de leer van anatta De last De vijf groepen van hechten, namelijk lichamelijkheid, gevoel, waarneming, geestelijke formaties en bewustzijn, worden ook “de last” genoemd. Het vastgrijpen ervan, het hechten eraan ontstaat door verlangen dat wedergeboorte produceert, dat met lust en hebzucht verbonden is, dat hier en daar behagen schept, namelijk het verlangen naar zinnelijkheid, naar bestaan, naar niet-bestaan. Het verwijderen ervan gebeurt door de volledige opheffing en vernietiging van dat verlangen. (S.22.22)
Men is gehecht aan het lichamelijke en het geestelijke: lichaam, gevoel, waarneming, gedachten en ideeën en bewustzijn. Het verwijderen van het lichamelijke en het geestelijke gaat door de volledige opheffing en vernietiging van die begeerte. Het is dus niet een verwijderen van het lichaam met de geest. Door het inzien dat zij “mij” niet toebehoren, dat zij niet “van mij” zijn, verdwijnt gehechtheid aan lichaam en geest. En ook door het verwijderen van verlangen naar lichaam en geest is er geen vastklampen, geen gehechtheid meer aan lichaam en geest. Dat heet “het bevrijd zijn van de last”; het is het verdwijnen van het verlangen naar of van afkeer van het lichamelijke en het geestelijke.
Het lichamelijke en het geestelijke vinden in de geest dan ook geen steunpunt meer omdat de mening van een “ik” welke mening voorheen als steun diende, er niet meer is.
Hemelse werelden zijn niet eeuwig In de Brahmā-hemel had Brahmā Baka, de hoogste god, de verkeerde mening dat de hemelse wereld waarover hij heerste, eeuwig was. Hij dacht dat hij steeds bleef bestaan. De Boeddha legde hem uit dat ook hemelse werelden vergankelijk zijn. (M.49; S.6.4)
Ook bij de goden en bij de grote Brahmā is er verandering en wisseling. Daarom geeft de wetende het verlangen naar wedergeboorte in die sferen van bestaan op. Zo wordt hij bij het hogere vrij van verslaving, en hoeveel meer nog bij het lage. (A.10.29)
Welk zelf oogst de vruchten van daden? Na de leerrede over de groepen van bestaan (M.109) ontstond in het hart van een bepaalde bhikkhu deze gedachte: "Het schijnt dat vorm niet het zelf is, dat gevoel niet het zelf is, dat waarneming niet het zelf is, dat formaties niet het zelf zijn, dat bewustzijn niet het zelf is. Op welk zelf hebben dan daden uitwerking die door het niet zelf verricht werden?"
De Verhevene onderkende in zijn hart de gedachte in het hart van die bhikkhu. Daarom richtte hij zich tot de bhikkhus met de woorden: "Gij bhikkhus, het is mogelijk dat de een of andere man op een dwaalspoor is, dom en onwetend, met een hart dat door begeerte beheerst is. Hij zou kunnen denken dat hij de boodschap van de leraar kan overtreffen door te denken: ‘Op welk zelf hebben daden uitwerking die door het niet zelf verricht werden?'
De Boeddha legt dan verder uit dat vorm, gevoel, waarneming, formaties en bewustzijn vergankelijk zijn en aan verandering onderworpen. Men moet ze daarom niet als volgt beschouwen: 'Dit is van mij, dit ben ik, dit is mijn zelf.
Doordat men zo ziet, wordt een goed onderwezen volgeling begeerteloos. Door begeerteloosheid is zijn geest bevrijd. Wanneer hij bevrijd is, komt het weten dat hij bevrijd is. (M.109)
Het bewustzijn verhuist niet De monnik Sati had de verkeerde mening dat hetzelfde bewustzijn de kringloop van wedergeboorten doorloopt, en niet een ander bewustzijn. Zijn medemonniken zeiden hem dat de Boeddha had onderwezen dat bewustzijn oorzakelijk ontstaat. Zonder oorzaak is er geen bewustzijn. Maar de monnik Sati was niet van zijn verkeerde mening af te brengen.
