Beste,
Dit topic begint met de vraag of een mens het grootste deel van de dag verlicht is. Verder wordt er beweerd dat men niet kan zien dat men verlicht is op het moment dat men verlicht bent, juist omdat dit de afwezigheid van "ik" is.
Het "verlicht" zijn en het "ik" zijn wisselt onopvallend elkaar af. Het "ik" zijn valt weg, maar als je het opmerkt is het niet meer weg. Er is wel een opmerken van dat wegvallen. Er zich bewust van kunnen zijn.
Deze vraag en de erop volgende beweringen probeer ik hier te beantwoorden, met woorden van de Boeddha zelf en van zijn belangrijkste discipelen. Zij immers spreken uit eigen ervaring.
De Boeddha onderwees dat het grootste geluk erin bestaat, bevrijd te zijn van de mening: "Ik ben.”
Wat betekent dit? Mag men dit vrij omschrijven met de woorden: “Ik kan pas echt gelukkig zijn als ik er niet meer ben?” Of is de betekenis ervan dat men zich moet bevrijden van de mening “Ik ben een blijvend, onveranderlijk wezen” met dus meer de nadruk op “ben” als een vervoeging van het werkwoord “zijn” in de betekenis van onveranderlijk, steeds gelijk blijvend zijn ?
Eens werd aan de goden gezegd dat ook hun leven tijdelijk is, vergankelijk. En zij jammerden: “Ach, wij dachten dat wij eeuwig leefden, maar ons leven is tijdelijk.”
Dus het vergankelijke, het tijdelijke van het leven is één aspect van wat ingezien moet worden. Het gehecht zijn aan datgene wat vergankelijk is, is een oorzaak voor smart, geweeklaag, droefenis.
Maar ook moet ingezien worden dat er geen kern, geen blijvend ego in een wezen te ontdekken is. Er is in de mens geen blijvend centrum van waaruit alles bestuurd wordt. Kernloos is de mens.
Als er regen valt, zeggen we: Het regent, en niet: de wolk regent. Door oorzaken ontstaat er regen, of sneeuw, of hagel, e.d. Dat zijn natuurlijke verschijnselen, zonder enige blijvende kern.
Rimpelingen in het water, een grote golf in de zee en een tsunami in de oceaan - ze verschillen in grootte, maar ze zijn allemaal alleen maar beweging van water, zonder een blijvende kern, en daarin zijn ze gelijk.
Door omstandigheden ontstaat er beweging van lucht. We noemen dat wind. Bij grotere bewegingen van de lucht kan de naam veranderen in storm of orkaan, en bij een heel klein beetje beweging van de lucht heet het een zuchtje. Het blijft beweging van de lucht, veroorzaakt door omstandigheden, zonder vaste, blijvende kern.
Evenzo is de mens veroorzaakt door omstandigheden, is zonder vaste, blijvende kern. De mens bestaat uit elementen, zoals de elementen die het lichamelijke vormen (het aarde-element, het water-element, het vuur-element, het lucht-element en het ruimte-element) en de elementen die het geestelijke vormen (gevoel, gewaarwording, waarneming, denken, oplettendheid, bewustzijn, mentaliteit, gedachten, wil, impressie, geestelijke opmerkzaamheid, het vermogen van denken, het weten, het gewaarzijn, het gemoed). Die elementen zijn allemaal onderhevig aan verandering en verval.
De mens is onderhevig aan verandering en verval, aan geboorte, ziekte en sterven. De elementen zijn niet ons eigendom, zijn niet van ons, ze behoren ons niet toe. Toch maakt de gewone mens die elementen tot zijn eigendom; hij of zij noemt de elementen en verschijnselen zijn eigendom: ik zie, ik hoor, ik voel, ik denk etc.
Maar het zijn gewoon tijdelijke verschijnselen, zonder enige blijvende kern. De heilige ziet dat in, maar hij zegt niet: het denkt; of: er is denken; of: er ontstaan gedachten. Hij gebruikt nog de spreektaal met de woorden ik en mijn, maar hij weet dat het slechts woorden zijn, geen realiteit.
