Recente berichten

Pagina's: 1 2 [3] 4 5 ... 10
21
Nico / Re: De leer van anatta, niet-zelf
« Laatste bericht door nico70+ Gepost op 15-06-2022 11:56 »
de leer van anatta (vervolg)


Wat verstaat men onder persoonlijkheid?
 
     Het pali woord anatta wordt ook met “onpersoonlijkheid” vertaald. Wat nu wordt door de Verhevene 'persoonlijkheid'* genoemd?
* 'Persoonlijkheid' (sakkāya) is de illusie die door hechten aan de groepen van bestaan tot stand komt; niet te verwisselen met 'persoon' (puggala), de individualiteit die ook Verlichten hebben.
 
   De vijf groepen van bestaan waaraan men hecht, die worden persoonlijkheid genoemd. (M.44; M.28; M.109) Ze worden ook groeperingen van hechten genoemd. Het zijn:
1. de groepering van vorm, de bestaansgroep van vorm waaraan men hecht;
2. de groepering van gevoel, de bestaansgroep van gevoel waaraan men hecht;
3. de groepering van waarneming, de bestaansgroep van waarneming waaraan men hecht;
4. de groepering van de formaties, de bestaansgroep van de formaties waaraan men hecht; en
5. de groepering van het bewustzijn, de bestaansgroep van het bewustzijn waaraan men hecht. (M.28; M.109)
 
     Deze vijf groepen van bestaan waaraan gehecht wordt, wortelen in hebberigheid. (M.109; vgl. M.44)
Er kan veelvuldigheid zijn in de hebberigheid en begeerte in de vijf groepen van bestaan waaraan men hecht. Iemand denkt: 'Moge mijn vorm in de toekomst zo en zo zijn. Moge mijn gevoel, mijn waarneming, mijn formaties, mijn bewustzijn zo en zo zijn.' Op een dergelijke manier is er veelvuldigheid in de hebberigheid en de begeerte in de vijf groepen van bestaan waaraan men hecht. (M.109)
 
De oorsprong van de persoonlijkheid
       
   De oorsprong van de persoonlijkheid is het verlangen, de begeerte die naar wedergeboorte leidt, begeleid door passie en behagen scheppen, namelijk:
begeerte naar zinnelijkheid, begeerte naar bestaan, en
begeerte naar bestaansmogelijkheid. (M.44)
 
   Over het ontstaan van persoonlijkheid zei de Boeddha elders:
     ‘Het oog, de vormen, het zienbewustzijn, het ziencontact, het gevoel, de dorst - dat is van mij, dat ben ik, dat is mijn zelf,’ zo zegt men.
‘Het oor, de geluiden, het hoorbewustzijn, het hoorcontact, het gevoel, de dorst - dat is van mij, dan ben ik, dat is mijn zelf,’ zo zegt men.
‘De neus, de geuren, het ruikbewustzijn, het ruikcontact, het gevoel, de dorst - dat is van mij, dan ben ik, dat is mijn zelf,’ zo zegt men.
‘De tong, de smaken, het smaakbewustzijn, het smaakcontact, het gevoel, de dorst - dat is van mij, dan ben ik, dat is mijn zelf,’ zo zegt men.
‘Het lichaam, de aanrakingen, het aanrakingsbewustzijn, het lichaamscontact, het gevoel, de dorst - dat is van mij, dan ben ik, dat is mijn zelf,’ zo zegt men.
‘De geest, de gedachten, het denkbewustzijn, het denkcontact, het gevoel, de dorst, - dat is van mij, dat ben ik, dat is mijn zelf,’ zo zegt men. (M.148)

     De mening van persoonlijkheid ontstaat doordat men vorm, gevoel, waarneming, formaties of bewustzijn als het zelf beschouwt, of dat het zelf vorm, gevoel, waarneming, formaties of bewustzijn heeft, of dat vorm, gevoel, waarneming, formaties of bewustzijn in het zelf is, of dat het zelf in vorm, gevoel, waarneming, formaties of bewustzijn is. – Op die manier ontstaat de mening van persoonlijkheid. (M.44; M.109)
 
     De persoonlijkheidsvisie is een van de vijf lagere boeien. (M.64)
 
De groepen van bestaan
 
     Elke soort van vorm, hetzij in het verleden, toekomstig of tegenwoordig, innerlijk of uiterlijk, grof of fijn, laag of hoog, veraf of nabij, - dat is de bestaansgroep van vorm. Elke soort van gevoel, hetzij in het verleden, toekomstig of tegenwoordig, innerlijk of uiterlijk, grof of fijn, laag of hoog, veraf of nabij, - dat is de bestaansgroep van gevoel. Elke soort van waarneming, hetzij in het verleden, toekomstig of tegenwoordig, innerlijk of uiterlijk, grof of fijn, laag of hoog, veraf of nabij, - dat is de bestaansgroep van waarneming. Elke soort van formaties, hetzij in het verleden, toekomstig of tegenwoordig, innerlijk of uiterlijk, grof of fijn, laag of hoog, veraf of nabij, - dat is de bestaansgroep van formaties. Elke soort van bewustzijn, hetzij in het verleden, toekomstig of tegenwoordig, innerlijk of uiterlijk, grof of fijn, laag of hoog, veraf of nabij, - dat is de bestaansgroep van bewustzijn. Op die manier kan men het begrip 'groepen' toepassen op de groepen van bestaan. (M.109)
 
     De groepering van vorm bestaat uit de vijf grote elementen en de vorm die van de vijf grote elementen afstamt. Die vijf grote elementen zijn het aarde-element, het waterelement, het vuurelement, het windelement (luchtelement) en het ruimte-element. (M.28; M.109; M.140)
    
het aarde-element
 
     Het aarde-element kan zowel innerlijk als uiterlijk zijn. Het innerlijke aarde-element bestaat hierin: wat er bestaat aan vaste innerlijke dingen die tot iemand zelf behoren, en die object van hechten zijn, zoals hoofdhaar, lichaamshaar, nagels, tanden, huid, vlees, spieren, pezen, beenderen, beendermerg, nieren, hart, lever, middenrif, milt, longen, dikke darm, inhoud van de maag, ontlasting of wat er anders nog is aan innerlijke dingen, dat noemt men het innerlijke aarde-element.
     Zowel het innerlijke als het uiterlijke aarde-element moeten met gepaste wijsheid aldus beschouwd worden: “Dat is niet van mij, dat ben ik niet, dat is niet mijn zelf.” (M.140) Wanneer men zo het aarde-element beschouwt, dan maakt men de geest vrij van begeerte wat betreft het aarde-element.
     Eens komt de tijd waarin het uiterlijke aarde-element verdwijnt. Wanneer zelfs dit uiterlijke aarde-element, hoe groot het ook is, als vergankelijk beschouwd wordt, als onderhevig aan verdwijnen en verandering, hoeveel te meer dan dit lichaam waaraan door begeerte gehecht wordt en dat slechts korte tijd blijft bestaan. Dat lichaam kan niet als “ik” of “mijn” of “ik ben” beschouwd worden. (M.28; zie ook M.1)
 
Het waterelement
 
     Het waterelement kan zowel innerlijk als uiterlijk zijn. Het innerlijke waterelement bestaat hierin: wat er aan innerlijke dingen die tot iemand zelf behoren, water, waterig is en object van hechten, zoals gal, slijm, etter, bloed, zweet, vet, tranen, talk, speeksel, snot, gewrichtsvloeistof, urine of wat er anders nog aan innerlijke, tot iemand zelf behorende dingen, water, waterig en object van hechten is, dat noemt men het innerlijke waterelement.
Zowel het innerlijke als het uiterlijke waterelement moeten met gepaste wijsheid aldus beschouwd worden: “Dit is niet van mij, dit ben ik niet, dit is niet mijn zelf.”  (M.140) Wanneer men het waterelement zo beschouwt, maakt men de geest vrij van begeerte wat betreft het waterelement.
     Eens komt de tijd dat het water in de grote oceaan steeds ondieper wordt. Wanneer zelfs dat uiterlijke waterelement, hoe groot het ook is, als vergankelijk bezien wordt, als onderhevig aan verdwijnen en aan verandering, hoeveel meer dan dit lichaam waaraan door begeerte gehecht wordt en dat slechts korte tijd blijft bestaan. Dat lichaam kan niet als “ik” of “mijn” of “ik ben” beschouwd worden. (M.28; zie ook M.1)
 
Het vuurelement
 
     Het vuurelement kan zowel innerlijk als uiterlijk zijn. Het innerlijke vuurelement bestaat hierin: wat er bestaat aan innerlijke dingen die tot iemand zelf behoren, die vuur zijn, vurig en object van hechten, dus datgene waardoor men verwarmd wordt, ouder wordt en verteerd wordt, en datgene waardoor verteert wat gegeten, gedronken en geproefd is, of wat er anders nog aan innerlijke dingen die tot iemand zelf behoren, vuur, vurig en object van hechten is, dat noemt men het innerlijke vuurelement.
     Zowel het innerlijke als het uiterlijke vuurelement moeten met gepaste wijsheid aldus bezien worden: “Dit is niet van mij, dat ben ik niet, dat is niet mijn zelf.” (M.140) Wanneer men het vuurelement zo beschouwt, maakt men de geest vrij van begeerte wat betreft het vuurelement.
     Eens komt de tijd waarin men met moeite zal proberen vuur te maken. Wanneer zelfs dat uiterlijke vuurelement, hoe groot het ook is, als vergankelijk bezien wordt, als onderhevig aan verdwijnen en aan verandering, hoeveel te meer dan dit lichaam waaraan door begeerte gehecht wordt en dat slechts korte tijd blijft bestaan. Dat kan niet als “ik” of “mijn” of “ik ben” beschouwd worden. (M.28; zie ook M.1)
 
