van Boeddhistische geschriften).

     Wie een monnik of godheid bezoekt en dan wel vraagt: ‘Wat is heilzaam en wat is onheilzaam? Wat moet gecultiveerd worden en wat niet? Welke daden hebben nadelige gevolgen? Of welke daden voeren naar geluk en welzijn?’ ten gevolge van zulke wilsacties verschijnt die persoon na de dood in een gelukkige bestemming, in een hemelse wereld. En indien hij of zij na de dood in de menselijke staat geboren wordt, dan is die persoon wijs. Dit is de weg die voert naar wijsheid, namelijk het stellen van vragen aan monnik of godheid. (M.135).

   Door wijsheid wordt men geheel gezuiverd. (Sn.I.10 vers 184)

Offline nico70+

  • Eerwaarde
  • Nieuwkomer
  • ******
  • Berichten: 1060
    • facetten van het boeddhisme
Re: Richtlijnen en adviezen voor leken
« Reactie #14 Gepost op: 12-05-2017 18:34 »
43. Zichzelf in bedwang te hebben
 
   “Zelfbedwongen te zijn is een zeer hoge zegening.” (Sn II.4 vers 267)

          Zichzelf in bedwang te hebben betekent de onderdrukking van lust en begeerte en van afkeer en kwaadwil. Men kan die opwellingen onderdrukken door het beheersen van de zintuigen. Onderdrukking van lust kan men doen door na te denken over de walgelijkheid, de onreinheid van het lichaam. De overweging is als volgt: “Er is in en aan dit lichaam hoofdhaar, lichaamshaar, nagels, tanden, huid, vlees, spieren, zenuwen, pezen, botten, beenmerg, nieren, hart, lever, borstvlies, milt, longen, darmen, ingewanden, maag, ontlasting, gal, slijm, etter, bloed, zweet, vet, tranen, lymfe, speeksel, neusvocht, gewrichtsvloeistof, urine, en hersenen.”

          Zichzelf in bedwang te hebben is ook het onderdrukken van traagheid door het opwekken van energie. Steeds weer wordt de volgeling van de Boeddha eraan herinnerd dat hij moet vertrouwen op eigen inspanningen. Er is niemand op deze aarde en ook niemand in de hemel die ons kan helpen en die ons kan bevrijden van de resultaten van eerder door ons verrichte euvele daden.

              “Door iemand zelf is het kwade gedaan,
              door iemand zelf wordt zuiverheid verkregen.
              Reinheid en onreinheid
              ontstaan uit iemand zelf;
              er is niemand anders die onze verlosser is.”

   "Degene die met de volgende drie vaardigheden is uitgerust, gaat op het absoluut zekere pad en bezit de deugdelijke middelen tot uitdroging van de neigingen. Hij  houdt de deuren van de zintuigen bewaakt, kent de maat bij de maaltijd, en oefent vlijtig de oplettendheid.
   Hoe houdt hij de deuren van de zintuigen bewaakt?
   Wanneer hij met het oog een vorm ziet, dan hecht hij niet aan het geheel noch aan de details ervan. En omdat bij het onbewaakte oog begeerte en ongenoegen, slechte, onheilzame invloeden in hem kunnen binnenstromen, daarom doet hij moeite dat te verhinderen. Hij waakt over het oog en beteugelt het. 
   Wanneer hij met het oor een geluid verneemt – wanneer hij met de neus een geur ruikt – wanneer hij met de tong een smaak proeft – wanneer hij met het lichaam iets tastbaars voelt – wanneer hij zich in de geest bewust is van een gedachte, - dan hecht hij niet aan het geheel noch aan de details ervan. En omdat bij de onbewaakte zintuigen begeerte en ongenoegen, slechte, onheilzame invloeden in hem kunnen binnenstromen, daarom doet hij moeite dat te verhinderen. Hij waakt over de zintuigen en beteugelt ze. Zo waakt men over de deuren van de zintuigen." (A.III.16)

   “Door een aantrekkelijk object komt de nog niet ontstane begeerte tot ontstaan komt en komt de reeds ontstane begeerte tot groei en ontwikkeling. Want bij degene die over een aantrekkelijk object onwijs nadenkt, bij hem komt de niet ontstane begeerte tot ontstaan en de ontstane begeerte krijgt groei en ontwikkeling.
   Door een afstotend object komt de nog niet ontstane afkeer (vyâpâda) tot ontstaan en komt de ontstane afkeer tot groei en ontwikkeling. Want wie onwijs nadenkt over een afstotend object, bij hem komt de niet ontstane afkeer tot ontstaan en de ontstane afkeer krijgt groei en ontwikkeling.
   Door lusteloosheid en traagheid, het luie strekken van de ledematen, de sufheid na de maaltijd en geestelijke slapheid komt de nog niet ontstane starheid en luiheid tot ontstaan en komt de ontstane starheid en luiheid tot groei en ontwikkeling. Want bij degene die geestelijk slap is komt de niet ontstane starheid en luiheid tot ontstaan en de ontstane starheid en luiheid krijgt groei en ontwikkeling.
   Door de innerlijke ontevredenheid komt de nog niet ontstane opwinding en gewetensonrust tot ontstaan en komt de ontstane opwinding en gewetensonrust tot groei en ontwikkeling. Want bij degene die innerlijk onrustig is, bij hem komt de niet ontstane opwinding en gewetensonrust tot ontstaan en de ontstane opwinding en gewetensonrust krijgt groei en ontwikkeling.
   Door onwijs nadenken komt de niet ontstane twijfel tot ontstaan en komt de ontstane twijfel tot groei en ontwikkeling. Want wie onwijs nadenkt, bij hem komt de niet ontstane twijfel tot ontstaan en de ontstane twijfel krijgt groei en ontwikkeling.

   Niets anders [niets beters] is er waardoor de niet ontstane begeerte niet tot ontstaan komt en de ontstane begeerte verdwijnt, dan een afstotend object (asubha-nimitta). Want wie wijs nadenkt over een afstotend object, bij hem komt de niet ontstane begeerte niet tot ontstaan en de ontstane begeerte verdwijnt.
   Niets anders is er waardoor de niet ontstane afkeer niet tot ontstaan komt en de ontstane afkeer verdwijnt dan metta, de liefdevolle vriendelijkheid, de bevrijding van het hart. Want wie wijs nadenkt over metta, de goedheid, de bevrijding van het hart, bij hem komt de niet ontstane afkeer niet tot ontstaan en de ontstane afkeer verdwijnt.
   Geen ander middel is er waardoor de ontstane starheid en luiheid niet tot ontstaan komt en de ontstane starheid en luiheid verdwijnt, dan de geestelijke houding van de wilskracht, het vooruit streven, en de energieke volharding. Want wie zijn wilskracht inzet, bij hem komt de niet ontstane starheid en luiheid niet tot ontstaan en de ontstane starheid en luiheid verdwijnt.
   Niets anders is er waardoor de niet ontstane opgewondenheid en geestelijke onrust niet tot ontstaan komt en de ontstane opgewondenheid en gewetensonrust verdwijnt, dan de innerlijke rust. Want bij degene die innerlijk rustig is, komt de niet ontstane opgewondenheid en gewetensonrust niet tot ontstaan en de ontstane opgewondenheid en gewetensonrust verdwijnt.
   Niets anders is er waardoor de niet ontstane twijfel niet tot ontstaan komt en de ontstane twijfel verdwijnt dan wijs nadenken. Want wie wijs nadenkt, bij hem komt de niet ontstane twijfel niet tot ontstaan en de ontstane twijfel verdwijnt. (A.I.2)
   
   Tot grote onzegen voert de geest die onbedwongen is, onbewaakt.
   Tot grote zegen voert de geest die bedwongen is en bewaakt. (A.I.4)

   De geest is de voorloper van alle onheilzame dingen. Want de geest, het geestelijke (mano) stijgt eerst op, en dan volgen de onheilzame dingen.
   De geest is de voorloper van alle heilzame dingen. Want het geestelijke, de geest stijgt eerst op, en dan volgen de heilzame dingen. (A.I.13; vgl. Dhp.1-2)

   "Door verwaarlozing en onachtzaamheid (pamâda) komen de niet ontstane onheilzame dingen tot ontstaan en verdwijnen de ontstane heilzame dingen.
   Door de energie, ijver komen de niet ontstane heilzame dingen tot ontstaan en verdwijnen de ontstane onheilzame dingen. Bij de ijverige, energieke, namelijk komen de niet ontstane heilzame dingen tot ontstaan en verdwijnen de ontstane onheilzame dingen.
   Door de traagheid komen de niet ontstane onheilzame dingen tot ontstaan en verdwijnen de ontstane heilzame dingen.
   Dit geldt ook wat betreft de veeleisendheid, de ontevredenheid, het onwijze nadenken, de geestelijke onzuiverheid, de slechte omgang, de uitoefening van onheilzame dingen en het niet uitoefenen van heilzame dingen.
   Niets anders is er waardoor de niet ontstane heilzame dingen tot ontstaan komen en de ontstane onheilzame dingen verdwijnen, dan het inzetten van de wilskracht, de tevredenheid, het wijze nadenken, de helderheid van weten, edele omgang, het uitoefenen van heilzame dingen en het niet uitoefenen van onheilzame dingen." (A.I.14)

   "Niets anders is er dat tot grote tegenspoed voert dan achteloosheid, – traagheid, – veeleisendheid, – ontevredenheid, – onwijs nadenken, – geestelijke onhelderheid, – slechte omgang, – het uitoefenen van onheilzame dingen, – het niet uitoefenen van heilzame dingen.
   Niets anders is er dat tot zo'n hoge zegen voert dan ijver, – het inzetten van de wilskracht, – bescheidenheid, - tevredenheid, – wijs nadenken, – edele omgang, – het uitoefenen van heilzame dingen, en het niet uitoefenen van onheilzame dingen." (A.I.17) 

   "Geen andere innerlijke oorzaak voert tot zo'n grote tegenspoed dan achteloosheid, – traagheid, – veeleisendheid, – ontevredenheid, – onwijs nadenken, – geestelijke onhelderheid, – slechte omgang, – het uitoefenen van onheilzame dingen, – het niet uitoefenen van heilzame dingen.
   Geen andere uiterlijke oorzaak voert tot zo'n grote tegenspoed dan slechte omgang.
   Geen andere innerlijke oorzaak voert tot zo'n grote zegen dan ijver, – het inzetten van de wilskracht, – bescheidenheid,- tevredenheid, – wijs nadenken, – helderheid van weten, – het uitoefenen van heilzame dingen, en het niet uitoefenen van onheilzame dingen.
   Geen andere uiterlijke oorzaak voert tot zo'n grote zegen dan edele omgang." (A.I.18) 

   "Niets anders is er waardoor de niet ontstane onheilzame dingen ontstaan en de ontstane onheilzame dingen tot groei en ontwikkeling komen, dan de verkeerde opvatting. Bij iemand die een verkeerde opvatting heeft, komen de niet ontstane onheilzame dingen tot ontstaan en krijgen de ontstane onheilzame dingen groei en ontwikkeling.
   Niets anders is er waardoor de niet ontstane heilzame dingen ontstaan en de ontstane heilzame dingen tot groei en ontwikkeling komen dan juist inzicht. Bij iemand die juist inzicht heeft, komen de niet ontstane heilzame dingen tot ontstaan en de ontstane krijgen groei en ontwikkeling.
   Niets anders bewerkstelligt zozeer dat de niet ontstane heilzame dingen niet ontstaan en de ontstane heilzame dingen verdwijnen, dan verkeerde opvatting.
   Niets anders bewerkstelligt zozeer dat de niet ontstane onheilzame dingen niet ontstaan en de ontstane onheilzame dingen verdwijnen, dan juist inzicht.
   Niets anders bewerkstelligt zodanig dat de niet ontstane verkeerde opvatting ontstaat, dan onwijs nadenken.
   Niets anders bewerkstelligt zozeer dat het niet ontstane inzicht ontstaat, dan wijs nadenken.
   Niets anders bewerkstelligt zozeer dat de wezens na de dood in een lager bestaan komen, op een spoor van lijden, in bestaansafgronden, in een hel, dan de verkeerde opvatting.
   Niets anders bewerkstelligt zozeer dat de wezens na de dood op een gelukkig spoor van bestaan komen, in een hemelse wereld komen, dan juist inzicht." (A.I.27) 

    Een onontwikkelde geest brengt tegenspoed en geen geluk. Een ontwikkelde geest brengt voorspoed en geluk. (A.I.28-31)

Offline nico70+

  • Eerwaarde
  • Nieuwkomer
  • ******
  • Berichten: 1060
    • facetten van het boeddhisme
Re: Richtlijnen en adviezen voor leken
« Reactie #15 Gepost op: 13-05-2017 11:33 »
44. Een heilig en zuiver leven te leiden
 
   Een heilig en zuiver leven te leiden is een zeer hoge zegening. (Sn II.4 vers  267)
   
          Dit houdt in dat men volledig afziet van seksueel gedrag. Door de studie en praktische beoefening van de leer verkrijgt men zelfbeheersing. En een belangrijk deel ervan is het beheersen van seks. De energie die anders voor seks wordt gebruikt, maakt dat de heldere meditatieve geest krachtiger wordt. En zij geeft ook de aanzet tot heilzame daden.
          Seksueel verlangen is een geconcentreerde vorm van zingenot (sensualiteit). Daarom is het de oorzaak voor veel zorgen. Om die reden heeft de Boeddha getoond hoe dat verlangen beteugeld kan worden, allereerst door het naleven van de vijf basisregels en vervolgens door meditatie, zoals het nadenken over de walgelijkheid, de onzuiverheid van het lichaam.
    Voor de leek is seks in beperkte mate toegestaan, en wel zoals in de derde regel van deugdzaamheid is omschreven. Monniken moeten zich onthouden van alle seksuele activiteiten, in gedachten, in woorden en in daden.
          Ook leken kunnen het voorschrift van seksuele onthouding naleven als zij dat wensen. De meeste Boeddhisten houden deze regel van seksuele onthouding op de Uposatha-dagen en op Boeddhistische feestdagen. Sommige leken met een sterke zelfbeheersing en met een vast voornemen om vooruit te komen in de praktijk van meditatie, houden steeds deze regel van seksuele onthouding.

   Wie zich als heilige uitgeeft zonder heilige te zijn, wie aldus een dief is in de wereld inclusief Brahmā, ken hem als de laagste verschoppeling. (Sn.I.7 vers 135)

    Bij degene die de vijf regels opvolgt, bij hem zijn de vijf gevaren tot rust gekomen. Hij volgt de vier schakels van stroomintrede na, namelijk hij neemt zijn toevlucht tot de Boeddha, Dhamma en Sangha; en hij volgt de deugden na die door de edelen geprezen worden. De methode is aldus: De edele volgeling richt zijn aandacht (oplettendheid) op het oorzakelijk ontstaan. (S.56.28)

Oorzakelijk ontstaan (in het kort)

   In afhankelijkheid van onwetendheid ontstaan wilsformaties. In afhankelijkheid van wilsformaties ontstaat bewustzijn. In afhankelijkheid van bewustzijn ontstaat geest-lichamelijkheid. In afhankelijkheid van geest-lichamelijkheid ontstaat bewustzijn. In afhankelijkheid van bewustzijn ontstaat geest-lichamelijkheid. In afhankelijkheid van geest-lichamelijkheid ontstaan de zes zintuigen. In afhankelijkheid van de zes zintuigen ontstaat aanraking, contact. In afhankelijkheid van aanraking ontstaat gewaarwording, gevoel. In afhankelijkheid van gewaarwording ontstaat dorst, begeerte. In afhankelijkheid van dorst ontstaat inbezitname, hechten. In afhankelijkheid van inbezitname ontstaat worden. In afhankelijkheid van worden ontstaat geboorte. In afhankelijkheid van geboorte ontstaan ouderdom, sterven, leed, gejammer, lijden, ellende en wanhoop. Op die manier komt de hele massa van lijden tot stand. Zo is het ontstaan van deze hele massa van lijden. Dat is het ontstaan.”
   Als geboorte afwezig is, is ouderdom en sterven afwezig. Als worden afwezig is, is geboorte afwezig. Als hechten, inbezitname afwezig is, is worden afwezig. Als begeerte, levensdorst afwezig is, is hechten afwezig. Als gevoel afwezig is, is begeerte afwezig. Als aanraking afwezig is, is gevoel afwezig. Als de zes zintuigen afwezig zijn, is aanraking afwezig. Als geest-lichamelijkheid afwezig is, zijn de zes zintuigen afwezig. Als bewustzijn afwezig is, is geest-lichamelijkheid afwezig. Als geest-lichamelijkheid afwezig is, is bewustzijn afwezig. (D.14.2.20)

   Door het ophouden van onwetendheid houden wilsformaties op. Door het ophouden van wilsformaties houdt bewustzijn op. Door het ophouden van bewustzijn houdt geest-lichamelijkheid op. Door het ophouden van geest-lichamelijkheid houdt bewustzijn op. Door het ophouden van bewustzijn houdt geest-lichamelijkheid op. Door het ophouden van geest-lichamelijkheid houden de zes zintuigen op (verdwijnt de zesvoudige basis). Door het ophouden van de zes zintuigen (de zesvoudige basis) houdt aanraking, contact op. Door het ophouden van aanraking, contact houdt gewaarwording, gevoel op. Door het ophouden van gewaarwording, gevoel houdt levensdorst, begeerte op.
Door het ophouden van levensdorst, begeerte houdt inbezitname, hechten op. Door het ophouden van inbezitname, hechten houdt worden op. Door het ophouden van worden houdt geboorte op. Door het ophouden van geboorte houden ouderdom en sterven, leed, gejammer, geweeklaag, lijden. pijn, ellende, zorg en wanhoop op. Zo is het ophouden van deze hele massa van lijden. (D.14.2.19-20; D.15.3; Ud.1.1; S.12.4 t/m S.12.10; S.12.21.3; S.12.22.2-4; S.55.28)

Offline ik

  • Eerwaarde
  • Nieuwkomer
  • ******
  • Berichten: 3094
Re: Richtlijnen en adviezen voor leken
« Reactie #16 Gepost op: 13-05-2017 17:23 »
.....In afhankelijkheid van onwetendheid ontstaan wilsformaties.
In afhankelijkheid van wilsformaties ontstaat bewustzijn.
In afhankelijkheid van bewustzijn ontstaat geest-lichamelijkheid.
In afhankelijkheid van geest-lichamelijkheid ontstaat bewustzijn.
In afhankelijkheid van bewustzijn ontstaat geest-lichamelijkheid.
In afhankelijkheid van geest-lichamelijkheid ontstaan de zes zintuigen.
In afhankelijkheid van de zes zintuigen ontstaat aanraking, contact.
In afhankelijkheid van aanraking ontstaat gewaarwording, gevoel.
In afhankelijkheid van gewaarwording ontstaat dorst, begeerte.
In afhankelijkheid van dorst ontstaat inbezitname, hechten.
In afhankelijkheid van inbezitname ontstaat worden.
In afhankelijkheid van worden ontstaat geboorte.
In afhankelijkheid van geboorte ontstaan ouderdom, sterven, leed, gejammer, lijden, ellende en wanhoop.....