De Boeddha liet die monnik halen en legde hem uit dat geen enkele factor verhuist van het ene naar het andere lichaam. (Dus ook geen zelf, geen ziel, geen eeuwigdurend ego). Het bewustzijn ontstaat door oorzaken. Zonder oorzaken kan bewustzijn niet ontstaan. Bewustzijn wordt ingedeeld naar de oorzaken in afhankelijkheid waarvan het ontstaat. Als bewustzijn ontstaat in afhankelijkheid van oog en vorm, dan geldt het als zienbewustzijn. Als bewustzijn ontstaat in afhankelijkheid van oor en geluid, dan geldt het als hoorbewustzijn. Als bewustzijn ontstaat in afhankelijkheid van neus en geur, dan geldt het als ruikbewustzijn. Als bewustzijn ontstaat in afhankelijkheid van tong en smaak, dan geldt het als smaakbewustzijn. Wanneer bewustzijn ontstaat in afhankelijkheid van lichaam en aanrakingsobject, dan geldt het als lichaambewustzijn. Wanneer bewustzijn ontstaat in afhankelijkheid van geest en geestobject, dan geldt het als geestbewustzijn. (M.38)
Het juiste inzicht bestaat in een begrijpen van het proces van oorzakelijk ontstaan
(paticcasamuppāda).
Bewustzijn is wel de verbindende schakel.
[Zoals de eerwaarde Nagasena opmerkte: "De appel zit niet in de boom. Maar door oorzaken verschijnt hij als aan de voorwaarden voldaan wordt."]
Als dit niet is, is dat niet; met het ophouden van het ene houdt het andere op.
Wanneer een edele volgeling het oorzakelijke ontstaan en de oorzakelijk ontstane dingen met juist inzicht goed heeft doorzien, zoals ze in werkelijkheid zijn, dan vraagt hij niet: 'Ben ik vroeger in het bestaan getreden of ben ik toen niet in het bestaan getreden? Als wat of in welke gedaante ben ik in het verleden in het bestaan getreden? Uit welke bestaansvorm komende ben ik in het verleden in het bestaan gekomen?'
Hij vraagt dan ook niet: 'Zal ik in de toekomst in het bestaan treden of zal ik dan niet in het bestaan treden? Als wat of in welke gedaante zal ik in de toekomst in het bestaan treden? Uit welke bestaansvorm komende zal ik in de toekomst in het bestaan treden?'
Hij vraagt dan ook niet: 'Ben ik nu hier of ben ik nu niet hier? Als wat of in welke gedaante ben ik nu hier? Waaruit ben ik gekomen en waarheen zal ik gaan?'
Zulke vragen komen niet bij hem of haar op. En wel omdat hij of zij dit oorzakelijke ontstaan en die oorzakelijk ontstane dingen met juist inzicht heeft doorzien, zoals ze in werkelijkheid zijn. (M.38)
Juist begrip over bestaan en niet-bestaan "Op twee dingen (mogelijkheden) komt deze wereld meestal uit, op zijn en op niet-zijn.
Voor degene nu die de oorsprong van de wereld overeenkomstig de werkelijkheid met juist begrip beschouwt, bestaat er niet zoiets dat in de wereld ‘niet-zijn’ genoemd wordt; en voor degene die de opheffing van de wereld overeenkomstig de werkelijkheid met juist begrip beschouwt, bestaat er niet zoiets dat in de wereld 'zijn' genoemd wordt.