Het windelement
 
     Het windelement kan zowel innerlijk als uiterlijk zijn. Het innerlijke windelement is aldus: wat er aan innerlijke dingen is, die tot iemand zelf behoren, wind, winderig, en object van hechten, namelijk opstijgende winden, neergaande winden, winden in de buik, winden in de darmen, winden die door de ledematen stromen, in- en uitademing, of wat er anders nog aan innerlijke dingen is die tot iemand zelf behoren, wind, winderig en object van hechten, dat noemt men het innerlijke windelement.
     Zowel het innerlijke als het uiterlijke windelement moeten met gepaste wijsheid aldus bezien worden: “Dit is niet van mij, dat ben ik niet, dat is niet mijn zelf.” (M.140) Wanneer men het windelement zo met gepaste wijsheid beschouwt, maakt men de geest vrij van begeerte wat betreft het windelement.
     Eens komt de tijd dat men tevergeefs probeert wind te maken met een waaier of blaasbalg. Wanneer zelfs dat uiterlijke windelement, hoe groot het ook is, als vergankelijk gezien wordt, als onderhevig aan verdwijnen en aan verandering, hoeveel te meer dan dit lichaam waaraan door begeerte gehecht wordt en dat slechts korte tijd blijft bestaan. Dat kan niet als “ik” of “mijn” of “ik ben” beschouwd worden. (M.28; zie ook M.1)
 
Het ruimte-element
 
     Het ruimte-element kan zowel innerlijk als uiterlijk zijn. Het innerlijke ruimte-element is aldus: wat er aan innerlijke dingen is, die tot iemand zelf behoren, ruimte, ruimtelijk en object van hechten, dus de oorgaten, de neusgaten, de mondopening, en de opening waarmee datgene wat gegeten, gedronken, verteerd en geproefd is, afgeslikt wordt, en de opening waarin het zich ophoopt, en de opening waardoor het beneden uitgescheiden wordt, of wat er anders nog is aan innerlijke dingen is die tot iemand zelf behoren, ruimte, ruimtelijk en object van hechten: dat noemt men het innerlijke ruimte-element. Zowel het innerlijke als het uiterlijke ruimte-element zijn alleen maar ruimte-element. En dat moet met gepaste wijsheid aldus bezien worden: “Dit is niet van mij, dat ben ik niet, dat is niet mijn zelf.” (M.140)
 
     Juist zoals ruimte die door hout, klimplanten, gras en leem veroorzaakt is, als “huis” aangeduid wordt, evenzo wordt ruimte die door beenderen en pezen, vlees en huid veroorzaakt is, als “vorm” aangeduid.  (M.28)
 
de zintuigen
 

Wanneer innerlijk de zintuigen intact zijn, en uiterlijke objecten in de reikwijdte ervan komen, en er passende toevoer van voedsel aanwezig is, dan is er het verschijnen van de erbij behorende soorten bewustzijn. (zie M.28; M.9)
 
De vorm die op een dergelijke manier in het bestaan is getreden, wordt omsloten in de groepering van de vorm waaraan gehecht wordt.
     De inhoud van ons bewustzijn is onze wereld. Daaruit volgt dat de bestaansgroep van vorm waaraan gehecht wordt, niet alleen het eigen lichaam omvat, maar elke waargenomen vorm waaraan de illusie van "ik" zich kan hechten: dat behoort mij toe, of dat behoort mij niet toe, dat heb ik graag, of dat bevalt me niet.
     Het gevoel dat op een dergelijke manier in het bestaan is getreden, wordt omsloten in de groepering van het gevoel waaraan gehecht wordt.
     De waarneming die op een dergelijke manier in het bestaan is getreden, wordt omsloten in de groepering van de waarneming waaraan gehecht wordt.
     De formaties die op een dergelijke manier in het bestaan zijn getreden, worden omsloten in de groepering van de formaties waaraan gehecht wordt.
     Het bewustzijn dat op een dergelijke manier in het bestaan is getreden, wordt omsloten in de groepering van het bewustzijn waaraan gehecht wordt. (M.28)
 
     Op die manier komt het omsluiten, inzamelen en opstapelen van deze vijf groepen van bestaan tot stand. Nu is door de Verhevene het volgende gezegd: 'Iemand die oorzakelijk ontstaan ziet, ziet de Dhamma; iemand die de Dhamma ziet, ziet oorzakelijk ontstaan.' En deze vijf groepen van bestaan waaraan gehecht wordt, zijn oorzakelijk ontstaan. De begeerte, de neiging en het vasthouden aan deze vijf groepen van bestaan waaraan gehecht wordt, dat is de oorsprong van dukkha. Het verwijderen van begeerte en verlangen, het overwinnen van begeerte en verlangen naar deze vijf groepen van bestaan waaraan gehecht wordt, dat is het opheffen van dukkha. (M.28)
 
     Evenzo is het met het oor en geluiden; de neus en geuren; de tong en smaken; het lichaam en aanrakingsobjecten; de geest en geestobjecten. (M.28)
 
     Vorm, gevoel, waarneming, bewustzijn, en datgene wat formatie heeft, dat ben niet ik, dat behoort mij niet toe. Door zo te denken wordt men vrij ervan. Iemand die op die manier vrij geworden is, rustig van gemoed, van alle boeien bevrijd, hem heeft de legerschare van Mara niet gevonden.  (S.4.16)
(Bedoeld is dat de bevrijde er zeker van is dat hij aan de verlokkingen van de wereld ontkomen is; dat hij boven het bereik van de dood is gekomen).

Beëindigen van persoonlijkheid
 
   Wat wordt door de Verhevene het beëindigen van de persoonlijkheid genoemd?
   Het is het volledige verbleken en ophouden, het opgeven, verzaken, loslaten en afwijzen van de begeerte en van de hebberigheid. (M.44; M.109)
 
    Het pad dat naar de opheffing van de persoonlijkheid leidt, is als volgt:
     Men denkt: ‘De zintuigen (oog, oor, neus, tong, lichaam, geest), de zintuiglijk waarneembare objecten (vormen, geluiden, geuren, smaken, aanrakingen, gedachten), de diverse soorten van bewustzijn, de diverse soorten van contact, de diverse soorten van gevoel, de diverse soorten van dorst, verlangen - dat is niet van mij, dat ben ik niet, dat is niet mijn zelf.’ (M.148)

     Wat er ook bestaat aan vorm, gevoel, waarneming, formaties en bewustzijn, men ziet deze toestanden als vergankelijk, als onvoldaan, als een ziekte, een gezwel, als een ongeluk, als lijden, als iets vreemds, als iets dat zich oplost, als leeg, als niet-zelf. (M.64; zie ook M.122)

 
     Vorm is niet blijvend, is vergankelijk.
     Wat niet blijvend is, wat vergankelijk is, dat is vol onvoldaanheid. 'Het behoort mij niet toe, dat ben ik niet, dat is niet mijn zelf.' (M.64)
     Gevoel, waarneming, formaties, bewustzijn, – ze zijn niet blijvend, zijn vergankelijk. Men moet juist denken: 'Het behoort mij niet toe, dat ben ik niet, dat is niet mijn zelf.'
     Zo ziende hecht een goed onderwezen volgeling van de Boeddha niet meer aan vorm, gevoel, waarneming, formaties, bewustzijn. Zo wordt hij gelijkmoedig. Ten gevolge daarvan wordt hij bevrijd. Het weten ontstaat in de bevrijde: 'Dat is bevrijding; geboorte is vernietigd, het heilige leven is geleefd; gedaan is wat gedaan moest worden; niets meer heb ik verder te maken met werelds bestaan.' (S.12.70)   

(wordt vervolgd)
22
Nico / De leer van anatta, niet-zelf
« Laatste bericht door nico70+ Gepost op 14-06-2022 22:14 »
 
Meerdere keren is in Boeddhaforum in diverse topics geschreven over niet-zelf. Hier volgt een uiteenzetting van de leer van anatta volgens het Theravada. Door een juist begrijpen van die leer kan nibbana verwerkelijkt worden.

De volgende paragrafen worden behandeld:
bijdrage 1.     
     Inleiding
     De leer van anatta
     Leeg van een zelf
     Verkeerde visies over het zelf en de weerlegging ervan
bijdrage 2.   
     Wat verstaat men onder persoonlijkheid?
     De oorsprong van persoonlijkheid
     De groepen van bestaan
     Beëindigen van persoonlijkheid
bijdrage 3.   
     De last
     Hemelse werelden niet eeuwig
     Welk zelf oogst de vruchten van daden?
     Het bewustzijn verhuist niet
     Juist begrip van bestaan en niet-bestaan
     Nibbana
     Over het verdwijnen van de waan
     Gebruik van ik en mijn
     De gelijkenis van het vlot
     Resume

Gebruikte afkortingen:
A. Anguttara nikaya
D. Digha nikaya
M. Majjhima nikaya
S. Samyutta nikaya
Sn. Sutta nipata


Anattā, niet-zelf

Inleiding
 
     Het pali woord anattā wordt vertaald met “niet zelf”, of met “niet ik” of met “onpersoonlijkheid”. Het is de ontkenning van attā, het zelf.
Om ons een correct begrip te kunnen maken van anattā moeten wij eerst goed weten wat met het pali woord attā bedoeld wordt.
         Attā heeft de betekenis van het zelf, de ziel zoals gepostuleerd in de animistische theorieën in Noord-India in de 6e en 7e eeuw voor Chr. - Dat zelf, die ziel was volgens algemeen geloof iets dat blijvend was, onveranderlijk, niet beïnvloed door verdriet.
     Dat blijvende onveranderlijke zelf - ook “ik” of “persoonlijkheid” genaamd - werd beschouwd als iemands eigen persoonlijkheid die niet aan verandering onderhevig is, die eeuwig blijft bestaan.
     De leer van de Boeddha verwerpt alle dergelijke theorieën en verschilt zo van andere religies en levensovertuigingen. (Zie D.1).
 
     Het pali woord anattā is dus de ontkenning van een onveranderlijk zelf, de ontkenning van een blijvende ziel, de ontkenning van een eeuwig gelijk blijvende persoonlijkheid, de ontkenning van een onveranderlijk “ik”. Het wordt meestal vertaald met “niet-zelf”, “niet een ziel”, “zonder een ziel”, “niet tot iemand behorend”, “onpersoonlijkheid”, “niet ik”.
 
