Over Nibbana wil ik nog een leerrede toevoegen.
M.131 = M.III.187. Bhaddekaratta Sutta
– De toespraak over de ideale liefhebber van eenzaamheid [1]
Eens woonde de Verhevene te Sāvatthi in het klooster van Anathapindika. Daar sprak hij de monniken als volgt toe: “Monniken, ik zal jullie de samenvatting en de uiteenzetting verkondigen van de ideale liefhebber van eenzaamheid. Luistert oplettend.
Laat men niet het verleden nog eens opsporen
of smachten naar de toekomst;
wat tot het verleden behoort, is achtergelaten,
nog niet bereikt is wat nog moet komen.
Maar wat thans is, neemt hij waar,
met inzicht, zoals en wanneer het komt.
In het onbeweeglijke, het niet-prikkelbare,
in die staat moet de wijze groeien.
Vandaag nog moet men zich beijveren,
morgen kan de dood al komen - wie weet?
Want geen afspraak kunnen we maken
met de dood en zijn machtige heerscharen.
Maar iemand die aldus oplettend vertoeft,
overdag en 's nachts, onvermoeibaar,
hij is door de Stille Wijze[2] genoemd:
‘de ideale liefhebber van eenzaamheid’.
En hoe, monniken, spoort men het verleden nog eens op? Hij denkt: ‘Ik had zo’n vorm in het verleden,’ en hij denkt er met genoegen aan. Hij denkt: ‘Ik had zulke gevoelens in het verleden,’ en hij denkt er met genoegen aan. Hij denkt: ‘ Ik had zulke waarnemingen in het verleden,’ en hij denkt er met genoegen aan. Hij denkt: ‘Ik had zulke gedachten en ideeën in het verleden,’ en hij denkt er met genoegen aan. Hij denkt: ‘Ik had zo’n bewustzijn in het verleden,’ en hij denkt er met genoegen aan. Zo spoort men het verleden nog eens op.[3]
En monniken, hoe spoort men het verleden niet meer op? Hij denkt: ‘Ik had zo’n vorm in het verleden,’ maar hij denkt er niet met genoegen aan. Hij denkt: ‘Ik had zulke gevoelens in het verleden,’ maar hij denkt er niet met genoegen aan. Hij denkt: ‘Ik had zulke waarnemingen in het verleden,’ maar hij denkt er niet met genoegen aan. Hij denkt: ‘Ik had zulke gedachten en ideeën in het verleden,’ maar hij denkt er niet met genoegen aan. Hij denkt: ‘Ik had zo’n bewustzijn in het verleden,’ maar hij denkt er niet met genoegen aan. Zo spoort men het verleden niet meer op.[4]
En hoe, monniken, smacht men naar de toekomst? Hij denkt: ‘Ik kan zo’n vorm hebben in de toekomst,’ en hij schept behagen in die gedachte. Hij denkt: ‘Ik kan zulke gevoelens hebben in de toekomst,’ en hij schept behagen in die gedachte. Hij denkt: ‘Ik kan zulke waarnemingen hebben in de toekomst,’ en hij schept behagen in die gedachte. Hij denkt: ‘Ik kan zulke gedachten en ideeën hebben in de toekomst,’ en hij schept behagen in die gedachte. Hij denkt: ‘Ik kan zo’n bewustzijn hebben in de toekomst,’ en hij schept behagen in die gedachte. Zo smacht men naar de toekomst.[5]
En monniken, hoe smacht men niet naar de toekomst? Hij denkt: ‘Ik kan zo’n vorm hebben in de toekomst,’ maar hij schept geen behagen in die gedachte. Hij denkt: ‘Ik kan zulke gevoelens hebben in de toekomst,’ maar hij schept geen behagen in die gedachte. Hij denkt: ‘Ik kan zulke waarnemingen hebben in de toekomst,’ maar hij schept geen behagen in die gedachte. Hij denkt: ‘Ik kan zulke gedachten en ideeën hebben in de toekomst,’ maar hij schept geen behagen in die gedachte. Hij denkt: ‘Ik kan zo’n bewustzijn hebben in de toekomst,’ maar hij schept geen behagen in die gedachte. Zo smacht men niet naar de toekomst.[6]