Ik ben gewend aan twaalf schakels.
Het lijkt erop dat er hier sprake is van dertien schakels.
Ergens bij 4 en 5 gaat het mijn begrip te boven....

Offline nico70+

  • Eerwaarde
  • Nieuwkomer
  • ******
  • Berichten: 1060
    • facetten van het boeddhisme
Re: Richtlijnen en adviezen voor leken
« Reactie #17 Gepost op: 14-05-2017 02:35 »
Beste DirkJan,

Oorzakelijk ontstaan

     De leer van oorzakelijk ontstaan (paticcasamuppâda) wordt de edele weg genoemd. Door het overdenken en inzien van oorzakelijk ontstaan kan men een of meer van de niveaus van heiligheid bereiken.

   De keten van oorzakelijheid wordt ook uitgebreid omschreven zoals jij hierboven hebt aangehaald. Ik zal proberen er een uitleg van te geven, aan de hand van veel teksten.

1. Onwetendheid

   Wat is onwetendheid, niet-weten? – Onwetend is degene die het lijden niet kent, die het ontstaan ervan niet kent, die de opheffing ervan niet kent, en die het pad naar de opheffing ervan niet kent. – Wetend daarentegen is degene die wel het lijden kent, het ontstaan ervan, de opheffing ervan, en het pad naar de opheffing ervan.
   De ontwikkeling van de neigingen (driften) is oorzaak voor de ontwikkeling van onwetendheid. De opheffing van de neigingen is oorzaak voor de opheffing van onwetendheid. Het pad dat voert naar de opheffing van onwetendheid is het achtvoudige pad.
   Er zijn drie soorten van neigingen: neiging tot zinnelijkheid, neiging tot bestaan, neiging tot onwetendheid.
   De ontwikkeling van onwetendheid is oorzaak voor de ontwikkeling van de neigingen. De opheffing van onwetendheid is oorzaak voor de opheffing van de neigingen. Het pad dat voert naar de opheffing van de neigingen is het edele achtvoudige pad.
   
   Na het verdwijnen van onwetendheid komen bij de volmaakte heilige geen vragen meer op over ouderdom en dood, geboorte, worden, grijpen, dorst, gevoel, aanraking, het bereik van de zes zintuigen, naam-en-vorm, bewustzijn.

    2. In afhankelijkheid van onwetendheid ontstaan wilsformaties.

   De formaties, vormingen (dit zijn de wedergeboorte producerende wilsacties (cetanâ), of karma-formaties)  hebben onwetendheid als oorzaak, onwetendheid als oorsprong. Wanneer onwetendheid aanwezig is, ontstaan de formaties, vormingen. Afhankelijk van onwetendheid (avijja) ontstaan wilsformaties (samkhara). Uit het niet-weten ontstaan de formaties (vormingen).
   De ontwikkeling van onwetendheid is oorzaak voor de ontwikkeling van de formaties.
   m.a.w. Iemand die niet volmaakt heilig is, iemand die nog onwetendheid heeft, produceert nog wilsactiviteiten in daden, woorden en gedachten.


   3. In afhankelijkheid van wilsformaties ontstaat bewustzijn.

   Afhankelijk van wilsformaties ontstaat bewustzijn (viññanam) dat tot wedergeboorte voert.
   Bewustzijn heeft de formaties als oorzaak. Wanneer de formaties er niet zijn, is bewustzijn er niet. De ontwikkeling van de formaties is oorzaak voor de ontwikkeling van het bewustzijn.
   Het voedsel bewustzijn is de oorzaak voor toekomstige wedergeboorte en nieuw ontstaan.
   Bewustzijn verschijnt bij degene die het aangename van de dingen die met de boeien samenhangen, in het oog heeft.
   
   4. In afhankelijkheid van bewustzijn ontstaat geest-lichamelijkheid.

    Geestlichamelijkheid  is afhankelijk van bewustzijn. Als bewustzijn aanwezig is, is geestlichamelijkheid aanwezig. Afhankelijk van bewustzijn ontstaat geestlichamelijkheid (naam en vorm). Als bewustzijn afwezig is, is geest-lichamelijkheid afwezig. Als bewustzijn niet in de schoot van een moeder intrad, zou geest-lichamelijkheid niet kunnen ontstaan.
   Als bewustzijn na in de moederschoot ingetreden te zijn, weer zou uittreden, zou er geen geestlichamelijkheid hier in dit leven kunnen ontstaan.
   Als bewustzijn nog in de jeugd bij een jongen of meisje zou worden afgesneden, dan zou geestlichamelijkheid niet kunnen toenemen, groeien, tot ontwikkeling komen. 
   Daarom is bewustzijn de voorwaarde voor geestlichamelijkheid.
   En wat is geestlichamelijkheid, naam en vorm? – Gevoel, waarneming, bedoeling, voorstelling, denken, aanraking, oplettendheid, overweging: dat heet naam (geest). De vier grofstoffelijke elementen [aarde, water, vuur, lucht] en de vorm die afhankelijk is van die grofstoffelijke elementen, dat heet vorm (lichaam).   

   3a. In afhankelijkheid van geest-lichamelijkheid ontstaat bewustzijn.

   Bewustzijn is afhankelijk van geestlichamelijkheid. Als geestlichamelijkheid aanwezig is, is bewustzijn aanwezig. In afhankelijkheid van geestlichamelijkheid is bewustzijn aanwezig.
   Uit de formaties, vormingen ontstaat bewustzijn. Als bewustzijn in geestlichamelijkeid geen basis gevonden had, zou er verder geen ontstaan en oorsprong van geboorte, ouderdom, sterven, lijden zijn. Daarom is geestlichamelijkheid de voorwaarde voor bewustzijn.
   En wat is bewustzijn? - Er zijn deze zes indelingen van bewustzijn, namelijk: oog-bewustzijn, oor-bewustzijn, neus-bewustzijn, tong-bewustzijn, lichaam-bewustzijn en geest-bewustzijn. Van het ontstaan van naam en vorm komt het ontstaan van bewustzijn; van het beëindigen van naam en vorm is het beëindigen van bewustzijn.
   Als iemand zou beweren: ‘Apart van vorm, apart van gevoelens, apart van geestelijke formaties zal ik het komen of het gaan tonen van bewustzijn, of het afnemen, de wedergeboorte, de groei, de toename of de overvloed van bewustzijn,’ - dat te tonen zou onmogelijk zijn.
   (Bewustzijn is geen eenheid die op zichzelf bestaat. Maar bewustzijn is iets dat ontstaat en vergaat, afhankelijk van voorwaarden).

   4a. In afhankelijkheid van bewustzijn ontstaat geest-lichamelijkheid.

   Bewustzijn wordt veroorzaakt door geestlichamelijkheid en geestlichamelijkheid door bewustzijn. Dit bewustzijn keert terug naar geestlichamelijkheid. Het gaat niet verder. In zoverre kan geboorte ontstaan, kan ouderdom, sterven, verdwijnen, wedergeboorte ontstaan; in zoverre bestaat de mogelijkheid tot naamgeving, de mogelijkheid voor uitleg; in zoverre bestaat het hele gebied van begrijpen, namelijk in dit samenzijn van geestlichamelijkheid en bewustzijn. In zoverre kan men geboren worden, ouder worden en sterven; in zoverre kan men verdwijnen en weer opduiken.

   5. In afhankelijkheid van geest-lichamelijkheid ontstaan de zes zintuigen.

   Als geestlichamelijkheid (naam en vorm) aanwezig is, zijn de zes zintuigen aanwezig. Afhankelijk van geestlichamelijkheid ontstaat de zesvoudige basis (salayatanam). Uit naam en vorm ontstaat het bereik van de zintuigen. (De vijf zintuigen en de geest als zesde)
   Alle vormen, alle verschillen, alle eigenschappen, alle bijzonderheden waardoor het geestelijke deel gevormd wordt, als die allemaal niet daar waren, niet bestonden, dan zouden aan het lichamelijk deel geen geestelijke symptomen verschijnen.
   Alle vormen, verschillen, eigenschappen, bijzonderheden waardoor het lichamelijke deel gevormd wordt, als die allemaal niet daar waren, dan zouden aan het geestelijke deel geen lichamelijke symptomen verschijnen.
   Alle vormen, verschillen, eigenschappen, bijzonderheden waardoor zowel het geestelijke deel als het lichamelijke deel gevormd worden, als die niet daar waren, dan zouden geen geestelijke of lichamelijke symptomen verschijnen.     
   En wat is het bereik van de zes zintuigen? – Het bereik van het oog, het bereik van het oor, het bereik van de neus, het bereik van de tong, het bereik van het lichaam, het bereik van de geest.

   6. In afhankelijkheid van de zes zintuigen ontstaat aanraking, contact.

   Contact, aanraking (phasso) is afhankelijk van de zes zintuigen. Als de zes zintuigen aanwezig zijn, is aanraking aanwezig. Afhankelijk van de zesvoudige basis ontstaat contact. De oorzaak van aanraking is het bereik van de zes zintuigen.
   Alle vormen, verschillen, eigenschappen, bijzonderheden waardoor de geestlichamelijkheid gevormd wordt, als die niet daar waren, dan zou er geen zintuiglijke aanraking, zintuiglijk contact zijn. Daarom is geestlichamelijkheid met de zes zintuigen de voorwaarde voor aanraking, contact.
   En wat is aanraking, contact? – Contact door het oog; contact door het oor; contact door de neus; contact  door de tong; contact door het lichaam; contact door de geest. Kortom contact met een object door een van de zinsorganen.

   7. In afhankelijkheid van aanraking ontstaat gewaarwording, gevoel.

   Gevoel (vedana) is afhankelijk van aanraking, contact. Als aanraking, contact aanwezig is, is gevoel aanwezig. Als er geen contact was met de zes zintuigen (oog, oor, neus, tong, lichaam, geest), zou er geen gevoel kunnen ontstaan. Daarom is contact, aanraking de oorzaak voor gevoel.
   En wat is gevoel, gewaarwording, waarneming? – Het gevoel ontstaan door het zien, gewaarwording geboren uit contact met het oog, waarneming van vorm. Het gevoel ontstaan door het horen, gewaarwording geboren uit contact met het oor, waarneming van geluid. Het gevoel ontstaan door het ruiken, gewaarwording geboren uit contact met de neus, waarneming van geur. Het gevoel ontstaan door het proeven, gewaarwording geboren uit contact met de tong, waarneming van smaak. Het gevoel ontstaan door aanraking, gewaarwording geboren uit contact met het lichaam, waarneming van aanrakingen. Het gevoel ontstaan door denken, gewaarwording geboren uit contact met de geest, waarneming van ideeën en gedachten. Kortom het gevoel dat ontstaat door contact van een zinsorgaan met een object.
   
   Er zijn drie soorten gevoel, namelijk aangenaam gevoel, onaangenaam gevoel, gevoel dat niet aangenaam en niet onaangenaam is.

   En wat is waarneming? - Er zijn deze zes indelingen van waarneming, namelijk: waarneming van vorm, waarneming van geluid, waarneming van geur, waarneming van smaak, waarneming van aanrakingen en waarneming van ideeën en gedachten. Dit heet waarneming.

   8. In afhankelijkheid van gewaarwording ontstaat dorst, begeerte.

   Wat is dorst? – De dorst naar vorm; de dorst naar geluid; de dorst naar geuren; de dorst naar smaak; de dorst naar aanraking; de dorst naar gedachten; de dorst naar de (empirische) dingen.
   Dorst, begeerte (tanha) is afhankelijk van gevoel. Als gevoel aanwezig is, is begeerte, dorst aanwezig. Als er geen gevoel was, nergens, geen gevoel ontstaan uit contact met zichtbare objecten, noch gevoel ontstaan uit contact met geluiden, noch gevoel ontstaan uit contact met geuren, noch gevoel ontstaan uit contact met smaken, noch gevoel ontstaan uit contact met aanrakingen, noch gevoel ontstaan uit contact met denken, als er helemaal geen gevoel was, zou er geen dorst kunnen ontstaan. Daarom is gevoel de oorzaak voor dorst.
   Waar ontstaat de dorst? Waar dringt de dorst binnen als hij ontstaat? – Wat dierbaar en aangenaam is in de wereld, daar ontstaat de dorst steeds weer, daar dringt hij steeds weer binnen.
   Wat is dierbaar en aangenaam in de wereld? – Het zien is in de wereld dierbaar en aangenaam. Daar ontstaat steeds weer de dorst, daar dringt hij binnen. Het horen is in de wereld dierbaar en aangenaam. Daar ontstaat steeds weer de dorst, daar dringt hij binnen. Het ruiken is in de wereld dierbaar en aangenaam. Daar ontstaat steeds weer de dorst, daar dringt hij binnen. Het proeven is in de wereld dierbaar en aangenaam. Daar ontstaat steeds weer de dorst, daar dringt hij binnen. Het aanraken is in de wereld dierbaar en aangenaam. Daar ontstaat steeds weer de dorst, daar dringt hij binnen. Het denken is in de wereld dierbaar en aangenaam. Daar ontstaat steeds weer de dorst, daar dringt hij binnen.
   Dorst neemt toe bij degene die het aangename van de dingen die met grijpen en met de boeien samenhangen, in het oog heeft.

   9. In afhankelijkheid van dorst ontstaat inbezitname, hechten.

   Wat is inbezitname, hechten? – Het hechten aan de zinnelijkheid; het hechten aan verkeerde inzichten; het hechten aan gebruiken en rituelen; het hechten aan de leer van een zelf, van een “ik”.
   Inbezitname, grijpen, hechten (upadanam) is afhankelijk van begeerte, levensdorst. Als dorst, begeerte aanwezig is, is inbezitname, hechten aanwezig. Als er geen dorst was, nergens, als er geen dorst was naar vormen, geen dorst naar klanken, geen dorst naar geuren, geen dorst naar smaken, geen dorst naar aanrakingen, geen dorst naar begrippen, ideeën, gedachten, als er helemaal geen dorst was, dan zou er geen hechten kunnen ontstaan. Daarom is dorst de oorzaak voor hechten.

   Bij degene die het aangename van de dingen die met het grijpen samenhangen, in het oog heeft, neemt de dorst toe. De ontwikkeling van de dorst is de oorzaak voor de ontwikkeling van het grijpen, de inbezitname.

   10. In afhankelijkheid van inbezitname ontstaat worden.
   
   Worden (bhavo) is afhankelijk van inbezitname, grijpen, hechten.  Als inbezitname, grijpen, hechten aanwezig is, is worden aanwezig. Uit het grijpen,  inbezitname ontstaat het worden. Als er geen inbezitname, hechten was, nergens, noch in vorm van zinnelijkheid, noch in vorm van theorieën, noch in vorm van religieuze oefeningen, noch in vorm van geloof in een ziel, als er helemaal geen hechten was, zou er geen worden kunnen ontstaan. Daarom is inbezitname, grijpen, hechten de oorzaak voor worden.
   En wat is worden? – De drie vormen van het worden zijn: het worden (in de wereld) van de zinnelijkheid; het worden (in de wereld) van de vorm; het worden in de vormloze sfeer.
   Worden is het proces van in bestaan treden als embryo of ei. Het bestaat in het actieve en het passieve levensproces, d.w.z. het wedergeboorte producerende karma proces (kamma-bhava) en als gevolg ervan het wedergeboorte proces (upapatti-bhava).

   11. In afhankelijkheid van worden ontstaat geboorte.

   Geboorte (jati) is afhankelijk van worden. Als worden aanwezig is, is geboorte aanwezig. Als er geen worden was, nergens, noch in de zinnelijke sferen van bestaan, noch in de grofstoffelijke sferen van bestaan, noch in fijnstoffelijke of onstoffelijke sferen van bestaan, als er helemaal geen worden was, zou er geen geboorte kunnen volgen. Daarom is worden de oorzaak voor geboorte.
   En wat is geboorte? – Wat hier of elders het voortgebracht worden is, het in het bestaan treden, het verschijnen van de groeperingen van bestaan, het verkrijgen van de zintuiglijke organen, het geboren worden: dat heet geboorte.
   De groeperingen van bestaan (khandhā) zijn vorm (rūpa), gevoel (vedanā), waarneming (saññā), formaties (samkhārā) en bewustzijn (viññāna).

