Mara, Tot Besluit“Zalig is afzondering voor iemand die tevreden is,
Die de Dhamma gehoord heeft,
Die ziet.
Zalig is onaangedaan zijn met betrekking tot de wereld,
beheerst naar levende wezens.
“Zalig is passieloosheid met betrekking tot de wereld,
Het overwinnen van zintuiglijk verlangen,
Maar het bedwingen van de verbeelding ‘Ik ben’-
Dat is werkelijk de ultieme gelukzaligheid”.
Fragment uit Udana 2.1 http://www.accesstoinsight.org/tipitaka/kn/ud/ud.2.01.than.html....“Maar het bedwingen van de verbeelding ‘Ik ben’- Dat is werkelijk de ultieme gelukzaligheid”.
Mara dankt zijn heerschappij volgens mij vooral aan een grote gevoeligheid voor beeldvorming.
Het lichaam/bewustzijn-complex produceert denk ik al eindeloos lang beelden of voorstellingen. De leer geeft aan dat ‘Ik ben’ een soort primaire voorstelling is in de geest. Een kernachtige voorstelling. Ik begrijp dit als de gebruikelijke perceptie of indruk die we hebben , dat datgene wat allerlei zaken ervaart, leeft en straks zal sterven, een soort wezentje is.
De Boeddha onderwijst mijns inziens dat deze voorstelling ‘Ik ben’ niet inherent is aan geest. Anders gezegd, deze gebruikelijke perceptie is iets wat steeds op actuele wijze ontstaat, zich vestigt en kan aangroeien in de geest, maar steeds ook weer verdwijnt. Anders gezegd, de notie ‘Ik ben’ is eigenlijk veel minder inherent aan de geest dan wij het beleven, zeg maar. Daar zit een aspect van begoocheling, lijkt me.
Aan de notie ‘Ik ben’ zijn ook allerlei neigingen of conditioneringen gekoppeld. Er mee verbonden lijkt me angst voor lijden en sterven. De voorstelling van een entiteit Ik die onvoldoende aandacht krijgt of liefde en dat zet bepaalde neigingen in gang. Die succesvol is of beroemd en geliefd. Die eenzaam is, niet-verbonden, gebroken. De voorstelling van een entiteit Ik die klein en nietig is ten opzichte van iets veel groters, bijvoorbeeld een opperwezen genaamd God. De voorstelling van een Ik die oppermachtig denkt te zijn en alles onder controle heeft. De voorstelling van een Ik die meent te moeten voldoen aan wat de ouders willen, de buurt, het bedrijf, het land, God en zo bepaalde neigingen heeft. Een voorstelling van een Ik die allerlei avonturen wil meemaken. Die vindt dat ie onvoldoende gerespecteerd wordt en daarom boos wordt. De voorstelling van een Ik die niet deugt of die minderwaardig is of intrinsiek schuldig is. Een voorstelling van een Ik die superieur is. Een voorstelling van een Ik die gelijkwaardig is aan anderen, etc.
Het is allemaal beeldvorming, domein van verbeelding, domein van Mara geven de teksten aan. Het lijkt me dat allerlei neigingen heel sterk verkleefd zijn met die oer notie ‘Ik ben’. Ik vraag me af welke neigingen niet samenhangen met die notie ‘Ik ben’.
Volgens mij ontdekte de Boeddha dat hoe veel invloed beeldvorming ook op ons heeft, hoe fel het licht van beeldvorming ook schijnt, hoe overtuigend het ook lijkt, het is toch niet de aard van geest. Het is niet wie of wat we zijn. Het is een bijzaak, zoals een wolk in de lucht ook een bijzaak is. Maar als je opgaat in beeldvorming dan beleef je die bijzaak als een hoofdzaak. Dat is volgens mij in praktische zin ook wat bedoeld wordt met begoocheling (moha). De geest neemt dan een verkeerde, niet wijsgerige, loop.
Wijsheid is volgens mij dat vermogen dat besef houdt van de ware conditie en dat beeldvorming doorsnijdt terwijl het ontstaat. Daarmee lost wijsheid begoocheling op en daarmee de invloed van Mara.
Maar goed, dit is allemaal makkelijk gezegd. Het werkelijk in de praktijk doorsnijden van beeldvorming is hele andere koek. Niet opgaan in beeldvorming valt echt niet mee. Beeldvorming niet zo serieus nemen in de praktijk, dat is gemakkelijker gezegd dan gedaan. Dat weet ik wel uit ervaring. Er over praten en schrijven is heel wat anders dan het waarmaken.
Traditioneel wordt gezegd dat het zo moeilijk is omdat we al zo eindeloos lang onder invloed staan van met name die primaire voorstelling ‘Ik ben’. We hebben eigenlijk constant de overtuigende notie dat datgene wat ervaart, een soort van wezentje is. Een soort wezentje dat ruikt, voelt, proeft, zaken meemaakt, leeft en zal sterven. Daar zeggen we ‘dat ben Ik’ tegen. Daar zit ik. Dat wezentje dat ben ik.
Het unieke aan boeddhisme is denk ik toch wel dat het onderwijst dat deze notie van een soort van ego niet inherent is aan de geest. Maar alle niet verlichte wezens ervaren dat wel zo. Daarmee geeft de Boeddha aan, vind ik, dat het immorele ten diepste voortkomt uit onwetendheid over de natuur van geest.
Alle wezens zien een bijkomstige projectie aan voor zichzelf.
De leer van anatta beslist volgens mij niet zozeer over of er wel of niet een zelf is, het wil denk ik eerder aangeven dat de gebruikelijke notie of perceptie van een soort wezentje dat ervaart, in ultieme zin niet waar of werkelijk is. Het is niet werkelijk onze aard. Zoiets, volgens mij.
Het is misschien vergelijkbaar met een ruimte die je fel groen verlicht. Alle objecten er in en zelfs de ruimte lijken dan inherent groen. Zo is dat denk ik ook het geval wanneer het licht van de persoonlijkheid fel schijnt in de geest. Dat licht beheerst dan volledig onze belevingswijze en we zijn er dan volledig van overtuigd dat onze belevingswijze de enige juiste is, inherent aan ons bestaan. Het kan niet anders, zo is het nou eenmaal is onze indruk. Wat mij betreft geeft het onderricht echter aan dat de notie van ‘Ik ben’ volledig kan eindigen. Daar had de Boeddha volgens mij weet van. Dat vond de Boeddha kennelijk ook het hoogste geluk, gezien het fragment van Udana 2.1.
Op een praktische manier vertaald draait de leer van anatta volgens mij dus om het ontsluiten van niet conceptueel begrip van anderen, van jezelf, van wat dan ook. Het recht doen aan intuitie, aan directe kennis. Het doorsnijden en overwinnen van de macht van beeldvorming. Beeldvorming de plaats geven die het toebehoort, als een bijkomstigheid.
Beeldvorming staat aan de basis van neigingen en daarmee gedrag van wezens. Het heeft een enorme macht over ons. Hier toont zich vooral de heerschappij van Mara, lijkt me. Ik denk wel dat het goed is dat we rekening houden met innerlijk en uiterlijk verzet als de wens tot bevrijding opkomt. Of zoals het dhammapada vers zegt:
Zoals een vis die uit zijn waterrijke verblijf gehaald is en op het land geworpen is, net zo spartelt deze geest wanneer Mara's koninkrijk verlaten wordt” (Dhp34).
Nou, ik hoop dat jullie het verkennend onderzoek leerzaam vonden.
Feedback welkom,
hartelijke groet,
Siebe