De leer van anattā
 
     De leer van anattā of van de onpersoonlijkheid stelt dat er noch binnen noch buiten de lichamelijke en geestelijke verschijnselen van het bestaan ergens iets is dat op zichzelf bestaat en dat men in de hoogste zin een onafhankelijke ego-entiteit of persoonlijkheid kan noemen. Nergens is een onveranderlijke, eeuwige, op zichzelf bestaande, onafhankelijke essentie te vinden. Wat andere religies de ziel* noemen, noemt de Boeddha illusie.
     Dit is geen nihilisme,** want een individueel bestaan ​​wordt niet ontkend. Maar om een ​​'persoonlijkheid'*** achter alle vergankelijke lichamelijke en geestelijke processen te voelen, te willen en te poneren - dat is een uitdrukking van de onderliggende onwetendheid die nauw verbonden is met dukkha.
 
     De leer van anattā is het derde thema van de leer van de Boeddha. Vóór en na de Verlichting overdacht de Verhevene de keten van oorzakelijk ontstaan. In de eerste ons bekende leerrede behandelde hij de vier edele waarheden en het middenpad. En als derde thema volgde daarna de leerrede over anattā (zie S.22.59).
 
     De leer van anattā is alleen in het Boeddhisme te vinden. Alle andere boeddhistische leringen kunnen min of meer in andere filosofieën en religies te vinden zijn, maar de anattā-leer werd in zijn volledige helderheid alleen door de Boeddha onderwezen.
 

* ziel = het niet-stoffelijke gedeelte van waaruit de mens leeft; onsterfelijk deel van de mens. (Wolter’ Woordenboek Nederlands Koenen; samengesteld door C.A. de Ru. Groningen 1987 p. 1443).
** nihilisme of materialisme (uccheda-ditthi): het geloof in een ikheid of persoonlijkheid die na de dood vergaat.
*** persoonlijkheid = datgene wat een persoon karakteriseert. (Wolter’ Woordenboek Nederlands Koenen; samengesteld door C.A. de Ru. Groningen 1987 p. 944).

 
Leeg van een zelf
 
     Eens zei de Eerwaarde Ānanda tot de Verhevene: “De wereld is leeg; op welke manier, Heer, is de wereld leeg? Wat is de betekenis ervan?”
     En de Boeddha gaf ten antwoord: “De wereld is leeg in zoverre ze leeg is van een “zelf” [een onveranderlijk, eeuwigdurend iets (attā)] en leeg van wat toebehoort aan een “zelf” [een onveranderlijk, eeuwigdurend iets]. Het oog is leeg van een zelf en van wat behoort tot een zelf. En evenzo is zichtbaar object leeg van een zelf, en ook het oogcontact is leeg ervan. Op gelijke wijze is het met de andere zintuigen, met de objecten van die zintuigen en met de contacten van die zintuigen. Zo is het ook met het coördinerende zintuig, herkenbare objecten, mentaal bewustzijn en contact. Dat alles is leeg van een “zelf” [een onveranderlijk, eeuwigdurend iets] en van wat behoort tot een “zelf”. En wat er ook voor prettige, pijnlijke of neutrale gevoelens ontstaan met betrekking tot de zintuigen en tot de coördinerende geest, ook die zijn leeg van een zelf en van wat er behoort tot een zelf.” (S.IV.54).
 
      Vormen, gevoelens, waarnemingen, geestelijke formaties zoals besluit, wil, aandacht, vertrouwen, gedachten, en bewustzijn zijn niet het zelf. Ze ontstaan en vergaan weer, afhankelijk van oorzaken. Ons lichaam en onze gedachten en gevoelens zijn niet van ons. We kunnen niet zeggen dat ze ons toebehoren.
De vijf khandhas, de lichamelijke en geestelijke componenten van persoonlijkheid, zijn noch individueel noch als totaal het zelf. Ook in hart en geest (citta) kan nergens een zelf of een identiteit gevonden worden. Wat als een blijvend zelf wordt ondervonden, is niets meer dan een schijn-persoonlijkheid ontstaan door onwetendheid en illusie - vergankelijk, onstabiel, voorzien van dukkha.
     Anattā is een van de drie universele eigenschappen van alle dingen en van alle verschijnselen. De andere twee zijn anicca en dukkha.
 
     De mens is geen wezen in de zin van “Ik ben en blijf gelijk”. Hij is een schepsel, gevormd, niet geschapen door een opperste god, maar oorzakelijk ontstaan.
     In de mens is geen ziel, geen kern, geen onsterfelijk iets dat innerlijk regeert.
 
Verkeerde visies over het zelf en de weerlegging ervan
 
     Beweerd werd dat iemand een zelf heeft en dat dit zelf de vruchten van goede en slechte daden krijgt. Verder werd beweerd dat iemand vorm (lichaam) als het zelf heeft, en ook dat iemand gevoel, waarneming, formaties en bewustzijn als het zelf heeft. (M.35)
 
     De Boeddha weerlegde die beweringen in het  Anattā-Lakkhana-Sutta, de kenmerken van anatta, niet-zelf (S.22.59) als volgt:
 
     “Vorm* is niet het zelf. Als vorm het zelf was, dan zou vorm (het lichamelijke) niet ziek worden. Dan zou men de vorm kunnen laten zijn zoals men wenste: ‘Moge mijn lichaam zo zijn, moge het lichaam niet zo zijn.’ Maar omdat vorm niet het zelf is, daarom is de lichamelijkheid onderhevig aan ziekte en daarom kan men niet ermee handelen zoals men wenst. Men heeft er geen macht over en men kan de vorm (het lichaam) niet laten zijn zoals men wenst: ‘Moge mijn lichaam zo zijn, moge het lichaam niet zo zijn.’ (S.22.59; M.35)
     Dit geldt ook voor gevoel, waarneming, formaties** en bewustzijn. Ze zijn niet het zelf.  Als zij het zelf waren, dan zouden ze niet ziek worden. Dan had men er macht over en dan zou men ze kunnen laten zijn zoals men wenst: “Mogen ze zo zijn, mogen ze niet zo zijn.” (S.22.59; M.35)
 
* Vorm (rupa) is omschreven in termen van de vier grote elementen, namelijk: aarde (vastheid), water (cohesie), vuur (hitte, vertering) en lucht (beweging).
** Geestelijke formaties zijn o.a. besluit, wil, gedachten, afkeer, sympathie, enz.

 
     “Vorm (het lichamelijke) is niet onvergankelijk maar vergankelijk. Wat vergankelijk is, dat is smartelijk. Wat vergankelijk is, wat smartelijk is omdat het onderhevig is aan verandering, dat kan men niet als volgt beschouwen: ‘Dit is van mij, dit ben ik, dit is mijn zelf'’”
     “Gevoel, waarneming, geestelijke formaties en bewustzijn zijn niet onvergankelijk maar vergankelijk. Wat vergankelijk is, is dat smartelijk. Wat vergankelijk is, wat smartelijk is omdat het onderhevig is aan verandering, dat kan men niet als volgt beschouwen: ‘Dit is van mij, dit ben ik, dit is mijn zelf'”
     Zo moet met juist begrip elke soort van vorm - hetzij vroeger, toekomstig of tegenwoordig ontstaan, hetzij ruw of fijn, inwendig of uitwendig (d.w.z. bij de beschouwer zelf of bij anderen), hetzij laag of verheven, veraf of nabij - worden beschouwd zoals ze werkelijk is, namelijk: ‘Dit is niet van mij, dit ben ik niet, dit is niet mijn zelf.’
     En ook elke soort van gevoel, van waarneming, van geestelijke formaties en van bewustzijn moet aldus worden beschouwd zoals ze werkelijk is, namelijk: ‘Dit is niet van mij, dit ben ik niet, dit is niet mijn zelf.’ (S.22.59; M.35)
 
     Vorm (lichaam) werd beschouwt als het zelf, of het zelf als vorm hebbende, of vorm als in het zelf ingesloten, of het zelf als in vorm ingesloten.
     Elke vorm van iemand verandert. Terwijl die vorm verandert houdt zijn bewustzijn zich bezig met de verandering van de vorm. Opgewonden toestanden van de geest die ontstaan uit het zich bezighouden met de verandering van de vorm, stijgen samen op en nemen zijn geest in bezit. Omdat zijn hart in bezit is genomen, is hij angstig, bedroefd en bezorgd, en op grond van vasthechten is hij opgewonden geworden.
     Evenzo met gevoel, waarneming, geestelijke formaties en bewustzijn. (M.138)
 
     Alle verschijnselen zijn vergankelijk; alle dingen zijn niet-zelf. (M.35)
 
   Verdere meningen waren toen:
     Het oog is het zelf; de vormen zijn het zelf; het zien-bewustzijn is het zelf; het ziencontact is het zelf; het gevoel [dat ontstaat ten gevolge van het ziencontact] is het zelf; de dorst [die ontstaat ten gevolge van dat gevoel] is het zelf. (M.148)
   Het oor is het zelf; het geluid is het zelf; het hoorbewustzijn is het zelf; het hoorcontact is het zelf; het gevoel [dat ontstaat ten gevolge van het hoorcontact] is het zelf; de dorst [die ontstaat ten gevolge van dat gevoel] is het zelf. (M.148)
   De neus is het zelf; de geuren zijn het zelf; het ruikbewustzijn is het zelf; het ruikcontact is het zelf; het gevoel [dat ontstaat ten gevolge van het ruikcontact] is het zelf; de dorst [die ontstaat ten gevolge van dat gevoel] is het zelf. (M.148)
   De tong is het zelf; de smaken zijn het zelf; het smaakbewustzijn is het zelf; het smaakcontact is het zelf; het gevoel [dat ontstaat ten gevolge van het smaakcontact] is het zelf; de dorst [die ontstaat ten gevolge van dat gevoel] is het zelf. (M.148)
   Het lichaam is het zelf; de aanrakingen zijn het zelf; het aanrakingsbewustzijn is het zelf; het lichaamscontact is het zelf; het gevoel [dat ontstaat ten gevolge van het lichaamscontact] is het zelf; de dorst [die ontstaat ten gevolge van dat gevoel] is het zelf. (M.148)
   De geest is het zelf; de gedachten zijn het zelf; het denkbewustzijn is het zelf; het denkcontact is het zelf; het gevoel [dat ontstaat ten gevolge van het denkcontact] is het zelf; de dorst [die ontstaat ten gevolge van dat gevoel] is het zelf. (M.148)
   Zulke meningen over het zelf had men toen.
   