'Alles is', dat is het ene einde. ‘Alles is niet’, dat is het andere einde. Deze twee einden vermijdend, verkondigt in het midden de
Tathāgata zijn leer van oorzakelijk ontstaan: Uit de onwetendheid als oorzaak ontstaan de formaties; uit de formaties als oorzaak ontstaat het bewustzijn etc. Op een dergelijke manier komt de oorsprong van de hele massa van lijden tot stand. Maar uit het volledige verdwijnen en de opheffing van de onwetendheid volgt opheffing van de formaties; uit de opheffing van de formaties volgt opheffing van het bewustzijn, etc. Op een dergelijke manier komt de opheffing van de hele massa van lijden tot stand." (S.12.15)
Seidenstücker schreef: “Het Boeddhisme kent geen blijvend, onveranderlijk Zijn, maar slechts een ontstaan-veranderen-vergaan, dus een eeuwig worden. De verschijnselen hier zijn niets anders dan veranderende processen die ontstaan en vergaan. Dit worden geschiedt in drie sferen: in de sfeer van de zinnen, in de sfeer van vormen, in de vormloze sfeer.”
{Seidenstücker, Dr. Karl: ITIVUTTAKA. Das Buch der Herrnworte. Eine kanonische Schrift des Páli-Buddhismus. Leipzig 1922. Reprint: Buddhistische Gemeinde am Niederrhein Moers 1982. (als Winword Dokument: http://www.palikanon.com/khuddaka/it/itivuttaka-seidenstucker.doc, noot 8} Nibbana Gevraagd werd: “Op welke manier is een bhikkhu een Arahant met vernietigde neigingen en die door uiteindelijk inzicht volledig bevrijd is?"
De Boeddha gaf ten antwoord:
"Elke soort van vorm, hetzij in het verleden, in de toekomst of thans, innerlijk of uiterlijk, grof of fijn, laag of hoog, veraf of dichtbij - een bhikkhu heeft elke vorm met uitstekende wijsheid overeenkomstig de werkelijkheid aldus gezien: 'Dit is niet van mij, dit ben ik niet, dit is niet mijn zelf;' en door niet-hechten is hij bevrijd.
Evenzo met alle soorten van gevoel, alle soorten van waarneming, alle soorten van geestelijke formaties, alle soorten van bewustzijn - een bhikkhu heeft elke soort ervan met uitstekende wijsheid overeenkomstig de werkelijkheid aldus gezien: 'Dit is niet van mij , dit ben ik niet, dit is niet mijn zelf;' en door niet-hechten is hij bevrijd.
Op deze manier is een bhikkhu een Arahant met vernietigde neigingen die door uiteindelijk inzicht volledig bevrijd is.” (M.35)
De Arahant heeft niet alleen de mening van een persoonlijkheid overwonnen, maar ook begeerte en ik-waan. De oorzaak voor conceptuele voorstellingen is bij hem niet meer aanwezig.
“Iemand die in deze wereld begeerte naar geest en lichaam afsneed, - d.w.z. iemand die niets meer zijn eigen noemt, bij wie de mening “ik ben” er niet meer is, - hij heeft de donkere stroming die in hem lang latent te gronde lag, geboorte en dood, zonder rest overwonnen.” (Sn II.12, vers 355)
Over het verdwijnen van alle waan “Lichamelijkheid, gevoel, waarneming, geestelijke formaties en bewustzijn, - dat alles is niet-blijvend. Niets ervan zal steeds hetzelfde blijven, zonder aan verandering onderhevig te zijn. Indien er zo'n kern, zo'n ego bestond, - blijvend en onveranderlijk, - dan zou een heilig leven dat naar de volledige uitdoving van lijden leidt, niet mogelijk zijn.” (S.22.96)
De Boeddha toonde aan dat er geen vaste, blijvende kern is, geen “ik”, maar dat alles wat samengesteld is, aan verandering en vergankelijkheid onderworpen is. Te zoeken naar een “ware zelf”, een “ware ik” is dan ook doelloos.