   12. In afhankelijkheid van geboorte ontstaan ouderdom, sterven, leed, gejammer, lijden, ellende en wanhoop.....

    Ouderdom en sterven zijn afhankelijk van geboorte. Als geboorte aanwezig is, zijn ouderdom en sterven aanwezig. Als er geen geboorte was, nergens, niet in de godenwereld, noch in de lagere sferen van bestaan, noch in de menselijke wereld, als er helemaal geen geboorte was, zou er geen ouderdom en sterven kunnen volgen. Daarom is geboorte de oorzaak voor sterven. Afhankelijk van geboorte ontstaan ouderdom en dood, verdriet, geweeklaag, pijn, leed, zorg en wanhoop.

Groeten
Nico
« Laatst bewerkt op: 14-05-2017 15:32 door nico70 »

Offline nico70+

  • Eerwaarde
  • Nieuwkomer
  • ******
  • Berichten: 1060
    • facetten van het boeddhisme
Re: Richtlijnen en adviezen voor leken
« Reactie #18 Gepost op: 14-05-2017 12:38 »
44a. Vijf overwegingen voor iedereen


   Ook kan de leek dagelijks of wekelijks de volgende vijf onderwerpen overwegen. Zij zijn door de Boeddha aanbevolen voor zowel mannelijke en vrouwelijke leken als monniken en nonnen. Die vijf overwegingen zijn:

   'Het is zeker dat ik oud word; ik kan het proces van veroudering niet ontgaan.
   Het is zeker dat ik ziek word; ik kan ziekte niet ontgaan.
   Het is zeker dat ik zal sterven; ik kan de dood niet ontgaan.
   Bij alle dingen die dierbaar en geliefd zijn, zal er verandering komen en er zal scheiding van komen.
   Ik ben de eigenaar van mijn wilsacties en de erfgenaam ervan; mijn daden zijn de moederschoot waaruit ik ontsproot; wilsacties zijn mijn familie en mijn bescherming. Welke daden ik ook zal doen, goede of slechte, ik zal de erfgenaam ervan zijn.'

   Om welke goede reden moeten mannen en vrouwen, leken en monniken en nonnen vaak nadenken over het feit dat zij zeker oud worden en dat zij het proces van veroudering niet kunnen ontgaan?
   Als men jong is, is men trots op de jeugd. Verdwaasd door die jeugdige overmoed leidt men een slecht leven in daden, woorden en gedachten. Maar bij degene die vaak erover nadenkt dat ouderdom zeker is, zal de jeugdige overmoed of helemaal verdwijnen of verzwakken.
   Om deze goede reden moet men vaak nadenken over het ouder worden.

   En om welke goede reden moeten zowel mannelijke en vrouwelijke leken als ook monniken en nonnen vaak nadenken over het feit dat zij zeker ziek worden en dat zij ziekte niet kunnen ontgaan?
   Als men gezond is, is men trots op de gezondheid. Verdwaasd door die trotse houding leidt men een slecht leven in daden, woorden en gedachten. Maar bij degene die vaak erover nadenkt dat ziekte zeker is, zal de hoogmoed vanwege de goede gezondheid of helemaal verdwijnen of verzwakken.
   Om deze goede reden moet men vaak nadenken over ziekte.

   En om welke goede reden moeten zowel mannelijke en vrouwelijke leken als ook monniken en nonnen vaak nadenken over het feit dat zij zeker zullen sterven en dat zij de dood niet kunnen ontgaan?
   Als men vol leven is, is men trots op het leven. Verdwaasd door die trotse houding leidt men een slecht leven in daden, woorden en gedachten. Maar bij degene die vaak erover nadenkt dat de dood zeker is, zal de hoogmoed vanwege vol leven te zijn of helemaal verdwijnen of verzwakken.
   Om deze goede reden moet men vaak nadenken over de dood.

   En om welke goede reden moeten zowel mannelijke en vrouwelijke leken als ook monniken en nonnen vaak nadenken over het feit dat er bij alle dierbare mensen en dingen verandering zal komen en dat er een scheiding van zal komen?
   Men heeft een krachtig verlangen naar wat dierbaar en geliefd is. Verdwaasd door verlangen leidt men een slecht leven in daden, woorden en gedachten. Maar bij degene die vaak nadenkt over het feit van verandering en scheiding, zal het krachtige verlangen naar wie of wat dierbaar en geliefd is of helemaal verdwijnen of verzwakken.
   Om deze goede reden moet men vaak nadenken over het feit dat er bij alle dierbare mensen en dingen verandering zal komen en dat er een scheiding van zal komen.

   En om welke goede reden moeten zowel mannelijke en vrouwelijke leken als ook monniken en nonnen vaak nadenken over het feit dat zij eigenaren en erfgenamen zijn van hun wilsacties, dat de daden de moederschoot zijn waaruit zij ontsproten zijn, dat wilsacties hun familie en hun bescherming zijn, en dat wat voor daden zij ook zullen doen, goede of slechte, zij er de erfgenamen van zijn?
   Er zijn mensen die een slecht leven leiden in daden, woorden en gedachten. Maar bij degene die vaak nadenkt over zijn verantwoordelijkheid van eigen daden, zal zo'n slecht gedrag of helemaal verdwijnen of verzwakken.
   Om deze goede reden moet men vaak nadenken over het feit dat men verantwoordelijk is voor eigen daden.

   De edele volgeling overweegt aldus: 'Ik ben niet de enige die met zekerheid oud en ziek zal worden en zal sterven. Maar waar wezens ook komen en vertrekken, heengaan en weer ontstaan, zij allen zijn onderhevig aan veroudering, ziekte en dood.'
   Bij degene die vaak over deze feiten nadenkt, ontstaat het pad van de niveaus van heiligheid. Regelmatig besteedt hij nu aandacht aan dat pad, ontwikkelt en versterkt het. Zodoende zullen de kluisters geheel verdwijnen en de slechte neigingen zullen ten einde lopen.

   Verder overweegt de edele volgeling aldus: 'Ik ben niet de enige voor wie er verandering is bij wat dierbaar en geliefd is; ik ben niet de enige die de verantwoordelijke eigenaar en erfgenaam is van zijn daden. Maar waar wezens ook komen en vertrekken, heengaan en weer ontstaan, voor allen van hen is er verandering in wat dierbaar en geliefd is. En zij allen zijn eigenaren en erfgenamen van hun daden.'
   Bij degene die vaak over deze feiten nadenkt, ontstaat het pad van de niveaus van heiligheid. Regelmatig besteedt hij nu aandacht aan dat pad, ontwikkelt en versterkt het. Zodoende zullen de kluisters geheel verdwijnen en de slechte neigingen zullen ten einde lopen."

   “Van wezens die onderhevig zijn aan ouderdom, ziekte en dood, heeft de wereldling een afkeer. Maar liever moet hij of zij denken:
   'Als ik weerzin voel ten opzichte van wezens met een dergelijke aard, dan is dat niet juist voor mij want ik ben van dezelfde aard. Terwijl ik met zulke gedachten vertoef en weet heb van Nibbāna's onbezwaarde staat, zal ik die drievoudige trots bij gezondheid en jeugd en overdaad van leven helemaal verslaan. Met het oog gericht op Nibbāna ontstond vurige ijver in mij: Nu kan ik nooit voor zinsverlangens zwichten. Een niet-meer-wederkerende zal ik worden. Het heilige leven is nu mijn hoogste doel.'


Offline nico70+

  • Eerwaarde
  • Nieuwkomer
  • ******
  • Berichten: 1060
    • facetten van het boeddhisme
Re: Richtlijnen en adviezen voor leken
« Reactie #19 Gepost op: 14-05-2017 19:44 »
Beste,

Oorzakelijk ontstaan is een heel moeilijk onderwerp. Ik probeer het nog eens uit te leggen.

Er is onwetendheid. Het is het niet weten van het edele achtvoudige pad en het niet weten van de drie aspecten van het leven; het is vooral het niet weten van het feit dat er geen zelf is, geen "ik". Niet "ik" doe iets, maar door oorzaken ontstaat iets. En door het veranderen of ontbreken van oorzaken verdwijnt iets. > Ten gevolge van onwetendheid, het niet weten dat er geen "ik" is, geen zelf, ontstaan wilsacties in daden, woorden en gedachten. Die wilsacties zijn verricht met de idee van 'ik' doe iets. > Ten gevolge van de wilsacties blijft het 'ik-bewustzijn' bestaan. Er is nog steeds de mening dat er een 'ik' is die ziet, hoort, voelt, ruikt, proeft en denkt. > Ten gevolge van het ik-bewustzijn ontstaat de combinatie geest-lichaam, naam en vorm. Zonder het wedergeboorte-producerende bewustzijn kan er geen lichaam met geest ontstaan. > Als er een lichaam met geest is, is er ook bewustzijn. Bedoeld is het bewustzijn dat ontstaat door contact van een van de zintuigen met een overeenkomend object. En hoewel die soorten bewustzijn ontstaan, blijft er nog steeds de mening dat ik me bewust ben. > Het ik-bewustzijn wordt veroorzaakt door geestlichamelijkheid en geestlichamelijkheid door ik-bewustzijn. Dit bewustzijn keert terug naar geestlichamelijkheid. Het gaat niet verder. > Ten gevolge van geestlichamelijkheid ontstaan de zes zintuigen. Zonder lichaam en geest kunnen zij niet bestaan. > Ten gevolge van de zes zintuigen ontstaat er contact met zintuiglijk waarneembare objecten. > Ten gevolge van contact met een zintuiglijk waarneembaar object ontstaat gewaarwording, gevoel. > Ten gevolge van gevoel, gewaarwording ontstaat dorst, begeerte naar het object dat waargenomen, gevoeld wordt. > Ten gevolge van de begeerte (positief of negatief) naar iets of iemand ontstaat hechten, inbezitname, grijpen. Men wil iets graag hebben of men heeft ergens een afkeer van. En het ik-bewustzijn is er sterk aanwezig. > Ten gevolge van het hechten, de inbezitname (dat is van mij, dat ben ik, dat is mijn zelf) ontstaat het wedergeboorte-proces, het proces van in bestaan treden als embryo of ei. > Ten gevolge van geboorte ontstaan ziekte, ouderdom, dood, verdriet, geweeklaag, pijn, leed, zorg en wanhoop.

In zoverre kan geboorte ontstaan, kan ouderdom, sterven,  wedergeboorte ontstaan; in zoverre bestaat de mogelijkheid tot naamgeving, namelijk in dit samenzijn van geestlichamelijkheid en bewustzijn. In zoverre kan men geboren worden, ouder worden en sterven; in zoverre kan men verdwijnen en weer opduiken.
   Het ik-bewustzijn is een illusie. Er is geen ik die zich bewust is, die aan alles een naam geeft. Er is alleen een ontstaan en vergaan, door oorzaken. Wanneer dat ingezien wordt, verdwijnt het ik-bewustzijn en maakt plaats voor een zo-bewustzijn: 'zo is het ontstaan; zo is het vergaan.'
         Daarom onderwees de Boeddha ook "Dit is niet van mij, dit behoort mij niet toe, dat ben ik niet." Het bewustzijn eigent zich alles toe. "Ik" heb het koud; "ik" zie; "ik" ben mager of dik (enz).  Door in te zien dat alles door oorzaken ontstaat, zonder een zelf, zonder een "ik " ontstaat het zo-bewustzijn. Zo is het ontstaan. En omdat er geen "ik"-bewustzijn meer is, kan "ik" ook niet meer geboren worden.
En of dat nu in 12 of in 14 schakels van de keten van oorzakelijkheid uitgedrukt wordt, is niet belangrijk. Belangrijk is het resultaat: het Doodloze.

Groeten
Nico

Offline nico70+

  • Eerwaarde
  • Nieuwkomer
  • ******
  • Berichten: 1060
    • facetten van het boeddhisme
Re: Richtlijnen en adviezen voor leken
« Reactie #20 Gepost op: 15-05-2017 12:51 »
45. Het inzien van de vier heilige waarheden

    Het inzien van de vier heilige waarheden is de hoogste zegening. (Sn II.4 vers  267)

       De vier heilige of edele waarheden zijn:
a) Er is lijden, onvoldaanheid, gefrustreerdheid (dukkha). En dat ontstaat omdat alle dingen in deze kringloop van bestaan veranderlijk zijn. Er is geen vaste kern. Wie zich hecht aan het veranderlijke, ondervindt tengevolge daarvan leed, lijden, frustratie.
b) Er is een oorzaak voor het lijden. Die oorzaak is het verlangen naar zinnelijke begeerten, het verlangen naar bestaan en het verlangen naar niet-bestaan,
c) Er is een bevrijding van lijden. Die bevrijding wordt bereikt wanneer alle begeerte ophoudt.
d) Er is een weg naar de bevrijding van lijden. Die weg is het edele achtvoudige pad, namelijk: juist inzicht, juist denken, juist spreken, juiste activiteiten, juiste levenswijze, juiste inspanning, juiste oplettendheid, juiste concentratie.
 
          Er is lijden en er is een manier om aan dat lijden een einde te maken. Wat nu is dat lijden. – Het is het zien dat alles veranderlijk  en vergankelijk is. Wij kunnen niets vasthouden voor lange tijd. Wat wij lekker vinden, kunnen wij niet steeds blijven proeven. En wat wij niet leuk vinden, kunnen wij niet altijd tegenhouden. Alles is relatief.
          De voornaamste oorzaken van het lijden zijn begeerte, afkeer en onwetendheid. Begeerte is: iets willen hebben, in zwakke of in sterke mate. Begeerte en afkeer zijn vormen van egoïsme.
          “Dat is lekker”, die woorden zijn de constatering van een smaakgevoel, een aangenaam gevoel in dit geval. “Dat heb ik graag”, is de uiting van een wens, begeerte. “Dat is niet leuk”, die woorden zijn de constatering van een gevoel. “Dat heb ik niet graag”, is de uiting van een wens in negatieve vorm, is de uiting van een ontkenning, weigering. Het iets wel of niet willen hebben, is het zich hechten aan of het afstoten van iets anders. 
          Er is lijden omdat alles veranderlijk en vergankelijk is. En dit weer is zo, omdat alles wat verschijnt, wat samengesteld is, bestaat uit elementen. En die elementen wisselen steeds. Er is geen enkel blijvend element in ons noch buiten ons. Daarom kunnen wij niets onszelf noemen noch iets van onszelf. En ook de elementen zelf zijn weer vergankelijk, niet-blijvend.
          Onwetendheid nu is de mening dat er een “ik” is, een vaste kern. Onwetendheid is ook het niet-inzien dat alle verschijnselen onderling afhankelijk ontstaan zijn. Dit laatste betekent dat zonder het ene het andere niet kan ontstaan.
 
   Voorbeeld: Wij kunnen geen brood eten zonder bakker die het brood bakt. De bakker kan alleen brood bakken als er meel en andere ingrediënten voorhanden zijn. Het meel is gemalen door de molenaar; het is afkomstig van het graan van de boer. De boer kan geen graan leveren als de velden onvruchtbaar zijn, of als de oogst mislukt of vernietigd wordt. De bakker, de molenaar, de boer en degene die het brood wil eten, zij allen zijn levende wezens, geboren als mens tengevolge van hun morele daden. Maar zonder ouders zouden zij als mens niet geboren hebben kunnen worden. En zo kan men verder gaan.
          Maar er is bevrijding uit dit lijden. Die bevrijding kunnen wij bereiken door het volgen van het edele achtvoudige pad, stap voor stap.