   De weerlegging hiervan door de eerwaarde Sariputta luidde:
     ‘De zintuigen (oog, oor, neus, tong, lichaam, geest) zijn het zelf,’ een dergelijke bewering kan niet toetreffen; bij de zintuigen wordt een ontstaan en vergaan waargenomen; waarbij evenwel een ontstaan en vergaan waargenomen wordt, daar moet iemand ‘mijn zelf ontstaat en vergaat’ als resultaat laten gelden. Daarom treft de bewering ‘de zintuigen zijn het zelf’ niet toe. Zomede zijn de zintuigen niet het zelf.
     ‘De zintuiglijk waarneembare objecten (vormen, geluiden, geuren, smaken, aanrakingen, gedachten) zijn het zelf,’ een dergelijke bewering kan niet toetreffen; bij die objecten wordt een ontstaan en vergaan waargenomen; waarbij evenwel een ontstaan en vergaan waargenomen wordt, daar moet iemand ‘mijn zelf ontstaat en vergaat’ als resultaat laten gelden. Daarom treft de bewering ‘de zintuiglijk waarneembare objecten zijn het zelf’ niet toe. Zomede zijn de zintuigen niet het zelf, zijn de zintuiglijk waarneembare objecten niet het zelf.
     ‘Het bewustzijn ontstaan door contact van zintuig en object is het zelf,’ een dergelijke bewering kan niet toetreffen; bij het bewustzijn wordt een ontstaan en vergaan waargenomen; waarbij evenwel een ontstaan en vergaan waargenomen wordt, daar moet iemand ‘mijn zelf ontstaat en vergaat’ als resultaat laten gelden. Daarom treft de bewering ‘het bewustzijn is het zelf’ niet toe. Zomede zijn de zintuigen niet het zelf, zijn de zintuiglijk waarneembare objecten niet het zelf, zijn de diverse soorten van bewustzijn niet het zelf.
     ‘Het contact van zintuig met object is het zelf,’ een dergelijke bewering kan niet toetreffen; bij een dergelijk contact wordt een ontstaan en vergaan waargenomen; waarbij evenwel een ontstaan en vergaan waargenomen wordt, daar moet iemand ‘mijn zelf ontstaat en vergaat’ als resultaat laten gelden. Daarom treft de bewering ‘het contact van zintuig met object is het zelf’ niet toe. Zomede zijn de zintuigen niet het zelf, zijn de zintuiglijk waarneembare objecten niet het zelf, zijn de diverse soorten van bewustzijn niet het zelf, zijn de diverse soorten van contact van zintuigen met objecten niet het zelf.
     ‘Het gevoel ontstaan door contact van zintuig en object is het zelf,’ een dergelijke bewering kan niet toetreffen; bij het gevoel wordt een ontstaan en vergaan waargenomen; waarbij evenwel een ontstaan en vergaan waargenomen wordt, daar moet iemand ‘mijn zelf ontstaat en vergaat’ als resultaat laten gelden. Daarom treft de bewering ‘het gevoel is het zelf’ niet toe. Zomede zijn de zintuigen niet het zelf, zijn de zintuiglijk waarneembare objecten niet het zelf, zijn de diverse soorten van bewustzijn niet het zelf, zijn de diverse soorten van contact van zintuigen met objecten niet het zelf, zijn de diverse soorten van gevoel niet het zelf.
     ‘De dorst (het verlangen) is het zelf,’ een dergelijke bewering kan niet toetreffen; bij de dorst wordt een ontstaan en vergaan waargenomen; waarbij evenwel een ontstaan en vergaan waargenomen wordt, daar moet iemand ‘mijn zelf ontstaat en vergaat’ als resultaat laten gelden. Daarom treft de bewering ‘de dorst is het zelf’ niet toe. Zomede zijn de zintuigen niet het zelf, zijn de zintuiglijk waarneembare objecten niet het zelf, zijn de diverse soorten van bewustzijn niet het zelf, zijn de diverse soorten van contact van zintuigen met objecten niet het zelf, zijn de diverse soorten van gevoel niet het zelf, is de dorst niet het zelf. (M.148; zie ook S.22.1)

(wordt vervolgd)


23
Diep tekstonderzoek Siebe / Re: Metta, Liefdevolle Vriendelijkheid
« Laatste bericht door teksten Siebe Gepost op 24-12-2021 22:45 »
The Discourse on Love

This is what should be done by those who are skilled in goodness,
and who know the place of peace.

Let them be able and upright, very upright,
easy to speak to, gentle and humble;
content and unburdensome,
unbusied, living lightly,
alert, with senses calmed,
courteous, not fawning on families.

Let them not do the slightest thing
that others might blame with reason.

May they be happy and safe!
May all beings be happy!

Whatever living creatures there are
with not a one left out—
frail or firm, long or large,
medium, small, tiny or round,
visible or invisible,
living far or near,
those born or to be born:
May all beings be happy!

Let none turn from one another,
nor look down on anyone anywhere.
Though provoked or aggrieved,
let them not wish pain on each other.

Even as a mother would protect with her life
her child, her only child,
so too for all creatures
unfold a boundless heart.

With love for the whole world,
unfold a boundless heart.
Above, below, all round,
unconstricted, without enemy or foe.

When standing, walking, sitting,
or lying down while still wakeful,
keep this ever in mind,
for this, they say, is a holy abiding in this life.

(Avoiding harmful views,
virtuous, accomplished in insight,
with sensual desire dispelled,
they never come back to a womb again.)

(vertaling bhikkhu Sujato, het laatste vers zou later toegevoegd zijn volgens hem)



24
Diep tekstonderzoek Siebe / Re: Thema: Onwetendheid
« Laatste bericht door teksten Siebe Gepost op 24-12-2021 16:14 »
Misschien een onderbelicht iets.

Niet alleen onverdienstelijke formaties, spreken en handelen ontstaat met onwetendheid als voorwaarde. Dit geldt ook voor verdienstelijke.
https://suttacentral.net/sn12.51/en/bodhi?layout=plain&reference=none&notes=asterisk&highlight=false&script=latin

Het wordt zo uitgelegd:

Er zijn eigenlijk twee soorten goede daden:

1. Goede daden die niet wortelen in wijsheid, niet in ware kennis, daden die niet gebaseerd zijn op inzicht in anicca, dukkha en anatta. Zonder inzicht in wedergeboorte. Zonder het inzicht dat ook het resultaat van goede daden eindigt. Bijvoorbeeld, goede wil, juist spreken, moreel handelen dat leidt in dit leven tot geluk, en na de dood tot een geboorte in een staat waar weinig lijden is. Maar ook dat eindigt allemaal weer. Want alles wat ontstaat, eindigt ook weer. Alles wat samengesteld is, valt weer uit elkaar. Dus, ook bestaan in een hemel eindigt. Ook geluk eindigt. Ik denk dat je mag zeggen dat als je dit niet goed ziet, dan is je goed doen te hartstochtelijk, te fanatiek, te onrealistisch nog, en je ziet niet goed de betrekkelijkheid van goed doen. Of dat nu gaat om mensen gezond maken, armen helpen, mens en dier in nood, de wereld redden. Vanuit hartstocht is het een band. Dan ketent verdienste aan de lijdenspiraal.
Dus niet alleen onverdienste is gebaseerd op onwetendheid. Er is ook verdienstelijk denken, spreken en doen dat nog naief is, dromerig, niet vanuit wijsheid.

2. Goede daden die wortelen in wijsheid. Hier is een sterk besef van de betrekkelijkheid van goede daden, een inzicht in anicca, dukkha en anatta, en het inzicht dat ook de vruchten van goede daden tijdelijk zijn. Inzicht dat goede daden niet bevrijden van de lijdensspiraal. Het is niet hartstochtelijk, niet fanatiek, bekoeld. Dit is verdienstelijk zonder dat het ketent en wordt boven-wereldlijk genoemd. Dit wordt ook wel het kamma genoemd dat een einde maakt aan donker en licht of een mix kamma. Het is voorbij wereldlijke verdienste en onverdienste die ontstaat met onwetendheid als voorwaarde.

In Abhidhamma taal:

met avijja als voorwaarde ontstaan punnabhisankhara (verdienstelijke karmische formaties) en apunnabhisankhara's (onverdienstelijke). (Er ontstaat nog een soort formatie maar die sla ik even over, voor het gemak). Dit zijn karmisch actieve of beladen formaties die ook vipaka geven, een gevolg of vrucht.

als avijja plaats maakt voor ware kennis ontstaan die karmisch actieve formaties niet meer. Wat ontstaat zijn sankhara's maar niet abhisankhara's.

Het is dus niet zo dat als avijja verdwijnt, PS instort tijdens leven. Nee, het denken, spreken en doen en laten blijft op een voorwaardelijke manier ontstaan maar nu anders dan wanneer er avijja is. Er ontstaan andere formaties in de geest en het denken, spreken en doen komt hierdoor anders tot stand, via sankhara en niet via abhisankhara's.

Je kunt het ook zo zeggen:
-er is verdienste die toch niet wortelt in ware kennis. Dit is wat alle religies leren. Goed doen, Een goed mens zijn. Dit bevrijdt volgens de Pali Boeddha echter niet van samsara, de lijden-spiraal omdat ook deze vruchten eindig zijn. Deze verdienste noemt men wereldlijk, het wereldlijk Pad. Dit vormt de band van verdienste.
-er is ook verdienste die wortelt in ware kennis. Dit is boven-wereldlijk.

Men zegt dat je de eerste vorm van verdienste moet verzamelen om tot ware kennis te komen. Dus, je hoeft niet bang te zijn voor verdienste. Ook niet de eerste soort.

Mmensen die hier meer in geinteresseerd zijn kunnen ook MN117 bestuderen.