“Als iemand zich identificeert met het lichaam, als hij meent dat hij gelijk is aan het lichaam, dan blijft het ik-bewustzijn bestaan. Als iemand zich identificeert met het gevoel, als hij meent dat hij gelijk is aan het gevoel, dat het gevoel hem toebehoort, dan blijft het ik-bewustzijn bestaan. Als iemand zich identificeert met waarneming, als hij meent dat hij gelijk is aan waarneming, dat waarneming hem toebehoort, dan blijft het ik-bewustzijn bestaan. Als iemand zich identificeert met formaties, als hij meent dat hij gelijk is aan formaties, dan blijft het ik-bewustzijn bestaan. Maar als men inziet dat het lichaam ontstaan is en ook zal vergaan, als men inziet dat men van dat alles niet kan zeggen dat ze mij toebehoren, noch dat "ik" lichaam, gevoel, waarnemingen, formaties of bewustzijn ben, dat er alleen oorzaken en gevolgen zijn, dan identificeert men zich niet meer daarmee. Het ik-bewustzijn maakt plaats voor een zo-bewustzijn. Zo is het ontstaan; zo is het vergaan.” [Mededeling van de eerwaarde Nyanaponika].
“Het is onmogelijk dat iemand met juiste visie iets als het zelf kan beschouwen.” (M.115)
“Het bewustzijn dat niets zijn eigen noemt, is oneindig en helder stralend. Dat niet-indicatieve bewustzijn determineert niets als basis voor de illusie van een "ik". Het is doorzichtig, onvindbaar. (M.49)
"Wie niets zijn eigen noemt, leeft gelukkig." (S.4.18)
Gebruik van ik en mij Mag een Volmaakte, een Arahant die de wereldse invloeden vernietigd heeft, "ik" en "mij" zeggen?
De Boeddha: "De bhikkhu die een Volmaakte is, mag de uitdrukking "ik" en "mij" gebruiken. Hij weet dat het de normale manier van spreken is in de wereld. Hij heeft de onwetendheid opgegeven en voor hem zijn er geen boeien meer. Degene met inzicht heeft de sterfelijkheid opgegeven. Hij mag de zegswijze van "ik" en "mijn" gebruiken.” (S.1.25)
De gelijkenis van het vlot De leer wordt vergeleken met een vlot. Het doel ervan is de rivier over te steken, niet om het vast te houden. Na aankomst aan de andere oever neemt men het vlot niet meer mee. Het doel van de Dhamma is volledige bevrijding te bereiken. Als de heilige de stroom heeft overgestoken, is de Dhamma niet meer nodig. Het is dan niet meer nodig dat hij of zij zich aan de Dhamma hecht. (M.22)
Men moet de geest niet van alles terughouden als hij bedwongen is. Maar men moet de geest terughouden van het kwade. (S.1.24)
Resumé Vroeger en ook nu nog was men van mening dat de mens een ziel heeft, een blijvend, onveranderlijk iets, ook “zelf”
(atta) genaamd. De Boeddha weerlegde die visie en toonde aan dat er geen “zelf” is, dat alles wat samengesteld is, niet blijvend is maar veranderlijk en vergankelijk. Hij toonde ook aan dat er sprake is van oorzakelijk ontstaan en vergaan, dat daarbij geen “zelf” voorkomt, geen persoonlijkheid die niet aan verandering onderhevig is, die eeuwig blijft bestaan. Hij onderwees de leer van
anatta, de ontkenning van een onveranderlijk “zelf”, de ontkenning van een eeuwig gelijk blijvende persoonlijkheid.
Hij onderwees ook hoe men aan de mening van een “zelf” een einde kan maken en hoe men zo het nibbana, de innerlijke vrede kan verwerkelijken. Dat gaat door het volledige opgeven van hechten, gehechtheid, door geen voorkeur en geen afkeer meer te hebben voor/van iemand of iets. Wanneer men niets meer als dierbaar en niet-dierbaar houdt en vrij is van hechten, dan is men volledig bevrijd van alles wat iemand zou kunnen boeien.
Nico