   Wie de vier edele waarheden niet inziet, die kan geen einde maken aan geboorte en ouderdom. Maar wie de vier edele waarheden inziet, die kan een einde maken aan geboorte en dood. (S.56.22; S.56.41)

   Twee uitersten moeten niet gedaan worden: 1) Hechten aan zingenot; dat is laag, heilloos, onedel. 2) Zelfkwelling; dat is pijnlijk, heilloos, onedel. – Beoefen het middenpad dat naar rust, ontwaking, Nibbâna voert. – Dat middenpad is het achtvoudige pad. (S.56.11)

   Voor iemand die op het neerwaartse pad, in de afgrond is geraakt, zal het heel lang duren eer hij weer als mens herboren wordt. En wel omdat daar geen juist gedrag is, geen heilzame daden verricht worden. En dat komt omdat de vier edele waarheden niet ingezien worden. – Ook is het heel zelden dat een Volmaakt Ontwaakte in de wereld verschijnt en de leer verkondigt. Daarom moeten wij ons inspannen om de vier edele waarheden in te zien. (S.56.47-48)

Offline nico70+

  • Eerwaarde
  • Nieuwkomer
  • ******
  • Berichten: 1060
    • facetten van het boeddhisme
Re: Richtlijnen en adviezen voor leken
« Reactie #21 Gepost op: 15-05-2017 19:07 »
46. waakzaamheid

   Door waakzaamheid steekt men de oceaan over. (Sn.I.10 vers 184)

   De kracht van waakzaamheid, oplettendheid bestaat hierin: men is oplettend, begiftigd met hoogste tegenwoordigheid van geest. Wat er ooit gedaan, gezegd werd, daaraan denkt men, daaraan herinnert men zich. Zo waakt men bij het lichaam over het lichaam, bij de gevoelens over de gevoelens, bij het hart over het hart, bij de verschijnselen over de verschijnselen, onvermoeibaar, helder bewust, oplettend, na het overwinnen van wereldse begeerte en droefenis. (S.48.10)

 
47. Het verwerkelijken van Nibbāna

   Het verwerkelijken van Nibbāna is de hoogste zegening. (Sn II.4 vers  267)

   "Een leven in wijsheid is het beste." (Sn.I.10 vers 182)

   Iemand met verkeerd gerichte geest kan de onwetendheid niet doorbreken. Hij kan weten niet opwekken en kan Nibbana niet verwerkelijken. Want zijn geest is verkeerd gericht.
   Maar iemand met juist gerichte geest kan de onwetendheid doorbreken, kan weten opwekken en kan Nibbana verwerkelijken. Want zijn geest is juist gericht.
(A.I.5)

   Door wijsheid kan Nibbana verwerkelijkt worden. Wat is meesterschap in wijsheid?  - Men is voorzien van die wijsheid die het ontstaan en vergaan begrijpt, de edele, doordringende wijsheid die naar volledige vernietiging van het lijden voert. (A.VIII.54)

   Twee eigenschappen voeren naar weten, en wel (1) kalmte van geest en (2) inzicht. 
   Wanneer kalmte van geest beoefend wordt, krijgt men het volgende voordeel: de geest ontplooit zich. Wanneer de geest ontplooid is, krijgt men als voordeel: wat er aan begeerte bestaat, dat verdwijnt.1
   Wanneer inzicht beoefend wordt, krijgt men als voordeel: de wijsheid ontplooit zich. Wanneer de wijsheid zich ontplooit, krijgt men als voordeel: de onwetendheid verdwijnt.
   De geest die bevlekt is door begeerte, wordt niet bevrijd. Noch komt de geest die bezoedeld is door onwetendheid, tot ontplooiing. Zo ontstaat dan door het opheffen van de begeerte de bevrijding van het gemoed, en door het opheffen van de onwetendheid ontstaat de bevrijding door wijsheid.2 (A.II.32)


          Over Nibbāna kan niet veel geschreven worden. Het is niet iets dat door theoretische kennis bekend kan worden. De sfeer van Nibbāna moet daadwerkelijk gerealiseerd worden; er kan niets over verteld worden. Het is als met de geur van een bloem of de smaak van een sappige vrucht of de aanraking van fluweel of zijde. Ook zoiets kan niet in woorden uitgelegd worden. Alleen eigen ervaring kan dat leren. Nibbāna is een geestelijke toestand die door iedereen bereikt kan worden. De volmaakte heilige is geestelijk vrij van elke band. Er is geen enkel hechten meer. Hij of zij heeft zich vrijgemaakt van begeerte, van afkeer en van onwetendheid. En daarom staat hij/zij op vaste grond. (It.69).

   Nibbbana is duidelijk zichtbaar en begrijpelijk voor de wijze. De Verhevene legde dit als volgt uit:
   “Uit begeerte, uit haat, uit onwetendheid, met de geest overweldigd door begeerte, door haat, door onwetendheid, streeft men naar eigen nadeel, naar het nadeel van anderen, naar beider nadeel; uit begeerte, uit haat, uit onwetendheid  lijdt men geestelijke pijn en zorgen. Maar wanneer de begeerte, de haat, de onwetendheid is opgeheven, dan streeft men niet naar eigen nadeel, noch naar het nadeel van anderen noch naar beider nadeel; men lijdt geen geestelijke pijn en zorgen.
   In zoverre men de restloze uitdoving van de begeerte, van de haat en van de onwetendheid ervaart, is het Nibbana duidelijk zichtbaar, met onmiddellijk resultaat, uitnodigend, naar het doel voerende, begrijpelijk voor de wijze, ieder voor zich.” (A.III.56)

   De volmaakte heilige heeft boosheid, afkeer, hevig verlangen, onwetendheid ter zijde gelegd; hij is vrij van illusie en vrij van vrees. (Zie Sn.I.1 verzen 1-17)

   “Wie elk oord van bestaan heeft begrepen,
   wie naar geen ervan verlangen koestert,
    wie vrij is van begeerte en zonder wens,
    hij of zij hoeft niet meer te strijden:
    aangekomen is die persoon aan de oever.”
   (Sn.I.12, vers 210)

    Degenen die Nibbana verwerkelijkt hebben zijn zonder hechten, vol zelfbeheersing. Zij hebben alle boeien verbroken, zijn bedwongen, vrij, onverstoorbaar en zonder wens. Zij hebben begeerte en haat opgegeven en ook onwetendheid en meningen. Zij zijn onzelfzuchtig; zij koesteren geen verlangen naar wat dan ook in de wereld, naar meervoudig[3] bestaan hier of elders. Zij werden stil, zijn ontkomen aan de hartstochten. Zij zijn zonder kwaadwil, vrij van toekomstig bestaan. (zie Sn.III.5 verzen 490-499)

   "Het vroegere nalatend en aan iets nieuws zich hechtend, de hartstochten volgend, zó ontgaat men niet aan het zich-binden. Men grijpt op en verwerpt het weer, zoals een aap die de ene tak loslaat en de andere pakt.[4] (Sn.IV.4 vers 791)
   
   "De wijze laat oude neigingen, hij laat geen nieuwe meer opkomen. Hij volgt niet de willekeur en is geen verkondiger van dogmas. Hij is geheel bevrijd van theorieën. Vrij van zelf-verwijten leeft hij onbevlekt in de wereld." (Sn.IV.13 vers 913)

     “Wat je ook waarneemt, hetzij boven, beneden of in het midden, vermijdt de vreugde eraan [de begeerte ernaar] en vermijdt gewoontevorming.[5] Kom het bewustzijn[6] te boven en blijf niet langer in het bestaan. Wanneer de monnik dan, aldus vertoevend, oplettend, onvermoeibaar, in zo’n levenswandel al datgene te boven is gekomen wat als ‘mijn’ geliefkoosd werd, dan ziet hij geboorte en ouderdom, zorg en leed reeds hier, en dan zal hij het lijden achterlaten. Degene die weet, die bevrijd is en die niet meer aan het zintuiglijke bestaan hecht, hij zal beslist deze vloed doorkruisen. De andere oever heeft hij bereikt, vrij van belemmeringen van de geest en vrij ook van twijfel. Een mens die weet, heeft de neiging naar steeds nieuw bestaan opgeheven. Degene die vrij is van begeerte, die onverstoorbaar is en zonder wens, hij heeft geboorte en ouderdom overwonnen, zo verkondig ik.”
(Sn.V.4 verzen 1055-1060)

          Wie inziet dat elke sfeer van bestaan een begin heeft en ook een einde, die verlangt nergens naar. De volmaakte vrede van de geest kan door niets meer worden verstoord. Die vrede is het hoogste doel. En de volgende zegeningen zijn het resultaat van die bevrijding.

 
48. Een vredig en vrij gemoed te hebben 

   “Een gemoed te hebben dat niet door de grillen van het leven wordt bewogen; een gemoed te hebben dat vrij is van verdriet; een gemoed te hebben dat bevrijd is van smetten; een gemoed te hebben dat vrij is van angst en dat vol is van vrede. - Dit is de hoogste zegening. (Sn II.4 vers 268)
 
          Wie Nibbāna reeds in dit leven verwerkelijkt heeft, blijft steeds vol vrede. Hij of zij is gevestigd in geluk en is onoverwinnelijk.
          De grillen van het leven zijn die omstandigheden die noodzakelijkerwijze verbonden zijn met het leven in deze wereld, namelijk: winst en verlies, eer en schande, lofprijzingen en smaad, vreugde en verdriet. Het gemoed van de heilige is “in het midden”, smetteloos, d.w.z. vrij van begeerte, vrij van afkeer en vrij van onwetendheid. Hij/zij is vrij van alle angst, is beschermd tegen de belemmeringen van zintuiglijke verlangens, is vrij van hernieuwd bestaan in deze wereld van lijden en onvoldaanheid, is vrij van verkeerde meningen.
       
       “Zoals een rots niet bewogen wordt door de wind, evenzo zijn de wijzen niet verstoord door lofprijzing of berisping.” (Dhp.81).

   De volmaakte heilige is in staat om hitte, koude, honger en dorst te verdragen en andere ongemakken. Hij is in staat om scheldwoorden en onvriendelijke taal te verdragen. Hij is in staat om lichamelijke gevoelens te verdragen die, als ze ontstaan, pijnlijk zijn, scherp, ellendig, dodelijk. (M.107; M.125; M.51)

Offline teksten Siebe

  • aanvraag voor lidmaatschap
  • Nieuwkomer
  • *
  • Berichten: 5272
Re: Richtlijnen en adviezen voor leken
« Reactie #22 Gepost op: 16-05-2017 11:49 »
Er is geen enkel blijvend element in ons noch buiten ons

Dit punt vind ik twijfelachtig. Misschien komt het enkel door de formulering. Maar de Boeddha onderwees kennelijk ook dat er een zogenaamd ongeconditioneerd element is, asankhata dhatu (DN34 §1.3 (9). Dit is een synoniem voor Nibbana volgens Walshe. Een blijvend element.

Als er niets in (of liever 'aan') ons is dat blijvend is, stabiel, onveranderlijk, onvoorwaardelijk, dan is er toch ook geen toevlucht te vinden, lijkt me. Waar zijn we dan mee bezig? Waarom zou de Boeddha ons dan aansporen een eiland te maken van onszelf? Als er niks aan jezelf te vinden is wat stabiel is, niks te vinden is wat onveranderlijk is, geen blijvend element, dan mist als het ware toch elke vaste grond?  Als er werkelijk aan onszelf niks stabiel en blijvend is, dan mist toch gewoon de mogelijkheid van het vinden van een toevlucht? Hoe kan je vrede realiseren als er niet een blijvend element is, dus zelfs die vrede niet?  Als instabiliteit existentieel feit is, hoe kan stabiliteit dan ooit gerealiseerd worden? Dan moet dat toch diepe begoocheling zijn? Hoe kan de vrede van de Boeddha niet de meest ernstige diepe begoocheling zijn als alles in/aan hemzelf niet blijvend is?

groet,











Offline nico70+

  • Eerwaarde
  • Nieuwkomer
  • ******
  • Berichten: 1060
    • facetten van het boeddhisme
Re: Richtlijnen en adviezen voor leken
« Reactie #23 Gepost op: 16-05-2017 13:02 »
Hallo Siebe,

Ja, de formulering is niet goed. Beter was geweest: ...geen enkel blivend element ... , behalve het element Nibbana.

Groeten,
Nico

Offline nico70+

  • Eerwaarde
  • Nieuwkomer
  • ******
  • Berichten: 1060
    • facetten van het boeddhisme
Re: Richtlijnen en adviezen voor leken
« Reactie #24 Gepost op: 16-05-2017 15:55 »
49. Voorwaarden voor het heil van een bestuurlijke eenheid

   In het voorgaande is te zien wat door de leek wel en wat niet gedaan moet worden om hier een goed leven te leiden; en ook welk gedrag voert naar een hemels bestaan. Verder zijn er adviezen hoe ook een leek de volmaakte heiligheid kan bereiken.
   
   De Boeddha onderwees ook aan welke voorwaarden een stadsbestuur of het bestuur van een land moet voldoen om groei en vooruitgang te boeken. En ook onderwees hij welke plichten een koning heeft.
   
   Eens noemde de Boeddha zeven voorwaarden die leiden naar groei en vooruitgang van een bestuurlijke eenheid.[1] Die voorwaarden zijn:
1. Als men herhaaldelijk samenkomt, vergaderingen en bijeenkomsten houdt die goed bezocht zijn, dan is er groei te verwachten.
2. Als men vredig bijeen komt en vredig weer naar huis gaat, en als de eigen (bestuurlijke) aangelegenheden in eendracht uitgevoerd worden, dan is er vooruitgang en groei te verwachten.
3. Als men geen nieuwe besluiten uitvaardigt en geen oude besluiten afschaft, maar als men verder gaat in overeenstemming met de oude gebruiken en besluiten, dan is er groei te verwachten.
4. Als men respect, eer, achting en verering toont jegens de ouderen en als men het waard acht naar hen te luisteren, dan is er vooruitgang te verwachten en geen verval.
5. Als men ervan afziet vrouwen en meisjes van goede families te ontvoeren en haar gevangen te houden (voor losgeld), dan is er groei te verwachten.
6. Als men respect, eer, achting en verering toont jegens de heiligdommen, zowel die binnen in de stad als die erbuiten, dan is er groei te verwachten. En als men die heiligdommen niet berooft van de verdiende offergaven zoals die voorheen daarvoor zijn vervaardigd en eraan gegeven, dan is er groei en vooruitgang te verwachten.
7. Als men het verplicht acht de heiligen (de Eerwaarden) te beschermen en te behoeden, zodat de Eerwaarden die nog niet in het gebied wonen, graag komen en zodat de Eerwaarden die er al wonen, in vrede kunnen leven, dan is er groei en vooruitgang te verwachten en geen verval.
   Zolang als aan deze zeven voorwaarden voldaan wordt, is er heil voor een bestuurlijke eenheid te verwachten.

[1] Bestuurlijke eenheid, letterlijk: volk. Deze voorwaarden gelden zowel voor het bestuur van landen, provincies en gemeenten, als voor verenigingen, genootschappen e.d.


Offline nico70+

  • Eerwaarde
  • Nieuwkomer
  • ******
  • Berichten: 1060
    • facetten van het boeddhisme
Re: Richtlijnen en adviezen voor leken
« Reactie #25 Gepost op: 17-05-2017 01:09 »
50. De tien plichten van een koning

   De Boeddha gaf tien plichten aan die gelden voor iemand die een koninkrijk bestuurt. Die tien plichten zijn:
1. Vrijgevigheid, edelmoedigheid, liefdadigheid. De bestuurder moet geen begeerte naar weelde en eigendom hebben en ook mag hij er niet aan hechten; maar hij moet het besteden voor het welzijn van het volk.
2. Een hoog moreel karakter. Hij moet nooit levens vernietigen, nooit bedriegen, stelen en anderen uitbuiten; hij moet geen echtbreuk plegen, geen leugens vertellen en geen bedwelmende drank of drugs gebruiken. Hij moet dus tenminste de vijf regels voor de leek nakomen.
3. Alles opofferen voor het heil van het volk. Hij moet bereid zijn om alle persoonlijke comfort, naam en faam op te geven, en zelfs zijn leven, in het belang van het volk.
4. Eerlijkheid en onkreukbaarheid. Hij moet vrij zijn van angst of begunstiging in het uitoefenen van zijn plichten. Hij moet oprecht zijn in zijn bedoelingen en hij moet het volk niet bedriegen.
5. Vriendelijkheid en zachtmoedigheid. Hij moet mild van aard zijn.
6. Soberheid in gewoontes. Hij moet een eenvoudig leven leiden en hij moet geen behagen scheppen in een weelderig leven. Hij moet zelfbeheersing hebben.
7. Vrijheid van haat, kwaadwil en vijandschap. De koning (bestuurder) moet geen wrok koesteren tegen iemand.
8. Geen gewelddadigheid. Dit betekent niet alleen dat hij niemand moet kwetsen, maar het betekent ook dat hij moet proberen de vrede te bevorderen door oorlog (en ruzie) te vermijden en te voorkomen; ook moet hij alles wat betrekking heeft op geweld en op het vernietigen van levens proberen te vermijden en te voorkomen.
9. Geduld, verdraagzaamheid, begrip. Hij moet in staat zijn ontberingen, moeilijkheden en beledigingen te verduren zonder zijn humeur te verliezen.
10. Geen verzet, geen belemmeren. Dit wil zeggen dat hij niet tegen de wil van het volk moet ingaan, dat hij geen maatregelen moet belemmeren die leiden naar het welzijn van het volk; met andere woorden, hij moet besturen in eensgezindheid met het volk.

     Deze regels gelden zowel voor bestuurders van landen, provincies en gemeenten, als voor besturen van stichtingen, verenigingen e.d.


Offline nico70+

  • Eerwaarde
  • Nieuwkomer
  • ******
  • Berichten: 1060
    • facetten van het boeddhisme
Re: Richtlijnen en adviezen voor leken
« Reactie #26 Gepost op: 17-05-2017 11:48 »
51. De vrouw in het Boeddhisme
 
   Bij meerderen bestaat de mening dat de vrouw in het Boeddhisme niet positief behandeld wordt. Maar de houding van de Boeddha ten opzichte van vrouwen was niet negatief. Hoe de positie van de vrouw in het vroege Boeddhisme was, probeer ik hier duidelijk te maken.

   Maha Pajapati, de tante en pleegmoeder van de Boeddha, wilde een leven van ontzegging leiden, als een non, samen met meerdere andere Sakya-dames. Maar tot dan toe bestond geen Boeddhistische Orde van nonnen. Daarom vroeg zij aan de Verhevene toe te staan dat vrouwen in de Orde konden intreden. Om verscheidene redenen zou de Boeddha er toen geen voorstander van zijn geweest. Toen vroeg Ānanda of ook vrouwen de volmaakte heiligheid, arahantschap, kunnen bereiken. Het antwoord van de Verhevene luidde dat ook vrouwen het 1e, 2e, 3e en 4e  niveau van heiligheid kunnen bereiken. Hiermee stelde de Boeddha mannen en vrouwen op gelijk niveau. En zo bereikte Ānanda dat de Verhevene aan vrouwen toestemming gaf om in de Orde in te treden. Maar volgens de overlevering moest Maha Pajapati acht speciale regels (garudhammas) aannemen.
    De eerste vrouwen die als bhikkhunis intraden, moesten door de Bhikkhu-sangha ingewijd worden. Een groot aantal van die eerste bhikkhunis werd Arahant. Dat de eerste nonnen door de Bhikkhu-sangha moesten worden ingewijd, is een vanzelfsprekende zaak. Er was toen immers nog geen Bhikkhuni-sangha. Maar toen meer dan vier vrouwen ingewijd waren, konden de bhikkhunis zelf de hogere wijding verrichten. De Orde van de nonnen was een onafhankelijke instelling.