En hoe is men gericht naar het heden? Monniken, een niet-onderricht gewoon mens die geen rekening houdt met de edelen, is onbekwaam in de leer van de edelen, is ongeoefend in de leer van de edelen. Hij houdt geen rekening met de goede lieden, hij is onbekwaam in de leer van de goede lieden, is ongeoefend in de leer van de goede lieden. En daarom beziet hij vorm als iets zelfstandigs, of zelfstandigheid als vorm hebbende, of vorm als in zelfstandigheid, of zelfstandigheid als in vorm. Hij beziet gevoelens als iets zelfstandigs, of zelfstandigheid als gevoelens hebbende, of gevoelens als in zelfstandigheid, of zelfstandigheid als in gevoelens. Hij beziet waarneming als iets zelfstandigs, of zelfstandigheid als waarneming hebbende, of waarneming als in zelfstandigheid, of zelfstandigheid als in waarneming. Hij beziet gedachten en ideeën als iets zelfstandigs, of zelfstandigheid als gedachten hebbende, of gedachten als in zelfstandigheid, of zelfstandigheid als in gedachten en ideeën. Hij beziet bewustzijn als iets zelfstandigs, of zelfstandigheid als bewustzijn hebbende, of bewustzijn als in zelfstandigheid, of zelfstandigheid als in bewustzijn. Zo is men gericht naar het heden.[7]
En hoe, monniken, is men niet gericht naar het heden? Monniken, een onderricht edel volgeling die rekening houdt met de edelen, is bedreven in de leer van de edelen, geoefend in de leer van de edelen. Hij houdt rekening met de goede lieden, hij is bedreven in de leer van de goede lieden, is geoefend in de leer van de goede lieden. En daarom beziet hij niet vorm als iets zelfstandigs, of zelfstandigheid als vorm hebbende, of vorm als in zelfstandigheid, of zelfstandigheid als in vorm. Hij beziet niet gevoelens als iets zelfstandigs, of zelfstandigheid als gevoelens hebbende, of gevoelens als in zelfstandigheid, of zelfstandigheid als in gevoelens. Hij beziet niet waarneming als iets zelfstandigs, of zelfstandigheid als waarneming hebbende, of waarneming als in zelfstandigheid, of zelfstandigheid als in waarneming. Hij beziet niet gedachten en ideeën als iets zelfstandigs, of zelfstandigheid als gedachten hebbende, of gedachten als in zelfstandigheid, of zelfstandigheid als in gedachten en ideeën. Hij beziet niet bewustzijn als iets zelfstandigs, of zelfstandigheid als bewustzijn hebbende, of bewustzijn als in zelfstandigheid, of zelfstandigheid als in bewustzijn. Zo is men niet gericht naar het heden.[8]
‘Laat men niet het verleden nog eens opsporen
of smachten naar de toekomst;
wat tot het verleden behoort, is achtergelaten,
nog niet bereikt is wat nog moet komen.
Maar wat thans is, neemt hij waar,
met inzicht, zoals en wanneer het komt.
In het onbeweeglijke, het niet-prikkelbare,
in die staat moet de wijze groeien.
Vandaag nog moet men zich beijveren,
morgen kan de dood al komen - wie weet?
Want geen afspraak kunnen we maken
met de dood en z'n machtige heerscharen.
Maar iemand die aldus oplettend vertoeft,
overdag en ‘s nachts, onvermoeibaar,
hij is door de Stille Wijze genoemd:
'de ideale liefhebber van eenzaamheid’.