25
Diep tekstonderzoek Siebe / Re: Nibbida, Een Verkenning
« Laatste bericht door teksten Siebe Gepost op 19-11-2021 13:28 »
(vervolg informatie over Nibbida)

“Dit is niet van mij (of mijn), dit ben Ik niet, dit is niet mijn zelf”

Dit is een formule die heel vaak herhaald wordt in de sutta’s. Het wordt toegepast op al het geconditioneerde. Het speelt er op in dat hartstocht en identiteitsvisies en beleving heel sterk aan elkaar gekoppeld zijn. De Pali sutta’s geven wat dat betreft aan dat sinds beginloze tijd de fysieke en mentale aspecten die we ervaren zo worden gezien en beleefd: ‘Dit ben Ik, dit is van mij, dit is mijn zelf’.

Opkomende neigingen, gedachten, emoties, lichamelijke gewaarwordingen, emoties, gevoelens worden gezien en beleefd als : "Dit is van mij, dit ben Ik, dit is mijn zelf'.
Hierdoor is er natuurlijk een hele krachtige innige relatie mee, een hele beladen relatie ook, kun je wel zeggen lijkt me. Als je visie en perceptie is dat je, bijvoorbeeld, gedachten bent, dan zal je moeite hebben met het verdwijnen van gedachten, terwijl dat een hele onbeladen zaak is voor iemand die weet, ziet en beleefd dat het einde van gedachten echt niet het einde is van jezelf. Maar dit is maar een voorbeeld van hoe beladen dingen kunnen worden, hoe persoonlijk en emotioneel, vanuit de visies en beleving ‘Dit ben Ik, dit is van-mij, dit is mijn zelf’.

De sutta’s leren dat de eerste stap die we moeten maken ligt op het vlak van visie (sakkaya ditthi’s), van zaken beschouwen (ditthi), en niet zozeer op het vlak van perceptie (sanna, asmi mana), beleving. Een sotapanna heeft bijvoorbeeld alle (verkeerde) visies over een zelf in relatie tot het ervarene verlaten en begrijpt het niet meer als van-mij, maar dat is nog niet echt volledig waargemaakt, gerealiseerd. Iemand beleeft het dan nog niet 100% zo. Dus, het afstand doen van sakkaya ditthi, is niet hetzelfde als bevrijding of volledige onthechting. Dat is het pas echt bij arahantschap.

Het is natuurlijk heel moeilijk om passieloos te worden naar iets als je dat ziet als jezelf, als wie/wat je bent of als je bezit, als je wezen. De Pali Boeddha leert dat deze hartstocht bij ons zit, in aanleg al bij geboorte, doordat het via eindeloos veel levens is opgepot.

Ik kan wel eindeloos veel meer teksten aanhalen over hoe de zaken zien zoals ze werkelijk zijn (annica, dukkha, anatta, niet Ik, niet mijn) leidt tot Nibbida, tot een andere waardering er van, en vervolgens tot het afzwakken en verdwijnen van passie er voor, en vervolgens tot de kennis van bevrijding, maar dit lijkt me wel genoeg besproken in het vorige deel.
Dit is hoe inzicht op een natuurlijke manier uitmondt in bevrijding, volgens de lijn van de Pali Boeddha-Dhamma.

Ik denk dat we allemaal wel Nibbida kennen, op vlakken. Of merken dat het eigenlijk nogal gewoon is, natuurlijk, dat je waardering, en daarmee ook de passie voor iets, je gehechtheid aan iets, kan opdrogen. Dat kan helemaal veranderen. Je kunt volledig bekoelen ten opzichte van iets waarvan je eerder enorme passie voelde en binding. Het is eigenlijk vrij natuurlijk en zo behandelen de sutta’s het dus ook.  Bij oudere mensen zie je het ook veel.
In de passieloosheid ontbreekt ook het instinctief grijpen, hechten en neigen naar het geconditioneerde. Dit wordt ook wel geestelijke afzondering genoemd (seclusion). Er zijn zeker nog gewaarwordingen maar omdat er geen hechten meer is door tanha, is er ook een geestelijke afzondering daarvan.


Specifieke oefeningen

Naast het ontwikkelen en toepassen van inzicht op al het geconditioneerde  (anicca, dukkha, anatta, niet-Ik, niet-mijn),  er een realistische kijk op krijgen,  zijn er ook nog andere, meer specifieke oefeningen om Nibbida ten opzichte van iets op te wekken en minder koortsig te worden.

Bijvoorbeeld het lichaam beschouwen als walgelijk, smerig, waarbij uit negen openingen allerlei smerigs loopt. (AN9.15*)  Of de verschillende stadia van ontbinding van het lichaam beschouwen.
Dit kan verkeerd aflopen als je zo een emotionele walging en afkeer ontwikkelt ten opzichte van het lichaam. De teksten geven zelfs aan dat monniken na deze oefening zelfmoord pleegden. Ik hoop dat deze informatie duidelijk heeft gemaakt dat dit niks te maken heeft met de Dhamma, en met groeiende wijsheid. Inzicht of wijsheid maakt je realistischer, en daarmee rijper, nuchter, bekoelt, maar leidt niet tot een depressie of suicidale neigingen.

Net zo zijn er oefeningen om te contempleren over de weerzinwekkendheid van voedsel of geen verheugenis zien in de gehele wereld (hier op Aarde en in samsara). Het is denk ik echt nodig te begrijpen waarvoor zulke oefeningen dienen, namelijk veel te sterke gehechtheid en obsessies tegengaan. Als zulke oefeningen echter alleen maar leiden tot walging en afkeer en weerzin en depressie, dan ben je niet bezig met de Dhamma, want de Dhamma leidt tot passieloosheid, tot vrede, niet tot depressie. En afkeer en depressie is natuurlijk geen vrede. Je moet dus zulke oefeningen goed in de context begrijpen.

Ik hoop dat zo duidelijk is geworden hoe via de groei van inzicht of wijsheid, Nibbida een natuurlijk gevolg is, en dat het natuurlijk gevolg van Nibbida het opdrogen van de hartstocht in de vorm van asava, tanha en anusaya is, en daarmee komt de kennis en visie van bevrijding op.

Dit was wat informatie over Nibbida.

Misschien is het wat om dit samen te bespreken. Wat vinden jullie er van?

26
Diep tekstonderzoek Siebe / Re: Nibbida, Een Verkenning
« Laatste bericht door teksten Siebe Gepost op 18-11-2021 12:03 »
(vervolg, informatie over Nibbida)

Natuurlijk resultaat

Het wordt zo onderwezen dat de hartstochteloze relatie met wat ervaren wordt, en daarmee de bevrijding er van, allemaal op een natuurlijke manier zich ontwikkelt vanuit meer wijsheid, meer inzicht, meer rijpheid (groeiende sensitiviteit). Daarmee wordt bedoeld dat het geen wilskracht vergt. Voorbeeld, voor iemand met een smetteloze moraliteit is het ook een natuurlijke zaak dat die persoon geen berouw voelt over wandaden, want die heeft ie niet begaan. Geen gewetenswroeging ervaren, kost dan geen moeite. Op een natuurlijke manier is de geest dan meer vreugdevol. Als iemand een vreugdevolle geest heeft, is het op dezelfde wijze ook natuurlijk dat diens lichaam kalm is. Als dit allemaal aanwezig is, dan is het ook natuurlijk dat iemand genoegen ervaart en dat diens geest geconcentreerd is. Dat vergt dan geen inspanning of wilskracht. (AN10.2, AN11.1)
Wanneer er Nibbida is, kost het ook geen enkele wilskracht om ook passieloosheid te zijn ten opzichte van iets wat ervaren wordt. Dus er van onthecht. Passieloosheid is een natuurlijk resultaat van Nibbida en dat is weer een natuurlijk resultaat van inzicht. Net zo is het natuurlijk, en kost het geen wilskracht, dat de kennis en visie van bevrijding in de geest opkomt wanneer die passieloos is geworden (zonder tanha).  (AN11.2)
De tegenovergestelde koers wordt ook beschreven in de aangehaalde sutta’s.

Het ene vloeit dus als het ware op een natuurlijke manier uit het andere voort. Passieloosheid is niet iets wat je kunt forceren. Dan zou je het alleen maar krachtig onderdrukken. De koorts voor iets neemt op een natuurlijke wijze af als dat met meer inzicht en wijsheid wordt bekeken. Dat is de weg die de sutta's beschrijven.
Sinds beginloze tijden is er volgens de Pali sutta’s een sterke emotionele band met wat ervaren wordt en dat is niet zomaar verdwenen. Je kunt emoties wel beheersen maar alleen met wijsheid zwak je ze af en kunnen ze verdwijnen. Dat heeft alles te maken met zaken anders gaan zien en waarderen, het laatste is het Nibbida aspect. Je verliest je hartstocht voor zaken als je die met steeds meer wijsheid beziet, zoals het werkelijk is. Dat is de lijn en strekking van de sutta’s die gaan over inzicht, passieloosheid en bevrijdig.

Werkelijk inzicht leidt dus volgens de sutta’s op een organische manier tot het afzwakken en verdwijnen van de obsessie met, de hunkering naar, de ketening aan het geconditioneerde. Dan komt de kennis van bevrijding op. Wat is dan dat inzicht? Wat is dan de zaken zien zoals ze werkelijk zijn?

Inzicht dat leidt tot het afnemen en verdwijnen van de hartstocht voor het geconditioneerde. Dan komt de kennis en visie van bevrijding op.

In het onderstaande een kleine verzameling van talrijke teksten die dit inzicht behandelen.

De teksten geven constant aan dat als echt wordt gezien dat verschijnselen vergankelijk zijn, instabiel, onbevredigend, niet-zelf (anicca, dukkha en anatta), dan verliest dat vanzelf zijn waarde voor je. Het wordt minder belangrijk. Dus, als je echt het anicca, dukkha en anatta kenmerk ziet van al het geconditioneerde, dan keer je je daar geestelijk van af, droogt je passie er voor op, ontketening, en komt de kennis van bevrijding op.