    Dat de Boeddha tegen een nonnenorde was, moet een latere toevoeging zijn. De opname van vrouwen in ascetische gemeenschappen was toen niets nieuws. Andere ascetische orden, zoals de Jain, kenden een vrouwenorde. Die nonnen waren er ondergeschikt aan monniken. Als de Boeddha toen, zoals Khantipalo beweerde, rekening had gehouden met de publieke opinie, had hij zonder meer een vrouwenorde kunnen oprichten. Dat was toen niets ongewoons. Behalve deze plaats in Cullavagga zijn in de Vinaya geen andere teksten waaruit blijkt dat de Boeddha tegen de inrichting van een nonnenorde was.
    De brahmanen ten tijde van de Boeddha waren (groot)grondbezitters of hadden functies als ambtenaren aan het koninklijk hof. Zij hadden veel invloed. Een andere groep brahmanen fungeerde als priesters die rituelen uitvoerden. Zij kenden de drie Vedas van buiten. Bekering van brahmanen tot het Boeddhisme was van veel waarde. Het gaf aanzien aan het Boeddhisme. Het bracht ook wetenschap en vroomheid. Maar vrouwen stonden bij de brahmanen niet goed aangeschreven. De houding van brahmanen die na hun wijding tot bhikkhu de traditionele brahmaanse houding ten opzichte van vrouwen bleven handhaven, heeft zeer zeker een negatieve uitwerking gehad op de Bhikkhu-sangha in zijn geheel.

   De mondelinge overlevering van de teksten lag bij de mannen. Het is mogelijk dat de mannen enkele passages die op vrouwen betrekking hadden, hebben verwaarloosd. De monniken kunnen getracht hebben het belang dat de Boeddha aan vrouwen gaf, te minimaliseren. Alleen gebeurtenissen die zo buitengewoon waren dat zij niet weggelaten konden worden, zijn dan overgeleverd. Het is te betwijfelen of de Boeddha zelf zulke volkomen ondergeschiktheid van de nonnen ten opzichte van de monniken vereiste. De acht speciale regels die Maha Pajapati en de andere nonnen moesten navolgen, zijn moeilijk in overeenstemming ermee te brengen dat de Boeddha vrouwen zonder meer in staat achtte om volmaakte heiligheid te bereiken. Het is heel goed mogelijk dat die acht regels na de dood van de Boeddha zijn samengesteld.
 
   Wat gebeurde er overigens met de bhikkhunis? Wilden ook zij deelnemen aan het eerste concilie? Er waren toen heilige en geleerde nonnen. Maar van haar doen en laten wordt ons na de dood van de Boeddha nagenoeg niets meegedeeld. Werden de nonnen na het overlijden van de Boeddha toen al door monniken behandeld net zoals de brahmanen dat gewoon waren te doen? Of is de negatieve houding t.o.v. vrouwen geleidelijk aan in de Orde geslopen?

   In latere tijden moet veel zijn toegevoegd wat niet tot de oorspronkelijke woorden van de Boeddha behoorde. De Boeddha zelf was niet negatief ten opzichte van vrouwen. Hij en zijn discipelen hadden in de tijd van het vroege Boeddhisme contact met vrouwen, o.a. bij het rondgaan voor de maaltijd; en bij het nuttigen van maaltijden in huizen van leken. Vrouwen werden toen niet uitgesloten van het luisteren naar de leer. Zij namen deel aan het geestelijke leven. Pas later werden vrouwen uitgesloten.
   De positie van vrouwen ten tijde van de Verhevene was beter dan die van tegenwoordig in India. De vrouwen genoten toen grote vrijheid. De activiteiten van de vrouwen waren niet beperkt tot huishoudelijk werk en het opvoeden van kinderen. Zij namen actief deel aan het openbare leven en genoten een liberale opvoeding. Retoriek en welsprekendheid werden toen ook door vrouwen uitgeoefend. Een teken van cultuur was het maken van verzen voor de vuist weg. Het gebruik van verzen was een manier om uiting te geven aan emotie of sentiment. De verzen van de nonnen (Theri Gatha) bij het bereiken van de Verlichting zijn spontane uitingen van vreugde. Vrouwen kregen toen onderwijs. Net zoals de mannen gingen zij naar openbare bijeenkomsten in parken of hallen om er te luisteren naar grote leraren. Geleerde vrouwen trokken door het land om te onderrichten. Vrouwen hadden het recht eigendom te hebben en er vrij over te beschikken.
   Vrouwen in die tijd werkten, indien nodig, voor haar eigen onderhoud. Zij waren werkzaam als hulp in de huishouding, fruit- of bloemenverkoopster, weefster, spinster, kleermaakster, of zij deden licht werk in de landbouw. Het systeem om vrouwen te beknotten moet van latere oorsprong zijn.

   Voorbeelden van goed opgeleide vrouwen ten tijde van de Boeddha zijn o.a. de nonnen Dhamma-dinnâ, Sukka, Nanduttarâ en Bhaddâ Kundalakesâ. Dhamma-dinnâ was de beste lerares bij de Bhikkhuni Sangha. Sukkâ was bedreven in de leer van de Boeddha. Zij werd een beroemde verkondigster van de leer. Nanduttarâ was een bekende spreekster en reisde rond in India om er te debatteren. Zij was onoverwinnelijk in argumenteren totdat zij de eerwaarde Maha Moggallâna ontmoette die haar tot de leer van de Boeddha bekeerde. Bhaddâ Kundalakesâ ging naar geleerde leraren en leerde de methoden van kun kennis. Zij was bekwaam in debatteren en zij versloeg de meeste van de bekende sprekers.
   Mallika, de dochter van een guirlandenmaker, werd verheven tot de positie van de vrouw van koning Kosala. Toen zij een dochter baarde, was de koning er niet blij mee. De Boeddha zei toen dat hij de baby moest opvoeden. Want vrouwen kunnen beter zijn dan mannen. Vrouwen kunnen wijs zijn, deugdzaam en een correct leven leiden.   
   
   In het Sigalovada sutta zei de Boeddha: De man moet hoffelijk tegen zijn vrouw zijn. Hij mag haar niet verachten. Hij moet haar trouw zijn. Hij geeft haar gezag en hij geeft haar sieraden.
    De vrouw oefent haar plichten goed uit. Zij is gastvrij voor verwanten, bezoekers en personeel. Zij is trouw. Zij beschermt wat de man meebrengt. En zij is bekwaam en vlijtig in het uitvoeren van haar taken.
   Hieruit blijkt dat de Boeddha helemaal niet negatief stond t.o.v. de vrouw.
 
   In het laatste jaar van zijn leven sprak de Boeddha met de eerwaarde Ānanda over het gedrag van monniken tegenover leden van het vrouwelijke geslacht. De Boeddha zou toen het volgende hebben gezegd: “Niet naar haar kijken, Ānanda, is het beste. En als een monnik een vrouw ziet, moet hij niet met haar spreken. En als een monnik tot een vrouw spreekt, dan moet hij zeer oplettend zijn.” (D.16).
 
   Deze woorden moeten later zijn toegevoegd. Bij de Jains werd de asceet gewaarschuwd voor omgang met vrouwen. Hij mocht niet naar haar kijken, ook niet als zij mismaakt of heel oud was. Het lijkt erop dat de houding van de Jains t.o.v. vrouwen hier overgenomen is.
   Vrouwen werden over het algemeen beschouwd als een hindernis voor mannen om het geestelijke leven in de Theravāda traditie te beoefenen (en mannen voor vrouwen). De eerwaarde Ānanda is de enige in de Pāli traditie die meer sympathie heeft met vrouwen. Van hem werd beweerd dat hij vóór het eerste concilie nog geen volmaakte heiligheid had bereikt en daarom niet aan dat concilie kon deelnemen. Maar de eerwaarde Ananda bereikte de volmaakte heiligheid, arahantschap, in het vijfentwintigste jaar na zijn intrede in de Orde. Dat is in het zevenentwintigste jaar na de Verlichting van de Boeddha. Dit toont dat dit gedeelte later is toegevoegd. En op het eerste concilie werd hij ervan beschuldigd dat hij het steeds goed voorhad met vrouwen, bijvoorbeeld haar te helpen om toestemming te krijgen in de Orde in te treden. In de Sanskriet versie en in sommige Chinese versies ontbreekt deze paragraaf. Ook dit toont aan dat dit gedeelte later is toegevoegd.
   
   Het commentaar van Buddhaghosa legt de bovenstaande raad van de Boeddha als volgt uit:
1) Niet naar haar kijken: Als een monnik in een kamer zit met de deur dicht, en een vrouw komt en blijft voor de deur staan, dan ontstaat er, zolang als hij haar niet ziet, geen begeerte in hem; zijn geest wordt niet opgewonden. Maar als hij haar ziet, kan dit wel gebeuren.

2) Niet met haar spreken: Als men praat met haar kan er passie ontstaan en onoplettendheid. Zo kan de moraal geschonden worden.
   Als een vrouw naar een feestdag vraagt of om de voorschriften, of wanneer zij een leerrede wil horen of een vraag stelt, als een monnik dan bij zulke gelegenheden zwijgt, kan men zeggen dat de monnik stom is en doof. Daarom is het nodig tot haar te spreken.
3) Oplettend, zeer voorzichtig: als een vrouw de leeftijd van uw moeder heeft, moet u aan haar denken als uw moeder; als een vrouw de leeftijd heeft van uw zuster, moet u aan haar denken als uw zuster; als een vrouw de leeftijd heeft als uw dochter, moet u aan haar denken als uw dochter.

    Uit dit commentaar kan men de gevolgtrekking maken dat de monniken ten tijde van Buddhaghosa erg onoplettend waren en weinig zelfbeheersing hadden. De Boeddha heeft duidelijk aangegeven hoe men slechte gedachten kan overwinnen (zie o.a. M.II.9). De meeste van deze gedragsregels moeten later zijn toegevoegd. De brahmaan Parasariya oefende zijn leerlingen dat zij hun zintuigen moesten ontwikkelen door materiële vormen niet te zien met het oog en door niet te luisteren naar geluiden met het oor. De Boeddha zei toen dat, als dit een goede oefening was, doven en blinden hun zintuigen goed ontwikkeld hadden. Men moet oplettend zijn en niet door het geheel noch door details in beslag worden genomen. (M.3).
   In D.1 legde de Boeddha uit dat men bij het zien van iets of iemand niet gevangen moet zijn door het geheel. Begeerte en afkeer moeten niet toegelaten worden. De zintuigen moeten oplettend gebruikt worden. En aan Ānanda zal hij als antwoord dan ook alleen hebben gegeven dat men oplettend moet zijn.
 
   De houding van Thaise monniken t.o.v. vrouwen is overdreven. Zij raken geen vrouw aan noch mogen vrouwen hen aanraken of hun gewaden. Dit is geen regel van de Boeddha maar van het Thaise volk. Die monniken raken vrouwen aan met hun andere zintuigen: zij praten met haar en horen haar stem; zij proeven het voedsel of de drank; zij kijken naar haar of denken aan haar. Maar begeerte zit niet in de zintuigen, noch in een object of persoon. Daarom zal de Boeddha alleen hebben aangeraden voorzichtig en oplettend te zijn.
 
   De vrouw werd door de Boeddha op gelijk niveau gesteld als de man. Dat was in tegenstelling tot de brahmanen en Jains, waar de vrouw een ondergeschikte rol vervulde. Door de bekering van brahmanen en Jains tot de leer van de Boeddha en hun intrede in de Orde is zeer waarschijnlijk de ondergeschikte rol van de vrouw in het vroege Boeddhisme geslopen. De kloof tussen mannen en vrouwen die door de Boeddha verkleind was door gelijkheid van status te geven aan vrouwen zowel sociaal als religieus, zou dan weer vergroot zijn door de Theras.

Offline nico70+

  • Eerwaarde
  • Nieuwkomer
  • ******
  • Berichten: 1060
    • facetten van het boeddhisme
Re: Richtlijnen en adviezen voor leken
« Reactie #27 Gepost op: 17-05-2017 22:27 »
52. De westerse leek

   Volgens de eerwaarde Khantipalo, zelf van Britse afkomst, is de Westerling veel te kritisch wat betreft de overgeleverde leer van de Boeddha. Khantipalo ziet erin een hoogmoed die voortkomt uit superioriteit van wapens. De Westerling zou zich beter voelen dan de Oosterling en zou daarom de neiging hebben alles te verbeteren. Zo'n houding heeft wellicht vroeger geheerst. Tegenwoordig is de houding van de Westerling t.o.v. de Oosterling toch veranderd.
   De westerse mens heeft thans veel meer vrije tijd dan vroeger. Hij of zij kan zich intensiever met de leer van de Boeddha bezig houden. En er zijn ook goede vertalingen van de leer bij de hand. Door eigen studie kan men zich een eigen beeld vormen van de leer. Men is niet meer afhankelijk enkel van monniken of van nonnen.
    De traditioneel overgeleverde waarden kunnen door studie als niet juist gezien worden. Moeten die overgeleverde teksten dan verder toch maar als "leer van de Boeddha" aangenomen worden? Het is m.i. geen hoogmoed als de kritische houding van de westerse mens bepaalde tradities als onjuist beschouwt en ze verwerpt. Het is aan de studie van geleerden te danken dat wij nu de waarde van bepaalde teksten kunnen vaststellen. Latere toevoegingen die niet ter zake doen of die onjuist zijn, moeten zeker met de nodige voorzichtigheid beschouwd worden, of zelfs verworpen. En dat heeft dan niets met hoogmoed te maken. De Boeddha zelf heeft immers al een kritische houding ten opzichte van zijn leer en die van anderen aanbevolen. Wat niet met de leer overeenkomt, moet verworpen worden, ook als het tot de overlevering van een bepaald land of een bepaalde streek behoort.
   
 
Geraadpleegde bronnen

voor degene die graag meer wil lezen over de vermelde onderwerpen, voeg ik hier een lijst toe van door mij geraadpleegde bronnen.
 
An, Yang-Gyu (tr.): The Buddha's Last Days : Buddhaghosa's Commentary on the Mahâparinibbâna Sutta. Transl. by Yang-Gyu An. Oxford : PTS, 2003.

Aronson, Harvey B.: Love and sympathy in Theravada Buddhism. Delhi 1980.

Bapat, P.V. (Gen. Ed.): 2500 Years of Buddhism. (5th repr.). New Delhi: Publications Division, 1987. (1st. ed. 1956). Publ. by the Director Publications Division Ministry of Information and Broadcasting Government of India Patiala House New Delhi.

Bareau, André: “Der indische Buddhismus,”in: Die Religionen Indiens, III, Stuttgart 1964, p. 1-215. 

Basham, A.L.: The Wonder that was India : A survey of the history and culture of the Indian sub-continent before the coming of the Muslims. (3rd rev. ed.) London 1961.

Burtt, E.A.: ‘The Contribution of Buddhism to Philosophic Thought,’ The Wheel No. 50ab (Kandy 1977), p. 42-55.

de Zoysa, A.P.: Indian Culture in the Days of the Buddha. Colombo 1955.

Dhammananda, K. Sri:  What Buddhists Believe.  (expansed and revised ed.). Kuala Lumpur : BMS, 1987.  (1st ed. 1964).

Dhammananda, K. Sri (tr.): The Dhammapada. Kuala Lumpur : Sasana Abhiwurdi Wardhana Society, 1988.

Dhammika, Ven. S. (tr.): The edicts of King Asoka. Kandy : BPS, 1993. The Wheel No. 386/387.

Finegan, Jack: The archeology of World Religions : The Background of Primitivism, Zoroastrianism, Hinduism, Jainism, Buddhism, Confucianism, Taoisme, Shinto, Islam, and Sikkhism. (4th printing). Princeton: Princeton University Press, 1971.

Gehman, H.S. (tr.):  Petavatthu : Stories of the Departed.  London : PTS, 1974.  (The Minor Anthologies of the Pali Canon  Part IV).

Geiger, Wilhelm (Übers.) Samyutta-Nikâya. Die in Gruppen geordnete Sammlung aus dem Pâli-Kanon der Buddhisten. - 1. Band, München-Neubiberg: Benares-Verlag, 1930. - 2. Band, München-Neubiberg: Schloß, 1925.

Glasenapp, Hellmuth von: Die Literaturen Indiens von ihren Anfängen bis zur Gegenwart. Wildpark-Potsdam: Athenaion, 1929. (Handbuch der Literaturwissenschaft).

Gnanarama, Ven. Pategama: The Mission Accomplished : A historical analysis of the Mahaparinibbana Sutta of the Digha Nikaya of the Pali Canon. Singapore: Ti-Sarana Buddhist Association, 1997.

Gokhale, Balkrishna Govind: New Light on Early Buddhism. Bombay : Popular Prakashan, 1994.

Gunsser, Ilse-Lore: Reden des Buddha. Aus dem Palikanon übersetzt. Stuttgart : Reclam, 1979. (Universal-Bibliothek; 6245).