Met betrekking hierop is gezegd: ‘Monniken, ik zal u de samenvatting en de uiteenzetting verkondigen van de ideale liefhebber van eenzaamheid.’” [9]
Aldus sprak de Verhevene. Vol vreugde verblijdden zich de monniken over de woorden van de Verhevene. (M.131 = M.III.187)
[1] Ñânananda, Bhikkhu: 'Bhaddekaratta Sutta (The Discourse on the Ideal Lover of Solitude),' in: Ideal Solitude. An exposition of the Bhaddekaratta Sutta, The Wheel No. 188 (Kandy 1973), p.19-22.
[2] d.w.z. de Boeddha.
[3] Door te denken hoe het oog was en hoe vormen waren in het verleden, wordt het bewustzijn stevig gebonden door verlangen. Men schept er behagen in en zo spoort men het verleden nog eens op. Op gelijke wijze is het met het oor en geluiden, de neus en geuren, de tong en smaken, het lichaam en aanrakingen, de geest (d.w.z. denken, wilsacties e.d.} en ideeën. Men denkt aan het verleden en verlangt ernaar. Men vindt het aangenaam en zo is men gehecht aan het verleden.
[4] Door te denken hoe het oog was en hoe vormen waren in het verleden, zonder dat het bewustzijn eraan gebonden is door verlangen, daardoor schept men er geen behagen in. En zo spoort men het verleden niet meer op. Op gelijke wijze is het met het oor en geluiden, de neus en geuren, de tong en smaken, het lichaam en aanrakingen, de geest en ideeën. Men denkt wel aan het verleden maar zonder verlangen ernaar. En omdat men geen verlangen heeft, is men niet gehecht aan het verleden.
[5] Door te denken hoe het oog kan zijn in de toekomst en hoe vormen kunnen zijn, verlangt men vurig naar iets wat nog niet verkregen is. Door dit verlangen schept men er behagen in en zo smacht men naar de toekomst. Op gelijke wijze is het met het oor en geluiden, de neus en geuren, de tong en smaken, het lichaam en aanrakingen, de geest en ideeën. Men denkt dan aan wat in de toekomst kan zijn en men verlangt ernaar. Men vindt het aangenaam en zo is men gehecht aan de toekomst.
[6] Door te denken hoe het oog kan zijn in de toekomst en hoe vormen kunnen zijn, zonder te verlangen naar wat nog niet verkregen is, daardoor schept men er geen behagen in. En zo smacht men niet naar de toekomst. Op gelijke wijze is het met het oor en geluiden, de neus en geuren, de tong en smaken, het lichaam en aanrakingen, de geest en ideeën. Men denkt wel aan de toekomst maar zonder verlangen ernaar. En omdat men geen verlangen heeft, is men niet gehecht aan de toekomst.
[7] gericht naar het heen. Letterlijk staat er: geleid naar tegenwoordige dingen.
Door te denken hoe tegenwoordig het oog is en hoe vormen zijn, is het bewustzijn stevig gebonden door verlangen. Men schept er behagen in en zo is men gericht naar het heden. – Op gelijke wijze is het met het oor en geluiden, de neus en geuren, de tong en smaken, het lichaam en aanrakingen, de geest en gedachten. – Men denkt aan het heden met verlangen. Men schept er behagen in en zo is men gehecht aan het heden.
[8] Door te denken hoe tegenwoordig het oog is en hoe vormen zijn, zonder verlangen ernaar, is het bewustzijn er niet aan gebonden. Daardoor schept men er geen behagen in en zo is men niet gericht naar het heden. – Op gelijke wijze is het met het oor en geluiden, de neus en geuren, de tong en smaken, het lichaam en aanrakingen, de geest en gedachten. – Men denkt aan het heden zonder verlangen. Men schept er geen behagen in en zo is men niet gehecht aan het heden.
[9] Over het alleen vertoeven schreef Wilhelm Busch: “Der Einsame, der hat es gut, weil keiner da der ihn was tut.” (Degene die alleen leeft, heeft het goed omdat er niemand is die hem iets doet). Ware eenzaamheid is nog veel beter, is de hoogste veiligheid.
Ware eenzaamheid is het niet gehecht zijn aan iets, noch aan heden, noch aan verleden, noch aan toekomst.