Maar verdwijn ik dan als heiligheid bereikt is en de mening van een ego verdwenen is?
De vraag is verkeerd gesteld.
De heilige heeft een lichaam en een geest, maar hij ziet in dat er geen ego is.
De niet heilige heeft ook een lichaam en een geest, maar hij ziet niet in dat er geen ego is.
De wereldling eigent zich lichaam en geest toe. De heilige evenwel eigent zich lichaam en geest niet toe.
Lichaam en geest veranderen; de wereldling die gehecht is aan lichaam en geest, die lichaam en geest zijn eigendom noemt, ondervindt smart en droefenis bij het waarnemen van de verandering.
De heilige daarentegen ondervindt geen smart en droefenis bij het waarnemen van verandering van lichaam en geest.
Dat is een van de verschillen tussen wereldling en heilige.
De heilige weet verder dat een “ik” nooit heeft bestaan. Dus kan een “ik” ook niet verdwijnen. Ben ik of ben ik niet, verdwijn ik na de Verlichting, verdwijn ik na de dood, - zulke gedachten ontstaan niet bij de heilige. Oorzakelijk ontstane verschijnselen zijn er.
Er bestaat een auto. Maar een auto heeft geen blijvende kern. En om te kunnen rijden, heeft een auto ook aandrijfstof (benzine, diesel, elektriciteit) nodig.
Het lichaam, het lichamelijke is levenloos zonder de geest, het geestelijke. Beide delen samen heten nama-rupa, geestlichamelijkheid. Maar ze hebben geen blijvende kern.
Alle termen zijn slechts conventionele symbolen. Er is geen verschil tussen de gewone mens van de wereld, de in de stroom getredene en de Arahant wat betreft het gebruik van woorden in de dagelijkse betekenis ervan. Het verschil ligt in het feit dat de mens van de wereld ze als werkelijkheid beschouwt, terwijl de Arahant de ware natuur ervan heeft verwerkelijkt als leeg, verstoken van een eigenheid. En daarom is de eerste eraan gehecht, en de laatste niet.
De volmaakte heilige mag de uitdrukking "ik" en "mij" gebruiken. Hij weet dat het de normale manier van spreken is in de wereld. Hij heeft de onwetendheid opgegeven en voor hem zijn er geen boeien meer. Degene met inzicht heeft de sterfelijkheid opgegeven. Hij mag de zegswijze van "ik" en "mijn" gebruiken.
“Wie geen helder idee heeft over de dood en niet weet dat dood bestaat in de oplossing van de vijf groeperingen van bestaan, die denkt dat een persoon of een wezen sterft en overgaat naar een nieuw lichaam. En wie geen helder begrip heeft over wedergeboorte en niet weet dat wedergeboorte bestaat in het ontstaan van de vijf groeperingen van bestaan, die denkt dat een persoon of wezen wedergeboren wordt, of denkt dat de persoon in een nieuw lichaam verschijnt. En wie geen helder idee heeft over de ronde van wedergeboorte, die denkt dat een echte persoon van gene wereld naar deze wereld komt, enz. En wie geen helder begrip heeft over de verschijnselen van bestaan, die denkt dat de verschijnselen zijn ego zijn of iets dat tot zijn ego behoort. Of hij denkt dat het iets blijvends is, vol vreugde of prettig. En wie geen helder idee heeft over het oorzakelijk ontstaan van de verschijnselen van bestaan en over het ontstaan van wilsacties die door onwetendheid worden bepaald, die denkt dat het ego begrijpt of niet begrijpt, die denkt dat het ego handelt of laat handelen; die denkt dat het ego in een nieuw bestaan treedt bij wedergeboorte. Of hij denkt dat door de atomen of de Schepper, met behulp van het embryonale proces, het lichaam geschapen wordt, dat het daardoor met verschillende mogelijkheden wordt voorzien. Of hij denkt dat het ego de zintuiglijke impressies ontvangt, dat het voelt, verlangt, aangetrokken wordt en dat het ego in een andere wereld weer in bestaan treedt. Of hij denkt dat alle wezens tot leven komen door noodlot of toeval.”