Hecker, Hellmuth: Lives of the Disciples : Anâthapindika, The Great Benefactor. Kandy : BPS, 1986. The Wheel No. 334.

Horner, I.B.: Early Buddhism and the Taking of Life. Kandy : BPS, 1967. The Wheel No. 104.

Horner, I.B. (tr.): Vimânavatthu : Stories of the Mansions. Transl.by I.B. Horner; assisted by N.A. Jayawickrama. London : PTS, 1974. (The Minor Anthologies of the Pali Canon Part IV).

Horner, I.B. (tr.): Chronicle of Buddhas (Buddhavamsa) and Basket of Conduct (Cariyâpitaka). London : PTS, 1975. (Sacred Books of the Buddhists, Vol. XXXI) (The Minor Anthologies of the Pali Canon, Part III).

Horner, I.B. (tr.): The Clarifier of the Sweet meaning (Madhuratthavilâsinî) : Commentary on the Chronicle of Buddhas (Buddhavamsa) by Buddhadatta Thera. London : PTS, 1978. (Sacred Books of the Buddhists, Vol. XXXIII).

Horner, I.B. (tr.): The Collection of the Middle Length Sayings (Majjhima-Nikāya). Vol. 1. The first fifty discourses (Mūlapannāsa). Translated from the Pāli by I.B. Horner. Oxford: PTS, 2000.

Hüsken, Ute: 'Die Legende von der Einrichtung des buddhistischen Nonnenordens im Vinaya-Pitaka der Theravâdin,' in: Studien zur Indologie und Buddhismuskunde, Bonn 1993, p. 151-170.

Ikeda, Daisaku: Buddhism, the First Millennium. Transl. by Burton Watson. Tokyo (etc) : Kodansha International Ltd, 1977.

Ireland, John D. (tr.): The Udâna. Inspired Utterances of the Buddha. Kandy : BPS, 1990.

Ireland, John D. (tr.) The Itivuttaka : The Buddha's Sayings. Kandy : BPS, 1991.

Jayatilleke, K.N.: ‘The Buddhist Conception of Truth,’ The Wheel No. 50ab (Kandy 1977), p. 25-41.

Khantipâlo, Bhikkhu (comp. & transl.): Buddhist Texts for Recitation. Kandy : BPS, 2518/1974.

Khantipâlo, Bhikkhu: Lay Buddhist Practice : The Shrine Room; Uposatha Day; Rains Residence. Kandy : BPS, 1974. The Wheel No. 206/207.

Khantipalo, Bhikkhu: Banner of the Arahants. Buddhist Monks and Nuns from the Buddha's time till now.  Kandy : BPS, 1979.   

Khantipâlo, Bhikkhu (comp.) The Buddha's Words. Selangor : Buddhist Gem Fellowship, 1994.

Lassen, Christian: Indische Alterthumskunde. Bd. 2, Teil 1 : Geschichte von Buddha bis zu dem Ende der älteren Gupta-Dynastie. Nebst Umriss der Kulturgeschichte dieses Zeitraums. (Neudruck der 2. verm. u. verb. Aufl. 1874). Osnabrück: Zeller, 1968.

Ledi Sayadaw, Ven.: The Noble Eightfold Path and its Factors Explained. Magganga-Dîpanî. Ven. Ledi Sayadaw; transl. by U Saw Tun Teik; rev. ed. by Bhikkhu Khantipâlo. Kandy : BPS, 1977. The Wheel No. 245/247.

Lokuliyana, Lionel (tr.): Catubhânavârapâli. The Text of the Four Recitals, or The Great Book of Protections, Sinhala - Maha Pirit Pota. Colombo: Gunasekera Trust, [s.a.]

Mahasi Sayadaw: Practical Insight Meditation : Basic and Progressive Stages. Rev. Mahasi Sayadaw; transl. from the Burmese by U Pe Thin & Myanaung U Tin. Kandy : BPS, 1976.

Mahasi Sayadaw: The Progress of Insight through the Stages of Purification : A modern Pâli treatise on Buddhist Satipatthâna Meditation. Rev. Mahasi Sayadaw; Engl. transl. with notes by Nyânaponika Thera. Kandy : BPS, 1978.

Masefield, Peter (tr.): Elucidation of the Intrinsic meaning so named The Commentary on the Vimâna Stories (Paramattha-dîpanî nâma Vimânavatthu-atthakathâ). Transl. by Peter Masefield; assisted by N.A. Jayawickrama. Oxford : PTS, 1989.

Masefield, Peter (tr.): The Itivuttaka. Oxford : PTS, 2000. (Sacred Books of the Buddhists, Vol. 38).

Maurice, David: The Greatest Adventure : A Presentation of the Buddha's Teaching to the Youth of the World. Kandy : BPS, 1961. The Wheel No. 4.

Ñânamoli Thera: The Buddha's Words on Kamma. Four Discourses of the Buddha from the Middle Length Collection. Transl. by Ñânamoli Thera; edited by Khantipâlo Bhikkhu. Kandy : BPS, 1977. The Wheel No. 248/249

Ñânamoli, Bhikkhu (tr.): The Minor Readings (Khuddakapâtha). The first book of the Minor Collection (Khuddakanikâya) & The illustrator of ultimate meaning (Paramatthajothikâ) Part I : Commentary on the Minor Readings by Bhadantâcariya Bhuddhagosa. Oxford : PTS, 1997. (1st ed. 1960).

Ñanatiloka, Bhikkhu: Die Reden des Buddha aus der "Angereihten Sammlung" - Anguttara Nikâyo - des Pâli-Kanons. Bd. 1. Das Einer-Buch - Eka-Nipâto. Übers. u. erläutert von Bhikkhu Ñanatiloka. Leipzig : Buddhistischer Verlag, [s.a.] (Heilige Schriften der Buddhisten; 1).

Narada Thera & Bhikkhu Kassapa. (2nd ed.) The Mirror of the Dhamma. A Manual of Buddhist Recitations and Devotional Texts. Kandy : BPS, 1970. The Wheel No. 54. (1st ed. 1963).

Nârada Thera (Transl.): Everyman's Ethics. Four Discourses of the Buddha. (2nd ed.) Kandy : BPS, 1966. The Wheel No. 14 (1st. ed. 1959).

Nârada Thera: The Dhammapada : Pali Text and translation with stories in brief and notes. (3rd ed.). Colombo: BMS, 2522-1978. (1st ed. 1963).

Nârada Maha Thera: A Manual of Abhidhamma. Abhidhamma Sangaha. Kandy : BPS, 1980.

Neumann, Karl Eugen (Übers.): Die Reden Gotamo Buddhos aus der mittleren Sammlung Majjhimanikāyo des Pāli-Kanons. Übers. von Karl Eugen Neumann. Erster Bd. München: Piper & Co., 1922.

Neumann, Karl Eugen (Übers.): 'Der Wahrheitspfad (Dhammapadam). Ein buddhistisches Denkmal,' (4. Aufl.). Übers. von Karl Eugen Neumann. in: Sammlungen in Verzen, Zürich 1957, p. 615-837. (1. Aufl. 1892).

Neumann, Karl Eugen (Übers.): 'Die Lieder der Mönche und Nonnen Gotamo Buddhos. Aus den Theragâthâ und Therîgâthâ,' (3. Aufl.). Übers. von Karl Eugen Neumann. in: Sammlungen in Verzen, Zürich 1957, p. 271-613. (1. Aufl. 1898).

Neumann, Karl Eugen (Übers.): 'Die Reden Gotamo Buddhos. Aus der Sammlung der Bruchstücke Suttanipâto des Pâli-Kanons,' Übers. von Karl Eugen Neumann. in: Sammlungen in Verzen, Zürich 1957 (3. Aufl.), p. 1-269.  (1. Aufl. 1905).

Neumann, Karl Eugen (Übers.): Also sprach der Erhabene. Eine Auswahl aus den Reden Gotamo Buddhos. Zürich (etc) 1962.

Norman, K.R. (tr.): The Group of Discourses (Sutta-Nipâta). Vol. I. With alternative transl. by I.B. Horner and Walpola Rahula. London : PTS, 1984.

Norman, K.R. (tr.): The Group of Discourses (Sutta-Nipâta), Vol. II. Oxford : PTS, 1992. (Pali Text Society Translation Series No. 45). (Revised transl. with introduction and notes).

Nyanaponika (Übers.): Sutta-Nipâta : Früh-buddhistische Lehr-Dichtungen aus dem Pali-Kanon. Mit Auszügen aus den alten Kommentaren. Übers. von Nyanaponika. (2. revid. Aufl.). Konstanz: Christiani, 1977. (Buddhistische Handbibliothek; 6).

Nyânaponika Thera (Transl.): Anguttara Nikâya. The Discourse Collection in Numerical Order. An Anthology. Part III. Books Eight to Eleven. Kandy : BPS, 1976. The Wheel No. 238/240.

Nyânatiloka, Bhikkhu (Übers.): Die Reden des Buddha aus der "Angereihten Sammlung" - Anguttara Nikâyo - des Pâli-Kanons. Bd. 4. Das Vierer-Buch (Catukka-Nipâto). Übers. von Bhikkhu Nyânatiloka. Breslau : Markgraf, 1912.

Nyânatiloka Mahathera: Influence of Buddhism on a People. Kandy : BPS, [s.a.] Bodhi Leaves No. A 2.

Nyanatiloka (Übers.): Die Lehrreden des Buddha aus der Angereihten Sammlung Anguttara-Nikâya. Übers. von Nyanatiloka; hrsg. von Nyanaponika. Köln : DuMont Schauberg, 1969. Neue Gesamtausgabe in fünf Bänden. 3. revid. Neuauflage. - Bd. 1. Einer- bis Drier-Buch. / Bd. 2. Vierer-Buch. / Bd. 3. Fünfer- und Sechser-Buch. / Bd. 4. Siebener- bis Neuner-Buch.  / Bd. 5. Zehner- und Elfer-Buch.

Nyânatiloka: Buddhist Dictionary : Manual of Buddhist Terms and Doctrines. Edited by Nyanaponika. (4th revised ed.). Kandy : BPS, 1980. (1st ed. 1952).

Oldenberg, Hermann: Buddha. Sein Leben, seine Lehre, seine Gemeinde. (2. Aufl.) Berlin : Hertz, 1890.

Oldenberg, Hermann (Übers.): Reden des Buddha : Lehre, Verse, Erzählungen. Übers. von Hermann Oldenberg. München: Wolff, 1922.

Payutto, Ven. P.A.: Buddhist Economics. A Middle Way for the market place. By Ven. P.A. Payutto; translated by Dhammavijaya and Bruce Evans; Compiled by Bruce Evans and Jourdan Arenson. (repr.) Bangkok: Buddhadhamma Foundation, 1994. (1st ed. 1992). 

Pereira, Ânanda: Escape to Reality. Buddhist Essays. Kandy : BPS, 1977. The Wheel No. 45/46.

Pereira, Ânanda: Live Now! Buddhist Essays. (2nd impr.) Kandy : BPS, 1973. The Wheel No. 24/25. (1st ed. 1960).

Piyadassi Thera (tr.): The Book of Protection, Paritta. Colombo : Gunasekera Trust, 1975.

Piyadassi Thera: The Seven Factors of Enlightenment. Satta Bojjhanga. (2nd impr.) Kandy : BPS, 1960. The Wheel No. 1.

Rahula, Walpola: What the Buddha Taught. Bedford 1959.

Rao, P.M.: The Problem of Sin as reviewed by a Buddhist. Kandy : BPS, 1969. The Wheel No. 136.

Rhys Davids, T.W.: Buddhist India. (reprint). Delhi (etc.): Motilal Banarsidass, 1987, (1st ed. 1903).

Scherft, Tonny: ‘Dankbaarheid jegens de ouders,’ in: Saddharma jrg. 14, 2e afl., dec. 1981, p. 35-36.

Seidenstücker, Karl (übers.): Itivuttaka : Das Buch der Herrnworte : Eine kanonische Schrift des Pali-Buddhismus Übers. von Karl Seidenstücker. Moers : Buddhistische Gemeinde am Niederrhein, [s.a.]

Seidenstücker, Karl (Übers.): Khuddaka-Pâtha. Kurze Texte. Eine kanonische Schrift des Pâli-Buddhismus. Aus dem Pâli übers. u. erläutert von Karl Seidenstücker. München-Neubiberg : Schloß, [1910]. (Buddhistische Volksbibliothek No. 6).

Senaveratna, John M. (tr.): Stories of Birds and Beasts. Colombo : Gunasena & Co, 1954.

Sîlâcâra, Bhikkhu: Das Ichproblem im Buddhismus; Buddhismus und Alkohol. Bhikkhu Silacârâ; übers. von Alfred Eichelberger. München-Neubiberg : Schloss, [s.a.]. (Buddhistische Volksbibliothek ; 16).

Sîlâcâra, Bhikkhu: Die fünf Gelübde (The five Sîlâ). Bhikkhu Silacârâ; übers. von Vangîso. Breslau : Markgraf; München-Neubiberg: Schloss, 1912.

Sîlâcâra, Bhikkhu: ‘Taking the Precepts,’ The Wheel No. 55 (Kandy 1975), p. 8-13.

Soma Thera: The Buddhist Layman's Code of Discipline. Kandy : BPS, 1976. Bodhi Leaves No. B 70.

Soma Thera & Piyadassi Thera (tr.): The Lamp of the Law. Being selected excerpts from Gurulugomi's Dharmapradîpika. Transl. by Soma Thera & Piyadassi Thera. Kandy : BPS, 1961. The Wheel No. 38.

Soni, R.L. (Transl.): Life's Highest Blessings. The Maha Mangala Sutta.  Kandy : BPS, 1978. The Wheel No. 254/256.

Story, Francis: Buddhist Lay Ethics. Kandy : BPS, 1972. Bodhi Leaves No. B 59.

Story, Francis: The Buddhist Outlook. Collected Writings. Vol. I. (Essays, dialogues, poems). Kandy : BPS, 1973.

Walshe, Maurice (tr.): The Long Discourses of the Buddha. A Translation of the Dîgha Nikâya. Kandy: BPS, 1996. (The Teachings of the Buddha).

Weerakoon, R.: The Sinhala Jathaka Stories – an evaluation. Colombo 1974.

Wijesekera, O.H. de A. [et al.]: Knowledge and Conduct. Buddhist Contribution to Philosophy and Ethics. (2nd ed.) Kandy : BPS, 1977. The Wheel No. 50ab.

Wijesekera, O.H. de A.: ‘Buddhist Ethics,' The Wheel No. 50ab Kandy 1977, p. 1-24.

Winternitz, M.: Der ältere Buddhismus nach Texten des Tipitaka. (2. erw. Aufl.) Tübingen : Mohr, 1929. (Religionsgeschichtliches Lesebuch, 11).

Woodward, F.L. (tr.): Udana. Verses of Uplift; and Itivuttaka. As it was said. (repr.) - London: PTS, 1985. (The Minor Anthologies of the Pali Canon, Part II). (1st ed. 1935).

www.accestoinsight.org/tipitaka/mn/index.html

http://www.palikanon.com/


Groeten
Nico





Offline teksten Siebe

  • aanvraag voor lidmaatschap
  • Nieuwkomer
  • *
  • Berichten: 5272
Re: Richtlijnen en adviezen voor leken
« Reactie #28 Gepost op: 18-05-2017 11:29 »
Beste Nico, bedankt voor deze serie richtlijnen en adviezen voor leken.

Eén van de dingen die me aanspreekt is dat je door het houden van de geloften van deugdzaamheid niet alleen jezelf beschermt maar ook een ander. Bescherming gaat twee kanten op.
Door zelf vertrouwenwekkend te leven, schenk je ook anderen de zegen van onbevreesdheid. En dat is enorm waardevol.

Heel wat mensen krijgen te maken met de praktijken van oplichters en dieven. Denk alleen al aan internetcriminaliteit wat steeds erger lijkt te worden. Dan is er ook nog overspel, aanranding, en nog ergere dingen. Hierdoor kun je je vertrouwen verliezen. Het is vaak ook een opstapeling . Iets kleins kan de druppel zijn.
De wet kan sommige vergrijpen, zoals fietsendiefstal, wel behandelen als een klein vergrijp, maar als de zoveelste ervaring die vreet aan vertrouwen is het wel degelijk ernstig en in dat opzicht zijn er geen lichte vergrijpen.

Beeld je een wereld in waarin mensen te vertrouwen zijn. Beeld je een wereld in waarin je constant op je hoede moet zijn. Een wereld van verschil.