De teksten zeggen het ook zo: Alle geconditioneerde verschijnselen zijn vergankelijk; ze zijn instabiel en ze zijn onbetrouwbaar. Dit is genoeg om Nibbida te ervaren en genoeg te krijgen van alle geconditioneerde verschijnselen, genoeg om hartstochtloos te worden jegens hen, genoeg om van ze bevrijd te worden. (AN7.66)

Formaties zijn onstabiel, vergankelijk en onbetrouwbaar. Wezens komen en gaan. Zelfs bergen komen en gaan. Het is genoeg om af te keren en passieloos te worden ten opzichte van alle formaties. (SN15.20, SN22.96)

Als ik afga op mijn eigen ervaring dan zie ik dat er vaak het verlangen is dat iets duurzaam is, onveranderlijk, zoals: ik zelf gezond, iedereen gezond, alles functioneert naar wens, iedereen gelukkig, zonder ellende en ziekten. Heel vaak willen we denk ik dat iets duurzaam is dat uit de aard der zaak dat niet is. Het geconditioneerde is anicca, het is niet duurzaam en uiteindelijk ook niet naar je zin te handhaven, niet echt onder controle. Hier meer wijsheid in ontwikkelen.

Als echt wordt gezien dat rupa, vedana, sanna, sankhara en vinnana, dus alle fysiek en mentale aspecten van het leven (innerlijk en uiterlijk), vergankelijk zijn, lijden en niet geschikt zijn om te worden bezien als jezelf, als je bezit (mijn lichaam, mijn gevoelens etc) en als je wezen, dan ervaar je Nibbida er bij.  Je obsessieve relatie er mee zal losweken. Je wordt ten opzichte van dat uiteindelijk passieloos. In dat afzwakken en verliezen van die hartstochtelijke relatie met het tijdelijk, komt de kennis en visie van bevrijding op. (SN12. 70)
Deze kennis van bevrijding wordt in de sutta’s altijd zo besproken: ‘geboorte is beëindigd, gedaan is wat gedaan moest worden, het heilige leven is geleerd, er is geen terugkomst meer in welke bestaansvorm dan ook’.

Wanneer wordt gezien, zoals het werkelijk is, met gepaste wijsheid dat ieder soort rupa, vedana, sanna, sankhara en vinnana, ofwel van het verleden, toekomst of heden, intern of extern, grof of subtiel, inferieur of superieur, ver of nabij, ‘niet van mij is, niet Ik ben, niet mijn zelf is’, dan gaat de interesse en passie er voor verloren. Je keert je er van af. In het verdwijnen van passie er voor wordt bevrijding gerealiseerd.  (MN22, MN109)

Niets van wat dan ook vergankelijk is, onbevredigend en veranderlijk is, is geschikt om te worden gezien als: ‘dit is van mij, dit ben Ik, dit is mijn zelf (MN22 en vele andere).
Hetzelfde met betrekking tot de 4-6 elementen (MN28, MN62, MN140)
Hierin meer wijsheid ontwikkelen. Sinds beginloze tijden zien we dat wat vergankelijk en veranderlijk is als: “dit ben Ik, dit is van mij, dit is mijn zelf’. Dus ons besef van wie/wat we zijn is heel sterk gekoppeld aan wat ervaren wordt. Hier meer wijsheid in ontwikkelen. Als je gedachten bent, verdwijn je dan als gedachten eindigen? Ben je werkelijk het karakter, de neigingen die opkomen? Als een emotie van boosheid opkomt, ben je dat dan? Als je dat bent, en het verdwijnt, verdwijn je dan zelf? Als je heel direct naar wat opkomt kijkt, ben je dat dan?

Wat vergankelijk is, geconditioneerd, afhankelijk ontstaand, vernietigbaar, verdwijnend, vervagend, en eindigend, is niet de moeite waard. Een edele leerling keert zich daar van af (Nibbida), verliest zijn passie er voor. Met de passieloosheid komt de kennis en visie van bevrijding op. (MN74)
De Pali Boeddha zag volgens de overlevering dat alle wezens altijd maar najagen wat tijdelijk is, geboren, vergankelijk, uiteraard vooral tijdelijk aangename zaken. Dit noemde hij het onedele zoeken. Een edele zoekt naar wat niet geboren is, niet komt en gaat, niet gevormd is, niet desintegreert. Het Pad naar het Ongeconditioneerde.

SN35 gaat over de zes zintuiglijke domeinen en de strekking van vele sutta’s is:
Alles aangaande de zintuiglijke domeinen, extern en intern , verleden, heden en toekomst,  (het oog, oog contact, visuele beelden, visueel bewustzijn, gevoelens met oog contact als voorwaarde, intenties of neigingen gebaseerd op visuele waarnemingen, idem voor de andere domeinen) is vergankelijk, lijden, niet-zelf, en moet met juiste wijsheid worden gezien zoals het werkelijk is: ‘dit is niet van-mij, dit ben ik niet, dit is niet mijn zelf’. Het zo ziend, ervaart de edele leerling Nibbida en wordt passieloos. Door passieloosheid wordt diens geest bevrijd. Je begrijpt dan: geboorte is vernietigd, het heilige leven is geleefd, wat gedaan moest worden is gedaan, er is geen terugkomst meer naar een staat van bestaan.

Het aarde-element is alleen maar het aarde-element. Dit moet gezien worden zoals het werkelijk is, met juiste wijsheid: ‘Dit is niet van mij, Dit ben Ik niet, dit is niet mijn zelf’. Als dat op die manier gezien wordt, zoals het werkelijk is, keert de geest af van het aarde-element. De passie er voor gaat verloren en onthecht de geest van het aarde-element. Net zo voor het water element, vuur-element, lucht-element. Als er geen zelf wordt herkent in deze elementen of het bezit van een zelf, dan is begeerte afgesneden, de keten doorbroken, en door volledig door eigenwaan heen te breken, heb je een einde gemaakt aan lijden (AN4.177)

Een niet geïnstrueerde wereldlijk persoon kan wel Nibbida ervaren bij het lichaam omdat groei en afname daarvan wordt gezien. Hij kan passieloos worden naar het lichaam en er van bevrijd zijn. Maar voor dat wat geest, mentaliteit en bewustzijn wordt genoemd, kan de niet geïnstrueerde wereldlijke persoonlijk geen Nibbida ervaren. Hij/zij kan zich er niet van afkeren. Waarom niet? Voor lange tijd werd het gepast gezien om vedana, sanna, sankhara en vinnana zo te zien; ‘dit is van mij, dit ben Ik, dit is mijn zelf’. Er is dus een hele sterke band mee.
Dit is best raar, geeft de sutta aan, want wat geest, mentaliteit en bewustzijn wordt genoemd bestaat maar heel kort, terwijl het lichaam langer bestaat. Dat wat mentaliteit, geest en bewustzijn wordt genoemd ontstaat als een ding en eindigt als iets anders, dag en nacht. Net als een aap die van tak tot tak slingert. Het zou logischer zijn als we ons niet zo met de mentale aspecten zouden identificeren omdat die vluchtiger zijn dan het lichaam. (SN12.61)

Resumerend

Het komt in wezen allemaal op hetzelfde neer, als je het goed ziet. Je hoeft niet exotische toestanden te kennen om bevrijding te realiseren (mag en kan wel) want je kunt je wijsheid en inzicht richten op wat je op een dagelijkse en gewone manier ervaart. Inzicht in de aard van het geconditioneerde leidt dus volgens de sutta's op organische wijze altijd tot een andere waardering van het tijdelijke, geconditioneerde. Van daaruit verdwijnt de obsessie er mee, de hartstochtelijke relatie. In de passieloosheid komt de kennis van bevrijding op.

In de volgende post nog wat laatste informatie over Nibbida en diens rol in bevrijding
27
Diep tekstonderzoek Siebe / Nibbida, Een Verkenning
« Laatste bericht door teksten Siebe Gepost op 17-11-2021 12:32 »
Nibbida

In deze serie posten een verkenning van het Pali begrip Nibbida. Het is volgens mij een belangrijk begrip (d. i. een mentale ontwikkeling) dat een grote rol speelt op weg naar de kennis en visie van bevrijding.

Het belang wordt als volgt geïllustreerd: Leidt een oefening, instructie, les, praktijk niet tot Nibbida, dan is het geen Dhamma. Het tegenovergestelde geldt ook. (AN7.83)

Het onderstaande is een verkenning. Wat betekent Nibbida en hoe speelt dit een rol in de Pali Boeddha Dhamma?

Volgens Bodhi betekent Nibbida een kalm innerlijk afkeren van al het geconditioneerd bestaan zoals beschreven met de vijf khandha’s, de zes zintuiglijke bases, en de eerste edele waarheid. Volgens hem is het geen emotionele afkeer of walging vergezeld door gruwel en afkeer. (SNI, Inleiding, blz. 5).
Volgens het commentaar is Nibbida een diepzinnig innerlijk afkeren van al het geconditioneerd bestaan dat komt met de hogere staten van inzicht. (SNI, blz. 846)
Nibbida is waar inzicht in uitmondt of zijn hoogtepunt in bereikt. (MN, noot 265)

Vertalingen

Naar het Engels wordt het o.a. vertaald als ‘revulsion’ (Bodhi), ‘disillusionment (Sujato), ‘disenchantment’ (Bodhi, Thanissaro).

Ik denk dat met name ‘disenchantment’ goed aansluit bij de teksten. In het woordenboek wordt disenchantment zo beschreven: 

- A feeling of no longer believing in the value of something, especially having learned of the problems with it.

Dit sluit volgens mij heel goed aan bij de teksten, in die zin, dat die aangeven dat 1. als er geen bevrediging of voldoening in de wereld zou zijn, als dat niet te halen zou zijn, zouden wezens ook niet verkikkerd raken op zaken in de wereld, er niet toe aangetrokken zijn. Er op uit zijn te gaan ervaren. 2. Als er geen gevaar (nadelen) in de wereld zou zijn, als aan niks nadelen zouden kleven, dan zouden wezens er niet Nibbida bij ervaren. Ze zouden zich daar niet van afkeren. Ze zouden niet hun begeerte er voor kwijtraken. En 3. als er geen ontsnapping aan de wereld zou zijn, zouden wezens er niet aan ontsnappen. (AN3.105, SN14.33/34, SN35.17)

Dit driespan wordt vaak beschreven. Een wijze kent de bevrediging/voldoening, de gevaren/nadelen, en de ontsnapping aan al het geconditioneerde.