“Alleen maar een verschijnsel is het, een ding dat aan voorwaarden gebonden is, dat ontstaat in het volgende bestaan. Maar het verhuist niet daarheen vanuit een vorig leven; en toch kan het niet ontstaan zonder een voorafgaande oorzaak.”
Elke soort van vorm, hetzij in het verleden, toekomstig of tegenwoordig, innerlijk of uiterlijk, grof of fijn, laag of hoog, veraf of nabij, moet met passende wijsheid overeenkomstig de werkelijkheid aldus gezien worden: 'Dit behoort mij niet toe, dit is niet van mij, dit ben ik niet, dit is niet mijn zelf.' Evenzo met gevoel, waarneming, formaties en bewustzijn. Elke soort ervan, hetzij in het verleden, toekomstig of tegenwoordig, innerlijk of uiterlijk, grof of fijn, laag of hoog, veraf of nabij, moet met passende wijsheid overeenkomstig de werkelijkheid aldus gezien worden: 'Dit behoort mij niet toe, dit is niet van mij, dit ben ik niet, dit is niet mijn zelf.'
Doordat hij zo ziet, wordt een goed onderwezen edele discipel ontnuchterd tegenover vorm, gevoel, waarneming, formaties en bewustzijn.
Wanneer hij ontnuchterd is, wordt hij begeerteloos. Door begeerteloosheid is zijn geest bevrijd. Hij weet dat hij bevrijd is en hij begrijpt dat geboorte ten einde is gebracht, dat het heilige leven is geleefd, dat gedaan is wat gedaan moest worden en dat er verder niets meer te doen is.
Het geestelijke en ook het lichamelijke kunnen geen post meer vatten, verdwijnen volledig door het ophouden van het onzichtbare, het grenzenvrije bewustzijn. Dat grenzenvrije bewustzijn is het enkelvoudige bewustzijn.
‘Door het ophouden van het bewustzijn,’ wil zeggen: wanneer het samengestelde (ik-)bewustzijn vrij is van de metgezellen begeerte, haat en onwetendheid, blijft alleen het grenzenvrije bewustzijn, het enkelvoudige bewustzijn over.
‘Alles verdwijnt’ betekent niet dat Nibbana een verdwijnen in een niets is. Maar wanneer Nibbana verwerkelijkt is, dan kunnen de elementen niet meer postvatten in het bewustzijn. De volmaakte heilige eigent zich niets meer toe. De elementen hebben in de geest geen houvast meer als ingezien wordt dat er geen zelf is, geen ik. Het ik-bewustzijn verdwijnt, maakt plaats voor een zo-bewustzijn (zo is het ontstaan; zo is het vergaan).
De meeste mensen vergeten dat de leer van de Boeddha een hulpmiddel is om <van deze oever naar de overkant, naar de andere oever> te gaan.
Wat nu wordt verstaan onder <deze oever> en wat wordt verstaan onder <de andere oever> ?
De oever aan deze kant bestaat uit:
verkeerde visie,
verkeerde gezindheid, verkeerd denken,
verkeerd taalgebruik,
verkeerde manier van handelen
verkeerd levensonderhoud,
verkeerd streven
verkeerde oplettendheid,
verkeerde concentratie,
verkeerde kennis,
verkeerde bevrijding.
De oever aan de andere kant bestaat uit:
juist inzicht,
juiste gezindheid, juist denken,
juist taalgebruik,
juiste manier van handelen,
juist levensonderhoud,
juist streven,
juiste oplettendheid,
juiste concentratie,
juiste kennis,
juiste bevrijding.
Zij die bij de correct onderwezen leer in harmonie met de leer leven, zullen de andere oever bereiken.
Zij zijn volledig bevrijd van de mening dat er een onveranderlijk, eeuwigdurend ego is. De verkeerde mening is verdwenen, (niet een ik).
Met vriendelijke groet
Nico