Je bewust houden, elke dag weer, aan geloften, bijvoorbeeld de vijf basisgeloften, kan misschien wel wat gekunsteld lijken, toch, ik merk eigenlijk zelf dat het heel praktisch is. Het maakt realistisch. Je kunt wel van jezelf denken dat het wel goed zit met je moraliteit, dat je wel te vertrouwen bent, dat je wel vanzelf het goede doet uit jezelf en geen geloften of richtlijnen nodig hebt, nou, juist door elke dag bewust geloften te nemen en deze te evalueren hou je jezelf wat dit betreft constant een spiegel voor. Dan valt het nogal tegen met die superieure spontane moraliteit is mijn ervaring. Het realisme wat dan ontstaat is heel wat beter dan een dromerig soort besef van je eigen spontane morele puurheid. 


groet,

Offline Ujukarin

  • Actief Lid
  • Nieuwkomer
  • **
  • Berichten: 818
    • Triratna Boeddhistisch Centrum Amsterdam
Re: Richtlijnen en adviezen voor leken
« Reactie #29 Gepost op: 18-05-2017 12:03 »
52. De westerse leek

   Volgens de eerwaarde Khantipalo, zelf van Britse afkomst, is de Westerling veel te kritisch wat betreft de overgeleverde leer van de Boeddha. Khantipalo ziet erin een hoogmoed die voortkomt uit superioriteit van wapens. De Westerling zou zich beter voelen dan de Oosterling en zou daarom de neiging hebben alles te verbeteren. Zo'n houding heeft wellicht vroeger geheerst. Tegenwoordig is de houding van de Westerling t.o.v. de Oosterling toch veranderd.
   De westerse mens heeft thans veel meer vrije tijd dan vroeger. Hij of zij kan zich intensiever met de leer van de Boeddha bezig houden. En er zijn ook goede vertalingen van de leer bij de hand. Door eigen studie kan men zich een eigen beeld vormen van de leer. Men is niet meer afhankelijk enkel van monniken of van nonnen.
    De traditioneel overgeleverde waarden kunnen door studie als niet juist gezien worden. Moeten die overgeleverde teksten dan verder toch maar als "leer van de Boeddha" aangenomen worden? Het is m.i. geen hoogmoed als de kritische houding van de westerse mens bepaalde tradities als onjuist beschouwt en ze verwerpt. Het is aan de studie van geleerden te danken dat wij nu de waarde van bepaalde teksten kunnen vaststellen. Latere toevoegingen die niet ter zake doen of die onjuist zijn, moeten zeker met de nodige voorzichtigheid beschouwd worden, of zelfs verworpen. En dat heeft dan niets met hoogmoed te maken. De Boeddha zelf heeft immers al een kritische houding ten opzichte van zijn leer en die van anderen aanbevolen. Wat niet met de leer overeenkomt, moet verworpen worden, ook als het tot de overlevering van een bepaald land of een bepaalde streek behoort.
   
Groeten
Nico
Mooi weergegeven, Khantipalo is een oude vriend van m'n leermeester maar is nadien nog wat meer in de orthodoxie beland.
David Loi verwoordt het mooi (vrije weergave): "Boeddhisme mét Aziatische cultuur naar het Westen brengen is als een bananenboom van India naar de Cote d'Azur brengen kompleet met een hele grote kluit Indiase grond, en pas gaandeweg door assimilatie van lokale grond laten wennen aan de nieuwe omgeving. Dus met andere woorden je neemt een heleboel 'ballast'/badwater mee, maar durft er niet aan te beginnen dat te verwijderen omdat je dan kind met badwater zou kunnen weggooien.
Boeddhisme zonder die cultuur beginnen is juist die boom neerzetten op een zorgvuldig bepaalde mix van Westerse grondsoorten. 'Zuiverder' dan de traditionele benadering maar wel met het duidelijke risico dat er kind met het badwater wordt weggegooid.

Mijn hart ligt nadrukkelijk bij het Westers boeddhisme, maar
  • Ik realiseer me verduveld goed dat er veel kennis en ervaring nodig is om te bepalen wat er boeddhistische kern is en wat weggooibaar is. Daarbij leun ik gelukkig op een brede traditie/sangha, maar ik leer er nog elke dag bij!
  • Qua 'expressievormen' zijn juist wel vele mee-overgeleverde Aziatische tradities zoals pujas en mantras essentieel, omdat het veel tijd gaat kosten om daarvoor Westerse equivalenten te vinden. De echte kern van boeddhisme is absoluut niet in uitsluitend taal (zoals soetras) uit te drukken maar is ongrijpbaar, niet-rationeel etc. etc. en daarvoor moet je dus niet al te snel traditionele expressievormen weghalen.

With folded palms,

<Ujukarin>

Offline teksten Siebe

  • aanvraag voor lidmaatschap
  • Nieuwkomer
  • *
  • Berichten: 5272
Re: Richtlijnen en adviezen voor leken
« Reactie #30 Gepost op: 18-05-2017 20:28 »
Mijn hart ligt nadrukkelijk bij het Westers boeddhisme, maar
  • Ik realiseer me verduveld goed dat er veel kennis en ervaring nodig is om te bepalen wat er boeddhistische kern is en wat weggooibaar is. Daarbij leun ik gelukkig op een brede traditie/sangha, maar ik leer er nog elke dag bij!
  • Qua 'expressievormen' zijn juist wel vele mee-overgeleverde Aziatische tradities zoals pujas en mantras essentieel, omdat het veel tijd gaat kosten om daarvoor Westerse equivalenten te vinden. De echte kern van boeddhisme is absoluut niet in uitsluitend taal (zoals soetras) uit te drukken maar is ongrijpbaar, niet-rationeel etc. etc. en daarvoor moet je dus niet al te snel traditionele expressievormen weghalen.

Wat vind jij van het nut van puja's (chenrezig, mahakala, chod etc) in bijvoorbeeld Tibetaans of het reciteren van sutta's in Japans? Wat vind je er van dat dit door Nederlanders in talen gebeurt waarin vrijwel niemand wat van begrijpt?

groet,


Offline Ujukarin

  • Actief Lid
  • Nieuwkomer
  • **
  • Berichten: 818
    • Triratna Boeddhistisch Centrum Amsterdam
Re: Richtlijnen en adviezen voor leken
« Reactie #31 Gepost op: 18-05-2017 20:58 »
Wat vind jij van het nut van puja's (chenrezig, mahakala, chod etc) in bijvoorbeeld Tibetaans of het reciteren van sutta's in Japans? Wat vind je er van dat dit door Nederlanders in talen gebeurt waarin vrijwel niemand wat van begrijpt?

groet,

Ik ben er nog mee bezig ;-)
Juist omdat veel van de betekenis 'tussen de regels op het papier in zit' maakt het voor mij niet alteveel uit of ik de tekst op moment van reciteren begrijp of niet. Wél wil ik ooit eens een keer gelezen hebben wat ie betekent.
Ik en vele anderen bij onze beweging zijn veel aan het experimenteren met alternatieve versies van teksten met daarin meer Nederlands/Engels en minder Pali/Sanskriet/Tibetaans/Japans. Soms 'slaan die aan' en merk je dat er iets van de Waarde die bedoeld wordt overgedragen raakt, bijna even goed of zelfs even goed als in het vreemde-taal origineel, en soms niet. En de Britten/Ieren werken ook regelmatig met Keltische voor-Christelijke rituelen als expressie van boeddhisme, in NL hebben we nog niet zo snel iets vergelijkbaars tenzij iemand iets van de Batavieren of Kaninefaten weet op te duiken  :-\
Maar i.t.t. de discussie in de Christelijke Kerk over Latijn vs. Nederlands bij rituelen/missen is in het boeddhisme heel duidelijk dat de betekenis voorbij de taal gaat, dus dat die taal er niet eens zo enorm veel toe doet.

With folded palms,

<Ujukarin>


Offline teksten Siebe

  • aanvraag voor lidmaatschap
  • Nieuwkomer
  • *
  • Berichten: 5272
Re: Richtlijnen en adviezen voor leken
« Reactie #32 Gepost op: 18-05-2017 22:30 »
Ik vind het zelf fijn om alles van de praktijk van Tchenrezig gewoon in het Nederlands te doen, behalve dan de mantra recitatie natuurlijk. Ik wil niet respectloos zijn naar de lineage's en tradities maar ik voel het gewoon zo aan dat het beter is alles in mijn eigen taal te doen.

groet,

Offline nico70+

  • Eerwaarde
  • Nieuwkomer
  • ******
  • Berichten: 1060
    • facetten van het boeddhisme
Re: Richtlijnen en adviezen voor leken
« Reactie #33 Gepost op: 19-05-2017 17:56 »
Beste,

     Om het reciteren van teksten, puja's e.d. begrijpelijker te maken (voor de volgeling(e) van het Theravada) heb ik in 1986 veel  Pali teksten die in de Buddharama tempel te Waalwijk gereciteerd werden, in het Nederlands vertaald, en in een klein boekje gepubliceerd met Pali en Nederlands naast elkaar. Zo konden de Nederlandse en Belgische bezoekers van die tempel alles goed volgen en begrijpen. Een Engelse versie ging eraan vooraf. (Buddhist Texts for Recitation en Boeddhistische teksten voor recitatie).
     De Boeddha heeft onderwezen dat de leer in de eigen taal geleerd moet worden. (Vin.Cv.Kh.5)  Om die reden heb ik "het grote boek van de beschermingen" in het Nederlands vertaald. Zo zijn ook die teksten begrijpelijker geworden.
Zie o.a. http://www.deleervandeboeddha.nl/14.%20=Het%20grote%20boek%20van%20de%20beschermingen.html
     Ook teksten die gereciteerd worden bij het aanbieden van bloemen, reukwerken e.d. zijn in het Nederlands vertaald, om de betekenis van dat aanbieden duidelijker te maken.
Zie o.a. http://www.deleervandeboeddha.nl/45.%20Devotie%20in%20het%20Boeddhisme.html

   De een reciteert de teksten liever in de oorspronkelijke taal; de ander in de eigen taal. En daar is niets op tegen.
Kritisch zijn t.o.v. de leer is vooral erop letten of de betreffende leerstellingen overeenkomen met de leer van de Boeddha. Veel is in de loop der jaren toegevoegd. Zo zijn er veel leugens over de eerwaarde Ananda verteld. Door taalwetenschappers is dat ontdekt. Die leugens moeten dan niet verder als leer van de Boeddha aangenomen worden.

Groeten
Nico
« Laatst bewerkt op: 19-05-2017 18:05 door nico70 »

Offline teksten Siebe

  • aanvraag voor lidmaatschap
  • Nieuwkomer
  • *
  • Berichten: 5272
Re: Richtlijnen en adviezen voor leken
« Reactie #34 Gepost op: 20-05-2017 18:40 »
Mooi werk Nico. Complimenten.

groet,
Siebe

Offline nico70+

  • Eerwaarde
  • Nieuwkomer
  • ******
  • Berichten: 1060
    • facetten van het boeddhisme
Re: Richtlijnen en adviezen voor leken
« Reactie #35 Gepost op: 20-05-2017 20:29 »
Beste,

     Aan de lijst met geraadpleegde boeken is te zien dat niet "ik" (Nico) dat werk heb geschreven. Maar er zijn veel oorzaken aan te wijzen. De boekenlijst is ook toegevoegd als "oorzakelijk ontstaan" van dit topic.

     Verder heb ik gelukkig de oude aantekeningen nog bewaard, met o.a. iets over

Het belang van reciteren

   Ieder die elke dag reciteert, neemt een afkorting naar bovenwereldrijke kennis. Want respect, gecultiveerd door recitatie, verbetert iemands mogelijkheid om de geleerde kennis op te nemen en te bestendigen. Hoe meer achting iemand heeft voor z’n leraar en voor de kennis die onderwezen is, des te meer kennis zal men opnemen. Respect komt neer op het zien van de goedheid of de waarde in andere mensen of wetenschap. De meesten zijn blind ten opzichte van de goedheid in anderen omdat zij er niet naar kijken. Of zij achten zichzelf beter, of de goedheid in anderen is vaak niet opvallend. En zelfs als ze duidelijk is, trekken onze belemmeringen een scherm voor onze ogen. Indien men het goede in anderen niet kan waarderen, dan is het onmogelijk om een deugd van hen op te nemen, zo onderwees de Boeddha.
   De deugd die onze ogen opent voor het goede in dingen buiten onszelf is achting. De Boeddha onderwees dat wij boven alles vol achting moeten zijn jegens de Boeddha, Dhamma, Sangha, opvoeding, bezonnenheid en gastvrijheid.    
     Opgemerkt moet worden dat alleen maar reciteren of neerbuigen niet gelijk is aan achting. Men wordt niet wijzer door te kruipen voor een gunst noch door reciteren omdat men zich in verlegenheid voelt wanneer men ieder ander ziet reciteren. Achting houdt in dat men zich openstelt voor de deugd van het object van respect, bijvoorbeeld het denken aan de wijsheid, het mededogen en de zuiverheid van de Boeddha, wanneer men neerbuigt met de bereidheid in zijn voetstappen te treden.

   Reciteren is een middel om achting jegens de Boeddha, de Dhamma en de Ariyasangha te ontwikkelen. Wij hebben achting voor de Boeddha, omdat hij volledig zelfverlicht is en zijn leer onderwees voor de bevrijding van andere levende wezens. Wij hebben achting voor de Dhamma, de leer van de Boeddha, omdat de Dhamma de smetteloze en vlekkeloze waarheid is. Wie de Dhamma in praktijk brengt, zal vlug een einde van alle lijden vinden. Ze is zo waardevol dat zelfs de Boeddha eer betoonde aan de Dhamma. En ze is ook zo waardevol dat de Boeddha vóór zijn overlijden de Dhamma uitkoos als zijn opvolger op aarde. Wij eren de Ariyasangha, de heilige volgelingen van de Boeddha, omdat zij de Dhamma hebben uitgeoefend totdat zij verlicht werden, en omdat zij anderen leren de Verlichting te bereiken.
   Indien de Boeddha nog in leven was, zouden wij hem eer betonen door hem regelmatig te gaan opzoeken; door naar zijn toespraken te luisteren en door met ijver zijn leer na te volgen. Tegenwoordig, meer dan 2500 jaren na het heengaan van de Boeddha, kunnen wij nog steeds van de deugden van de Boeddha leren.
   Recitatie ter ere van het Drievoudige Juweel heeft twee grote doelen: 1) respect en nederigheid te ontwikkelen zodat wij van het Drievoudige Juweel beter de deugden kunnen opnemen die het toelicht; 2) verder te gaan op het pad naar Verlichting en de erfenis van de Boeddha te laten voortduren. Zolang als wij het doel van het ontwikkelen van respect in het oog houden, zullen wij nooit in de valstrik komen die erin bestaat gehecht te worden aan ceremonies als een doel op zich (sīlabbhataparāmāsa) of eenvoudigweg 'neerbuigen voor gouden idolen'.

   Het goed reciteren zal leiden naar zuivering van de geest. De praktijk van reciteren kan de geest kalmeren en concentreren,  waarbij ze naar vertrouwen en geluk voert.
   Het reciteren van teksten (in Pali en/of Nederlands) kan heilzame gemoedstoestanden teweeg brengen. En die voeren tot gezondheid, materiële en geestelijke vooruitgang. Het reciteren is als een medicijn dat geestelijke en lichamelijke kwalen geneest.

Het reciteren van Pali of Nederlands

   De monniken reciteren in Pali in plaats van in vertaling vanwege de betrouwbaarheid. Maar er is een vertaling gemaakt van veel recitatie-teksten omdat de voordelen van het reciteren zullen toenemen als de reciterende de betekenis begrijpt van het vers dat gereciteerd wordt.

T.z.t. zullen die teksten (weer) gepubliceerd worden, Pali - Nederlands.

Groeten
Nico

Offline teksten Siebe

  • aanvraag voor lidmaatschap
  • Nieuwkomer
  • *
  • Berichten: 5272
Re: Richtlijnen en adviezen voor leken
« Reactie #36 Gepost op: 24-05-2017 10:45 »
Uit teksten blijkt dat de Boeddha het heilige leven, het volledig moreel zuivere leven, vrijwel niet, of zelfs niet, verenigbaar achtte met een leven als leek en huishouder met tal van verantwoordelijkheid, taken, verplichtingen, belangen. Hoe kun je zo het volledige heilige leven vervullen?

Wat zou de Boeddha aanraden als je huis wordt aangevreten door kevers of last krijgt van een plaag van mieren en muizen hebt? Niet doden?

Wat zou de Boeddha aanbevelen? Geen gif gebruiken voor landbouw doeleinden? Plaagdieren die je oogst vernietigen maar niet bestrijden, niet doden? Geen gif ter bestrijding van vlooien, mijten, luizen bij je huisdieren?

Als je in de oorlog joden had ondergebracht in je huis moet je dan als goede leek-boeddhist maar niet liegen als de Duitsers vroegen of er Joden in huis waren? Handhaaf het voorschrift niet te liegen ten alle tijde!?

Soms kun je als leek toch ook maar beter niet helemaal de waarheid vertellen? Het is niet fijn in zo'n positie te komen zitten maar soms is dat beter om te voorkomen dat je in een moeras wegzakt.

Ach, waar gaat dit over? Dat het toch gewoon niet te doen is, vind ik. Het blijft schipperen met die richtlijnen. Het is bijvoorbeeld een prachtig ideaal om niet te doden, maar is het soms niet de beste oplossing?

Antoine Bodar legde het Katholieke geloof eens zo uit dat de zuivere leer een soort ideaal is wat je kunt nastreven als gewoon mens, maar dat de praktijk van het leven van alledag weerbarstig is en wel vraagt om een flexibele omgang met regels.
Zo zie ik het toch ook wel met de richtlijnen in boeddhisme. De moraliteit van een Boeddha is een soort ideaal, maar eigenlijk zo verheven, zo niet werelds ook, dat het nauwelijks in de praktijk te brengen is als gewoon mens of leek-boeddhist in de wereld.

Met dat niet-wereldse karakter van de zuivere moraliteit lig ik wel overhoop, merk ik. Want wat kun je als gewoon mens hier dan mee?