Nibbida is dus zeker verbonden met het zien van de gevaren, risico’s, nadelen die aan iets kleven. In brede (of existentiele) zin ook de gevaren zien van ketening, van afhankelijkheid, van vastzitten in samsara.
Wezens hebben al lange tijd, zonder ontdekbaar begin, lijden ervaren, doodsangsten en rampen meegemaakt, en de begraafplaatsen doen zwellen, met hun lijken. Het is genoeg om Nibbida te ervaren jegens alle formaties, genoeg om passieloos te worden jegens hen en bevrijd van hen te worden. (SN15.1)

Strekking

Als er niet een soort besef van nadelen, risico’s, gevaren is van iets, dan zouden we ons er niet snel van afkeren en verlangenloos naar worden en zijn.  Als er bijvoorbeeld geen nadelen zouden kleven aan drugs en drank, zouden we misschien wel elke dag in een roes leven. Maar we kennen en zien de nadelen en risico’s. Daardoor keer je je daar (eerder, met meer wijsheid) vanaf. Vervaagt en verlies je de begeerte er voor. Het verlangen er naar, en in dat verlies van verlangen er naar, ben je er van bevrijd. Zit je er niet meer aan vast.

Wat wijsheid het meest kenmerkt is dat het niet meer kiest voor zaken die alleen maar toevoegen aan lijden, ellende, van jezelf, van anderen, van beiden, van de wereld. Zaken die niet leiden tot welzijn van jezelf, anderen, beiden en de wereld. Zaken die ketenen. Zaken die helemaal geen einde maken aan lijden, maar dat in stand houden of zelfs verergeren. Het kost vaak tijd en persoonlijke rijping, persoonlijke groei in wijsheid, sensitiviteit om daar ook echt naar te gaan leven. Want de onrijpe en onwijze geest is vaak grof, walst overal overheen, zelfs als ie pijn en ellende ervaart, walst ie nog door.

Nibbida verwijst dus niet zozeer, zoals Bodhi ook aangeeft, naar een emotionele opwelling van afkeer maar het is een fundamenteler verandering in hoe je zaken waardeert, dat zich op persoonlijke wijze manifesteert in het afzwakken en verdwijnen van de begeerte naar iets. Je wordt sensitiever, wijzer.

Het onderricht geeft aan dat als je de zaken echt ziet en kent zoals ze werkelijk zijn, (de manier waarop inzicht wordt besproken in de sutta’s), Nibbida een natuurlijk gevolg daarvan is. Het is volgens de  Pali sutta’s een natuurlijk gevolg dat je je er dan van afkeert, je interesse er voor verliest, de begeerte er voor afzwakt en verdwijnt. Voorbeeld, als je met meer wijsheid kijkt naar drank en drugsgebruik dan verlies je op natuurlijke wijze geleidelijk maar zeker de lust er voor. Je gaat zaken anders waarderen. Waar je er eerst enorm naar uitkeek, naar verlangde, aan gehecht was, verandert dat. De keten zwakt af en verbreekt.

Het natuurlijke gevolg van Nibbida is dus vervolgens dat je passieloos wordt ten opzichte van iets,  immers, je hebt er geen interesse meer voor, je ziet er geen heil meer in. Dat is de omslag die je maakt, Nibbida. Je verlangt er niet meer naar. Met die passieloosheid ben je dan daarvan bevrijd. Je hecht er dan niet meer aan. Dus inzicht vindt zijn hoogtepunt in Nibbida en een hartstochtloze relatie met alles wat komt en gaat.

Keten van voorwaardelijkheid

Deze keten van  voorwaardelijkheid wordt op heel veel plekken zo  beschreven:
Als iemand deugdzaam is, dan is de directe oorzaak van juiste concentratie aanwezig. Als er juiste concentratie is, is er de directe oorzaak van de kennis en visie van de zaken zien zoals ze werkelijk zijn. Als dat er is, is er de directe oorzaak van Nibbida en passieloosheid (viraga). Als dat er is, is er de directe oorzaak van de kennis en visie van bevrijding. (AN5.24)
Dus, moraliteit, concentratie, wijsheid, bevrijding.

De kennis en visie van bevrijding komt dus van het vervagen, verdwijnen, eindigen van de hartstochtelijke relatie met alles wat we ervaren en dat komt van een andere waardering er van, het anders gaan zien.

Het deugdzame gedrag als directe oorzaak van juiste concentratie zit hem in de afwezigheid, dan, van het element van berouw/wroeging in de geest.  Hierdoor is er het element van blijdschap en vreugde in de geest. Hierdoor is er ook kalmte in het lichaam en geest. Hierdoor is er plezier/genoegen. Dan is er geen zoeken en dolen van de geest. Hierdoor is er concentratie, hierdoor zie je de zaken zoals ze werkelijkheid zijn. Hierdoor verliest dat zijn bekoring en verliest het zijn waarde voor je. Hierdoor wordt je passieloos ten opzichte er van. Door passieloosheid realiseer je bevrijding. (AN10.1)

In de volgende post meer informatie over Nibbida.
28
Diep tekstonderzoek Siebe / Re: De Vijf Krachten, De Kracht van Wijsheid, slot
« Laatste bericht door teksten Siebe Gepost op 08-11-2021 10:45 »
Belemmeringen voor wijsheid

Wat belemmert wijsheid? Gedachten van zintuiglijk verlangen, kwade wil, gedachten van wreedheid. Dit zijn dus de gedachten van de tweede factor van het achtvoudige Pad.

Wat heel vaak beschreven wordt is dat dat de vijf hinderissen wijsheid verzwakken: zintuiglijke verlangens, kwade wil, luiheid en traagheid, rusteloosheid en berouw en twijfel. (MN27.19, MN39.15, en vele andere)
Iemand die de vijf hindernissen nog niet heeft afgedankt die kan niet echt zijn eigen welzijn, dat van anderen of van beide kennen. Die ziet en beleeft dat op dat moment verkeerd.
De hindernis vertroebelt de wijsheid.  Je kunt bijvoorbeeld zulke sterk verlangens en afkeer hebben dat je over morele grenzen heen gaat. (AN5.51)

Onwelwillendheid en geen vragen stellen zijn obstructies voor wijsheid. Het omgekeerde voedt wijsheid.  (AN10.73)
Als je de Dhamma leert moet je de betekenis met wijsheid onderzoeken zodat je tot een reflectieve acceptatie komt. (MN22.10)

Wat betekent het om verwezenlijkt te zijn in wijsheid?

Wanneer is iemand wijs? Als men op een wijze manier de vier edele waarheden begrijpt. (MN43.2)

Wanneer de geest van iemand geconsolideerd is door wijsheid is iemand in staat te verklaren: ‘geboorte is vernietigd, het spirituele leven is geleefd, wat gedaan moest worden is gedaan, er is geen terugkomst meer in welke staat van bestaan dan ook'.
En hoe is de geest goed geconsolideerd door wijsheid?
Als je weet dat de geest vrij is van hebzucht, van haat en begoocheling. Als de geest niet onderhevig is aan bekoringen/verleidingen, niet aan vijandigheid, niet onderhevig aan verwardheid, niet terugkerend naar de kama-loka, niet terugkerend naar de rupa loka, niet terugkerend naar de arupa loka. (deze laatste drie beschrijven geheel samsara) (AN9.25)

Iemand van doordringende wijsheid heeft met doordringende wijsheid de vier edele waarheden gezien. (AN4.185)

Het onderstaande vind ik ook mooi:
Je bent van grote wijsheid als je denkt aan het welzijn van jezelf, anderen, beide en de hele wereld. (AN4.186)

Verwezenlijkt in wijsheid betekent dat je daadwerkelijk afstand hebt gedaan van de vijf hindernissen. (AN4.61)

Verwezenlijkt in wijsheid betekent dat je de wijsheid bezit die het ontstaan en verdwijnen onderscheidt, dat edel is, doordringend. (AN8.54, 8.76)

Dit besluit de informatie over de Kracht van Wijsheid en besluit de serie over de Vijf Krachten.
29
Diep tekstonderzoek Siebe / Re: De Vijf Krachten, De Kracht van Wijsheid, deel 2
« Laatste bericht door teksten Siebe Gepost op 07-11-2021 11:56 »
(vervolg van de Kracht van Wijsheid)

Zien met wijsheid, directe kennis

Het onderricht geeft aan dat je dingen kan begrijpen op basis van: 1. vertrouwen (je neemt het aan, gelooft er in), 2. op basis van persoonlijke voorkeur, 3. op basis van mondelinge overlevering, 4. Gemotiveerde redeneringen of 5. een visie kan accepteren na die te hebben overwogen. Maar er zijn ook dingen die je rechtstreeks kunt zien met wijsheid. Welke dingen? Je ziet een vorm met het oog en je weet of er daarna hebzucht, haat of begoocheling aanwezig is, of, als dat er niet is, dan begrijp je dat ook. Dit is direct zien met wijsheid. Hetzelfde voor horen, tactiel voelen, proeven, ruiken en ook ten aanzien van ideeën en mentale verschijnselen. Dus bij alle zes zintuiglijke poorten. (SN35.153)

De bedoeling van wijsheid is directe kennis, diens bedoeling is volledig begrip, diens bedoeling is het afstand doen. (MN43.12)

Hoe verkrijg je de wijsheid fundamenteel voor het spirituele leven?