Als je het schipperen met moraliteit zat bent, kun je misschien maar beter monnik worden?

groet,



Offline nico70+

  • Eerwaarde
  • Nieuwkomer
  • ******
  • Berichten: 1060
    • facetten van het boeddhisme
Re: Richtlijnen en adviezen voor leken
« Reactie #37 Gepost op: 24-05-2017 12:08 »
Beste Siebe,

Je maakt je nogal druk over het morele leven. Het blijft inderdaad schipperen.  In de tijd van de Boeddha werd het zeer moeilijk gevonden om als leek het volledig heilige leven te vervullen. Aan de leek werd de weg naar de hemel gewezen. Dat is al veel waard.
   Als je huis wordt opgegeten door termieten, zoals ons huis in Thailand, dan zit er niets anders op dan verdraagzaam te zijn. Wij zijn dan ook weer terug in Nederland, in de hoop hier nog met werken zoveel te verdienen dat we een nieuw huis kunnen kopen.
En de mierenplaag in het door ons in Thailand gehuurde appartement hebben we gedeeltelijk opgelost door een geur die mieren niet aangenaam vinden. Zo zijn zij vertrokken zonder te doden.
Er zijn veel middeltjes om vlooien e.d. te bestrijden bij huisdieren zonder vergif. Probeer groene zeep eens.
Gif bij landbouw kan vermeden worden o.a. door de juiste planten naast elkaar te laten groeien.  Gif is helemaal niet nodig. Er zijn veel mogelijkheden om land- en tuinbouw te bedrijven zonder gif.
   De voorschriften of regels van goed gedrag beginnen in het Boeddhisme met de woorden: “Ik zal proberen ...” en niet met: “Gij zult niet ...”
Wij moeten steeds keuzes maken.  Joden in huis tijdens de 2e Wereldoorlog is een goed voorbeeld. Als je de waarheid spreekt, worden de Joden opgepakt en wellicht vermoord. Als je liegt, kan het zijn dat je niet geloofd wordt en dat de Joden toch opgepakt worden. Het kan ook zijn dat de Duitsers weggaan. Dan heb je door niet de waarheid te spreken, mensen gered. Wat weegt zwaarder?
Zo moeten we toch steeds een keuze maken, moeten het beste ervan zien te maken.
En ook als monnik moeten regels nagevolgd worden. Ook tempelgebouwen kunnen door termieten beschadigd en helemaal vernield worden. Ook bibliotheken van tempels kunnen bezoek krijgen van ratten en andere knaagdieren die de boeken erg beschadigen.
Dan geldt ook daar: “Verdraagzaamheid is de hoogste ascese.”
En ook als monnik kan men onheilzame gedachten krijgen. Het leven als monnik is geen vrijgeleide dat men een zuiver leven leidt. Ook als monnik moet men zich steeds inspannen.

Je hebt nog te veel overbezorgdheid en rusteloosheid in je.Dat zijn hindernissen, obstakels die verminderd en tenslotte geheel opgegeven moeten worden.
Blijf schipperen, en je komt er wel.
Groeten
Nico
« Laatst bewerkt op: 24-05-2017 12:44 door nico70 »

Offline Ujukarin

  • Actief Lid
  • Nieuwkomer
  • **
  • Berichten: 818
    • Triratna Boeddhistisch Centrum Amsterdam
Re: Richtlijnen en adviezen voor leken
« Reactie #38 Gepost op: 24-05-2017 16:18 »

Je maakt je nogal druk over het morele leven. Het blijft inderdaad schipperen.   Ook bibliotheken van tempels kunnen bezoek krijgen van ratten en andere knaagdieren die de boeken erg beschadigen.


Eens met de teneur. In het goede oude India hadden kloosters wel eens rattenplagen. De monnikken maakten dan diervriendelijke vallen, en brachten de ratten daarna naar de overzijde van de rivier.

Alwaar dan regelmatig een ander klooster stond, en raad eens wat DIE deden?  :-X

With folded palms,

<Ujukarin>

Offline teksten Siebe

  • aanvraag voor lidmaatschap
  • Nieuwkomer
  • *
  • Berichten: 5272
Re: Richtlijnen en adviezen voor leken
« Reactie #39 Gepost op: 25-05-2017 11:16 »
Ja, over-bezorgdheid, dat ken ik goed.

Ik zie toch eigenlijk niet in hoe alles te combineren valt. Als leek, als gewoon mens, als huishouder heb je bepaalde strategien ontwikkeld om gelukkig te zijn. Maar als je die ziet draait het toch vooral om gehechtheid. Omringt met allerlei zaken waar je dagelijks een toevlucht toe neemt ; auto, computer, televisie, comfortabel bed, een koelkast vol heerlijks, vakanties etc. Dat je er over beschikt geeft je toch een gevoel van welbevinden.

Doordat je als gewoon mens ook zoveel spullen hebt, en ook beseft dat je welzijn er ook van afhankelijk is, toch zeker wel, is er altijd ook wel iets van bezorgdheid. Je moet alles op peil houden.
Daarnaast hebben de meeste mensen allerlei verantwoordelijkheid en taken en dat brengt ook allerlei gedoe met zich mee.

Je wilt als gewoon mens eigenlijk ook dat alles steeds goed gaat. Die zorg houdt toch vrijwel iedereen bezig. Dat al de techniek het doet waarvan je afhankelijk bent geworden, maar ook dat het qua welzijn van jezelf, van je buren, vrienden, kinderen, partner etc. goed gaat. Veel van de dagelijks inspanningen staan ook in dat teken. Maar ergens is ook dat weer een vorm van voortdurende resultaat-gerichtheid. Ook die gerichtheid brengt weer allerlei verwachtingen met zich mee, begeerte, verlangens en zorgen en spanningen. Als je echt een einde wilt maken aan lijden, hoe kun je dit dan ooit combineren?

Ik ben het eigenlijk dan eens met Franciscus die aangeeft dat liefde de oplossing is. Vergeet als gewoon mens maar de beëindiging van lijden, denk ik nu vaak, omdat het eigenlijk niet past bij onze manier van leven als leek of gewoon mens. Je wordt ook nat als je gaat zwemmen en zo komt, vind ik, het leven van een huishouder, van een gewoon mens, ook met heel wat lijden. Je kunt dit niet echt doorbreken, volgens mij, tenzij je werkelijk ook anders gaat leven, en zoals bijvoorbeeld de Boeddha, afstand doet van gezin en bezit.

Heel veel mensen lijden ook op en door hun werk. Krijgen stress, doen zwaar werk, hebben veel verantwoordelijkheid, zorgen etc. Of ze lijden door de opvoeding van hun kinderen. De zorg voor anderen. Lijden is min of meer inherent aan de manier van leven van een leek of gewoon mens, vind ik.
Het beste voor hebben met anderen komt ook met lijden.

Wat is er eigenlijk ook mis mee dat je zorgen hebt? Dat je lijdt omdat je verantwoordelijkheden hebt? Dat je lijdt omdat je gehecht bent aan resultaat? Dat je lijdt omdat je zorg draagt voor anderen. Dat je lijdt omdat je niet in de toekomst kan kijken en veel zaken ongewis zijn, onzeker en je er altijd maar het beste van moet hopen. Wat is er mis mee dat je lijdt?

Is het opheffen van lijden nou echt zo belangrijk? Is het ergens ook niet iets moois dat je je zorgen kan maken om het welzijn van anderen, dat je verdrietig kan zijn, dat je gebukt gaat onder hoe ellendig sommige zaken er toe gaan, dat je kan voelen dat je zelf ook lijdt als anderen niet gelukkig zijn etc? Waarom is het opheffen van lijden zo belangrijk? Misschien, omdat het eigenlijk ook de waarheid onthult?

Ik ben nog altijd geen boeddhist waarschijnlijk met zulke vragen maar ze leven nou eenmaal bij me.
Ik voel me ook niet aangetrokken tot het idee om een einde te maken aan de cyclus van wedergeboorten. Sommige boeddhistische auteurs zie ik daar met groot genoegen over schrijven, maar mij drijft dat niet. Ik zou ook niet weten wat dit betekent. Wie weet nou wat zoiets betekent?

Dit maakt me ook zorgelijk, eerlijk gezegd. Dat ik toevlucht neem in iets waarvan ik eigenlijk geen idee heb waar dit naartoe gaat. Wat betekent het nou om niet meer wedergeboren te worden? Moeten we ergens ook niet blij zijn, vieren, dat we weer als individu bestaan, dat de khandha's er weer zijn? Wat betekent het nou voor jou of mij als na de dood bij volledig verlichting geen khandha's meer ontstaan? Waarom is dat ideaal?



groet,







Offline teksten Siebe

  • aanvraag voor lidmaatschap
  • Nieuwkomer
  • *
  • Berichten: 5272
Re: Richtlijnen en adviezen voor leken
« Reactie #40 Gepost op: 26-05-2017 12:21 »
Dit maakt me ook zorgelijk, eerlijk gezegd. Dat ik toevlucht neem in iets waarvan ik eigenlijk geen idee heb waar dit naartoe gaat. Wat betekent het nou om niet meer wedergeboren te worden? Moeten we ergens ook niet blij zijn, vieren, dat we weer als individu bestaan, dat de khandha's er weer zijn? Wat betekent het nou voor jou of mij als na de dood bij volledig verlichting geen khandha's meer ontstaan? Waarom is dat ideaal?

Ik zal ook hier voor mezelf moeten zien uit te komen. Het zijn twijfels. Het is alsof er meerdere krachten op me inwerken, van verschillende kanten trekken ze. Er is altijd nog een kant, merk ik, die wil van boeddhisme af, verzet, en er is een deel dat omarmt boeddhisme. Dat verscheurt me soms. Ik heb dat al heel lang. Dan vind ik het fijn even voor mezelf op te sommen wat me wel en niet aanspreekt in boeddhisme, wat voor me leeft en wat niet.

Wat niet voor me leeft is:
-de beëindiging van lijden door het beeindigen van een eindeloze cyclus van wedergeboorte. Ik geloof ergens wel in wedergeboorte, maar ik zie de beëindiging niet als iets nastrevenswaardig. Ik heb ook geen idee wat dit betekent. Het idee dat wedergeboorte niet doorgaat vind ik nu eerder bedreigend dan aantrekkelijk.
-de lat ligt in boeddhisme enorm hoog, vind ik. Daar kan ik niet aan tippen. Het is denk ik wel goed je te spiegelen aan iemand, de Boeddha, die zo verheven is, maar het kan ook bedrukken. Het bedrukt mij wel eens. Ik heb ook het gevoel dat de Boeddha op mij neer zou kijken, als een dwaas, of als iemand die gewoon teveel ondergedompeld is in bezoedelingen, te lui, te vol haat en vijandigheid, te passievol, krom etc. Dat is ook geen fijn gevoel. Het is natuurlijk maar mijn perceptie maar het is nou eenmaal hoe ik het beleef.  Ik heb dit overigens weer niet bij Tchenrezig of Avalokitshvara. Hoe dwaas ik ook doe, welke slechte eigenschappen er ook bij me zijn, Tchenrezig kijkt met mededogen en schrijft me niet af.
-Waar ik mee blijf worstelen is ook mijn rol. Is het niet mijn taak nu vooral gewoon mens te zijn onder de mensen en andere wezens?  Is een gewoon mens zijn niet heel veel waard? Moet ik me wel bevrijden van emoties die gewoon menselijk zijn? Wat vind ik belangrijker? Een einde te maken aan lijden, of gewoon menselijk te zijn? Is een gewoon mens zijn echt niet goed genoeg?
 
Wat me erg aanspreekt:
-Bevrijding van het hart. Ik weet niet hoe dit precies werkt, misschien kan het door wijsheid, door liefde maar ergens lijkt het me heel fijn dat  het gebruikelijke wantrouwen eindigt. Je kunt nooit vredig of gelukkig worden, volgens mij, als er in de basis wantrouwen is. Vertrouwen is echt zo'n essentieel element van levensvreugde. En juist dit vertrouwen dat staat eigenlijk constant op het spel in het leven. Het is best normaal dat te verliezen ook. Maar dan kukel je ook in een andere mindset, een mindset steeds meer gericht op overleven i.p.v. leven, op vermijden, op strategisch leven, calculerend wordt je, gewoontevol en dat vreet je ook op. Dat is ook niet vol te houden. Daarom is bevrijding van het hart zo nodig, dat je weer uit dat moeras van wantrouwen en angst tilt. Ik heb wel het idee dat boeddhisme hierin de allermoeilijkste weg is maar ook de meest diepgaande. Anders gezegd, de bevrijding van het hart is maar heel weinig mensen gegeven maar zij die dit verworven hebben, kunnen het ook niet meer verliezen.
-ik heb wel het idee dat de Boeddha de ultieme kenner is van de Geest. Ik denk niet dat er een andere persoon was, bijvoorbeeld de stichters van godsdiensten, die zover zijn gegaan in het ledigen en verstillen en zuiveren van de geest.

groet,





Offline nico70+

  • Eerwaarde
  • Nieuwkomer
  • ******
  • Berichten: 1060
    • facetten van het boeddhisme
Re: Richtlijnen en adviezen voor leken
« Reactie #41 Gepost op: 26-05-2017 13:59 »
Beste,

Je hebt veel twijfels en dat is te begrijpen. Je wilt alles van te voren al weten: wat houdt het in, dat beëindigen van  lijden? Wat is dat Doodloze, geboorteloze eigenlijk?
De Boeddha zou zeer zeker niet op je neerkijken maar je vol mededogen vullen.   
Wat is een "gewoon mens"?  Ik ken veel monniken die lachen, die vol belangstelling vragen hoe het me me gaat. Lachen is een vorm van emotie. Belangstelling tonen is de deugd van medeleven met anderen. Medevreugde met anderen is eveneens een grote deugd. Men verheugt zich dat het anderen goed gaat.
De deugden van welwillendheid, mededogen en medeleven zijn ook door "gewone mensen" uit te oefenen.
Bevrijding van het hart, van het gemoed, is als volgt omschreven:
   "Iemand doordringt een hemelrichting met een hart dat vervuld is van metta, en evenzo de tweede, derde en vierde hemelrichting, en ook opwaarts en neerwaarts, in alle richtingen. En hij  heeft tot allen evenveel metta als tot zichzelf. De hele wereld doordringt hij met een gemoed dat vol metta is, onuitputtelijk, verheven, onmetelijk, zonder vijandschap en zonder kwaadwil.
   Hij doordringt alle hemelrichtingen met een hart dat gevuld is van meegevoel, en ook naar boven en naar beneden, in alle richtingen. Hij heeft evenveel meegevoel tot anderen als tot zichzelf. Hij doordringt de hele wereld met een hart dat vervuld is van meegevoel, onuitputtelijk, verheven, onmetelijk, zonder vijandschap en zonder kwaadwil.
   Hij doordringt de ene hemelrichting met een hart dat vervuld is van medevreugde, en evenzo de tweede, derde en vierde hemelrichting. En ook naar boven en naar beneden, in alle richtingen, tot allen evenveel als tot zichzelf. Hij doordringt de hele wereld met een hart dat vervuld is van medevreugde, onuitputtelijk, verheven, onmetelijk, zonder vijandschap en zonder kwaadwil.
   Hij doordringt de ene hemelrichting met een hart dat vervuld is van gelijkmoedigheid, en  evenzo de tweede, derde en vierde hemelrichting. En ook naar boven en naar beneden, in alle richtingen, tot allen evenveel als tot zichzelf. Hij doordringt de hele wereld met een hart dat vervuld is van gelijkmoedigheid, onuitputtelijk, verheven, onmetelijk, zonder vijandschap en zonder kwaadwil.
   Dit wordt de onmetelijke bevrijding van het hart genoemd." (MN.43)

   Wanneer je deze deugden uitoefent, begin je eerst bij jezelf. Je wordt het middelpunt van waar de welwillendheid (etc) uitstraalt. Je wordt rustiger, krijgt vrede van binnen. Je krijgt dan ook meer vertrouwen.
En je kunt als "gewoon mens" rustig verder leven. Het enige wat vereist is, je moet het wel zelf doen. Het Boeddhisme is een "doe het zelf" religie. Een beetje inspanning is wel nodig.

Groeten
« Laatst bewerkt op: 26-05-2017 16:14 door nico70 »

Offline teksten Siebe

  • aanvraag voor lidmaatschap
  • Nieuwkomer
  • *
  • Berichten: 5272
Re: Richtlijnen en adviezen voor leken
« Reactie #42 Gepost op: 26-05-2017 17:39 »
Bedankt Nico, ben jij bezig met niet meer wedergeboren worden? Drijft dat je? Vind je dat een nobel doel?

groet,

Offline nico70+

  • Eerwaarde
  • Nieuwkomer
  • ******
  • Berichten: 1060
    • facetten van het boeddhisme
Re: Richtlijnen en adviezen voor leken
« Reactie #43 Gepost op: 26-05-2017 20:06 »
JA


Offline nico70+

  • Eerwaarde
  • Nieuwkomer
  • ******
  • Berichten: 1060
    • facetten van het boeddhisme
Re: Richtlijnen en adviezen voor leken
« Reactie #44 Gepost op: 26-05-2017 23:16 »
Beste,

Nibbana, het doodloze of het geboorteloze, is niet iets waarvoor men bang hoeft te zijn.

Het lichamelijke is ontstaan en ook het geestelijke. En wat ontstaan is, zal weer vergaan. Het is niet blijvend, is zonder een “zelf”.  Wat niet blijvend is, is niet van mij; dat behoort mij niet toe. Dus moet ik dat loslaten, mij ervan afkeren. Ik moet me nergens meer aan hechten, noch positief noch negatief. Ik moet nergens een voorkeur voor hebben en nergens een afkeer van hebben. Door inzicht noemt men niets meer zijn eigen. Zo wordt de bevrijding van lijden bereikt.
Het oog is er nog, maar het is niet meer "mijn" oog. (etc.)
   Meer hierover volgt t.z.t. in het topic: "De drie aspecten van het leven: dukkha, anicca, anatta."

Groeten