Acht oorzaken en condities worden genoemd voor het verkrijgen van de wijsheid fundamenteel voor het spirituele leven: 1. In afhankelijkheid leven van een leraar of iemand in de positie van een leraar. Iemand ten opzichte waarvan je een scherp gevoel van morele schaamte, morele vrees, affectie en eerbied hebt. 2. Bij vragen en twijfels lossen de leraren je twijfels over bepaalde zaken op, onthullen wat nog niet onthuld is, verhelderen de zaak.  3. Je neemt je toevlucht tot twee soorten terugtrekkingen, die in lichaam en in geest. 4. Je bent deugdzaam, je wordt beheerst door de regels, traint in de trainingsregels, ziet gevaar in de kleinste fouten. 5. Je hebt veel geleerd, onthoudt wat geleerd is van de onderrichtingen. Je hebt dat alles goed onderzocht en dringt er in door met visie. 6. Je bent sterk, ferm qua inspanning om voortdurend afstand te doen van onheilzame zaken en heilzame staten op te wekken en te onderhouden. 7. Je onthoudt je van zinloos en onsamenhangend gekletst, spreekt alleen over de Dhamma en niet over triviale zaken en je verzoekt ook niet iemand anders om dat te doen, en je omarmt de edele stilte.  8. Je verblijft constant het ontstaan en verdwijnen van rupa, vedana, sanna, sankhara en vinanna beschouwend; zo is rupa, zo is diens ontstaan, zo diens verdwijnen, en zo ook voor de andere khandha’s. (AN8.2)

Dit laatste wordt in de sutta’s de edele en doordringende wijsheid genoemd, die het ontstaan en verdwijnen van verschijnselen onderscheidt en leidt tot de complete vernietiging van lijden. Ook edele juiste visie genoemd.

Edele doordringende wijsheid

Wat is dan het beschouwen van het ontstaan en beeindigen van rupa, vedana, sanna, sankhara en vinnana?

Het ontstaan van rupa, vedana ,sanna, sankhara en vinnana wordt beschreven als de verheugenis of het plezier wat je er in ziet en zoekt. Dus de tweede edele waarheid. De verheugenis is het hechten. Als je je verheugt om straks dit of dat te ervaren, bijvoorbeeld genot, dan ontstaat zo nieuwe vedana, vinnana etc. Het voedt zo het wordingsproces en samsara.
Het beëindigen van rupa, vedana, sanna, sankhara en vinnana komt van het niet-verheugen en verwelkomen waardoor geen hechten en worden plaatsvindt. (SN22.5).
https://suttacentral.net/sn22.5/en/bodhi?layout=plain&reference=none&notes=asterisk&highlight=false&script=latin

Het is dus door het najagen van bepaalde ervaringen, genot, jhana, geluk, dit en dat, dat je volgens de analyses en ervaringen van de Boeddha juist geen einde maakt aan de lijdenspiraal.
Dit is het zien van het ontstaan en beeindigen van de khandha’s oftewel het zien van het samsarische Pad en het pad dat leidt naar Nibbana. Deze edele doordringende wijsheid maakt volledig een einde aan lijden. 

Je oefent dus zo dat je bij jezelf ziet dat er een begeerte en verheugenis ontstaat om dit en dat te ervaren en geeft dat op, laat het los, doet er afstand van op dat moment. Je kent die begeerte als de oorzaak van lijden, de tweede edele waarheid.  Je doet afstand van de tweede edele waarheid, de oorzaak van lijden. Die afstand, dat loslaten, dat opgeven is het Pad naar Nibbana.

Groei van wijsheid

Tot de groei van wijsheid leiden: omgaan met goede personen, de goede Dhamma horen, zorgvuldige aandacht, en oefenen in overeenstemming met de Dhamma. (AN4.248)
Deze vier factoren zijn hier eerder behandeld: https://www.boeddhaforum.nl/index.php?topic=3529.msg30130#msg30130

Mindfulness gericht op het lichaam, indien ontwikkeld en gecultiveerd leidt tot de groei van wijsheid en de doordringendheid van wijsheid. (AN1.600-650)

Wat helpt wijsheid? Gedachten aan verzaken, gedachten van niet-kwade wil en niet-wreedheid.
Dat laatste wordt ook wel uitgelegd als goede wil en mededogen . (MN19.3-5)

Wanneer kalmte wordt ontwikkeld, ervaar je daarvan het voordeel dat de geest wordt ontwikkeld. Dan wordt afstand gedaan van begeerte. Wanneer inzicht wordt ontwikkeld, is het voordeel daarvan dat wijsheid wordt ontwikkeld, en dan wordt afstand gedaan van onwetendheid. Een geest bezoedeld met begeerte is niet bevrijd, en wijsheid bezoedeld met onwetendheid is niet ontwikkeld. Door het vervagen (uitdoven) van begeerte is er bevrijding van geest, en door het vervagen van onwetendheid is er bevrijding door wijsheid. (AN2.31)

Niet Identificeren

Hoe negeer je wijsheid niet? Als je de zes interne en externe elementen (inclusief het element van ruimte en bewustzijn) met gepaste wijsheid zo ziet: ‘dit is niet van-mij, dit ben ik niet, dit is niet mijn zelf’. (MN140). Het aarde element is enkel het aarde element. Het vuur element is enkel het vuur element etc. Iemand die het zo ziet, wordt ontgoocheld ten aanzien van de elementen en hartstochtloos. Dan komt de kennis van bevrijding op want dan mist de voorwaarde van gehechtheid.

Overigens, de teksten kiezen verschillende invalshoeken voor deze beschouwing: ‘dit ben Ik niet, dit is niet van mij, dit is niet mijn zelf' (essentie). Je kunt hetzelfde toepassen op de zintuigelijke domeinen en de khandha’s. Dat overlapt elkaar allemaal. Het komt er toch op neer dat wat je dan ook via de zes zintuigen ervaart, beschouwt als : ‘dit is niet van mij, dit ben ik niet, dit is niet mijn zelf’.

Waarom is dit zogenaamde gepaste wijsheid? Omdat iets wat vergankelijk is, niet duurzaam, onbevredigend en onderhevig aan verandering, niet gepast is om zo te zien dat je dat bent, dat je dat bezit, en dat dat je essentie/wezen/zelf is. (MN146)

In de volgende post nog wat laatste informatie over de Kracht van Wijsheid
30
Diep tekstonderzoek Siebe / Re: De Vijf Krachten, De Kracht van Wijsheid, deel 1
« Laatste bericht door teksten Siebe Gepost op 06-11-2021 11:22 »
De kracht van wijsheid

Wat is de kracht van wijsheid?

-'Hier is een edele leerling wijs; hij bezit de wijsheid die het ontstaan en verdwijnen onderscheidt, dat edel en doordringend is en leidt tot de volledige vernietiging van lijden'. (AN5.2)

De kracht van wijsheid is gelijk aan de juiste visie die edel is, smetteloos, boven-wereldlijk, een factor van het (edele) Pad. (MN117§8).

Bodhi merkt in MN noot 1103 hierover op: “Elders (MN141§24) wordt de juiste visie van het Pad gedefinieerd als kennis van de vier edele waarheden. We mogen begrijpen dat het conceptuele begrip van de vier edele waarheden valt onder wereldlijke juiste visie, terwijl het direct doordringen in de waarheden door het realiseren van Nibbana met het Pad, boven-wereldlijke juist visie vormt”.

Met name MN117 handelt over het verschil tussen het wereldlijke  Pad en het boven-wereldlijke edele Pad. Het wereldlijke achtvoudige Pad is verbonden met verdienste en zorgt voor relatief welzijn in dit leven en na de dood. Het bevrijdt niet van samsara. Daarvoor is boven-wereldlijke juiste visie nodig.

Wat is nog meer de kracht van wijsheid?

Je hebt op heldere wijze gezien en met wijsheid onderzocht die kwaliteiten die heilzaam zijn en daartoe gerekend worden; diegenen die afkeuringswaardig zijn en daartoe gerekend worden; diegenen die onberispelijk zijn en daartoe gerekend worden; diegenen die donker zijn en daartoe gerekend worden; diegenen die licht zijn en daartoe gerekend worden; diegenen die niet gecultiveerd dienen te worden en daartoe gerekend worden; diegenen de gecultiveerd dienen te worden en daartoe gerekend worden; diegenen die de edelen onwaardig vinden en daartoe gerekend worden; degenen die waardig bevonden worden door de edelen en daartoe gerekend worden (AN9.5)

De wijsheid die echt tot de volledige vernietiging van lijden leidt, is de wijsheid die edel en doordringend is en het opkomen en verdwijnen ziet. (MN53.17)

Edele wijsheid snijdt de innerlijke bezoedelingen, ketens en banden weg. (MN146§12)

Extra informatie over wijsheid

Het ergste ding om te verliezen is wijsheid. (AN1.76)
Van alles wat kan toenemen, is de toename van wijsheid het beste. (AN1.77-81)
De straling van wijsheid is het voornaamste, voornamer dan van de zon, maan en vuur. (AN4.142)

Juiste visie en juiste intentie behoren van het achtvoudige Pad tot het aggregaat van wijsheid. (MN44.11)

Drie soorten wijsheid: gebaseerd op gedachten, op leren [horen], op mentale ontwikkeling [meditatie]. (DN33§1.10)

De vernietiging van de asava’s dient te worden gerealiseerd door wijsheid. (AN4.189)

Wijsheid moet ontwikkeld worden om van begoocheling afstand van te doen. (AN6.107)

Van lichamelijk wangedrag moet afstand worden door het lichaam. Door goed lichamelijk gedrag te ontwikkelen (niet doden, stelen, wangedrag op zintuiglijk vlak). Van verbaal wangedrag moet afstand worden gedaan door de spraak, niet door het lichaam. Door goed verbaal gedrag te ontwikkelen (niet liegen, geen ruwe taal, niet verdeeldheid zaaien en niet maar wat leeg kletsen). Van mentale bezoedelingen moet afstand worden gedaan door ze herhaaldelijk met wijsheid  te beschouwen. (AN10.23)

Deugd en wijsheid gaan hand in hand

Wijsheid wordt gezuiverd door moraliteit en moraliteit wordt gezuiverd door wijsheid; waar de ene is, is de ander. De morele persoon heeft wijsheid, en de wijze is moreel. Deze combinatie van deugd en wijsheid wordt de hoogste zaak in de wereld genoemd. (DN4§21)

Stabiliserende werking van wijsheid

Als je dit ene vermogen of deze ene kracht van wijsheid bezit, stabiliseert dat het vertrouwen dat daaruit voorkomt, net zo de energie, de mindfulness, de concentratie. (SN48.45)
In het geval van een edele leerling die wijsheid bezit, wordt het vertrouwen dat daaruit volgt stabiel; de energie die er uit volgt wordt stabiel, de mindfulness en concentratie worden stabiel. (SN48.52)

In de volgende post nog wat meer informatie over de Kracht van Wijsheid
Pagina's: 1 2 [3] 4 5 ... 10