1
interreligieuze dialoog / Re: De Zondeval, Asankhata, Openheid & Goed en kwaad
« Laatste bericht door ervaringsgetuige Gepost op 20-03-2025 10:51 »In 1991 bracht het Goddelijk toeval me als prille dertiger dit boek dat "mijn" hele leven zou veranderen: "De zin van ziekzijn - Thorwald Dethlefsen & Rüdiger Dahlke" (Eerste druk 1984, inmiddels in de 20e druk verschenen, uitgegeven door AnkhHermes in 2019).
Het kan op allerlei manieren begrepen worden. Dat voel ik wel aan.
Mij God, was ik ziek eind jaren '80! Extreem lage bloeddruk, op het randje van hyperventileren, zelfmoordgedachten...

Wat was er toch allemaal aan de hand met mij vroeg ik me toen af. Van topsporter was ik in enkele jaren veranderd in een fysiek emotioneel wrak, en dan ja, als het je lot is, vallen "rare" boeken je soms toe.
Dit boek herlees ik nu als 'oude' man (60 plusser) nog steeds.
In hoofdstuk 4. Goed en kwaad, bestaande uit acht bladzijden, leggen Thorwald Dethlefsen & Rüdiger Dahlke hun manier van begrijpen van de zondeval uit.
Ik ga hier natuurlijk geen acht bladzijden citeren, alleen de eerste twee waarin "de zondeval" voorkomt. Bij interesse moet je het boek zelf maar lezen - Zie...
Citaat
De immanente Heerlijkheid omvat alle werelden, alle schepselen, goed en kwaad. En zij is de ware Eenheid. Hoe kan zij dan de tegenstellingen van het goed en het kwaad in zich dragen? Maar in waarheid bestaat er geen tegenstelling, want het kwaad is de troon waarop het goede is gezeten.
Baal shem Tow
Wij komen nu onvermijdelijk bij een onderwerp terecht, dat niet alleen een van de moeilijkste problemen van het menszijn vormt, maar zeer gemakkelijk wordt misverstaan. Het is erg gevaarlijk om uit het door ons getekende wereldbeeld slechts hier en daar een zin of een hoofdstuk te nemen en die met de inhouden van een ander wereldbeeld te vermengen. Juist de beschouwing van goed en kwaad roept, zoals de ervaring leert, diepe angsten in de mens op, die gemakkelijk verstand en begripsvermogen emotioneel kunnen versluieren. Ondanks alle risico’s wagen wij het erop, de door Amfortas gemeden vraag naar de aard van het kwade te stellen. Want als wij in het ziek-zijn de werking van de schaduw hebben gezien, dan heeft deze haar bestaan te danken aan het onderscheid dat de mens maakt tussen goed en kwaad, tussen waar en onwaar.
De schaduw bevat alles wat de mens als kwaad herkende – en dus moet ook de schaduw kwaad zijn. Dus lijkt het niet alleen gerechtvaardigd, maar zelfs ethisch en moreel noodzakelijk om de schaduw waar en hoe hij zich ook manifesteert, te bestrijden en uit te roeien. Ook hier is de mens zo zeer in de ban van een schijnbare logica, dat hij niet merkt dat zijn verheven doel moet mislukken, omdat de uitroeiing van het kwaad niet functioneert. Het is daarom vermoedelijk nuttig om het thema ‘goed en kwaad’ nog eens vanuit misschien ongebruikelijke gezichtshoeken te overzien.
De consequentie van onze beschouwingen over de wet van de polariteit is echter, dat goed en kwaad twee aspecten van een en dezelfde eenheid zijn en daarom voor hun bestaan van elkaar afhankelijk. Het goede leeft van het kwade en het kwade van het goede – wie bewust het goede voedt, voedt onbewust ook het kwaad. Dergelijke formuleringen mogen op het eerste gezicht menigeen schrikbarend lijken, maar toch is aan de juistheid van deze constateringen zowel theoretisch als praktisch moeilijk te ontkomen.
Onze instelling tegenover goed en kwaad in onze cultuur is zeer sterk door het Christendom, resp. door de leerstellingen van de christelijke theologie bepaald – dat geldt ook voor die kringen, die menen dat zij geen religieuze bindingen hebben. Op grond hiervan geven ook wij de voorkeur aan het gebruik van religieuze beelden en voorstellingen, om ons in het begrip van goed en kwaad te kunnen inleven. Onze bedoeling daarmee is niet om uit bijbelse beelden een theorie of waardering af te leiden, maar het is veeleer zo, dat mythologische verhalen en beelden zich er goed toe lenen, moeilijke metafysische problemen begrijpelijk te maken. Het is niet per se nodig dat wij hier een verhaal uit de bijbel nemen, maar het vloeit logisch voort uit ons cultureel bepaald standpunt. Daarbij komt dat wij op deze wijze tegelijkertijd ook dat bepaalde misverstand zullen vinden, dat ontstond toen de in alle religies identieke opvatting van goed en kwaad, een voor de christelijke theologie typische, andere uitleg kreeg.
Voor ons probleem is de oudtestamentische voorstelling van de zondeval zeer bruikbaar. Wij herinneren ons dat in het tweede scheppingsverhaal verteld wordt, hoe de eerste – androgyne – mens Adam in de tuin van Eden werd gezet, waarin hij behalve het rijk der natuur met name twee bijzondere bomen aantreft: de boom van het leven en de boom van de kennis van goed en kwaad. Voor een verder begrip van dit mythologisch verhaal is het belangrijk om te zien, dat Adam niet een man is, maar een androgyn wezen. Hij is de totale mens, die nog niet aan de polariteit is onderworpen, die nog niet is gesplitst in een tegengesteld paar. Hij is nog een met alles – deze kosmische bewustzijnstoestand wordt met het beeld van het paradijs omschreven. Hoewel de mens Adam dus nog in de eenheid van het bewustzijn leeft, is het thema van de polariteit door de beide bomen reeds in aanleg aanwezig.
Het thema van de splitsing klinkt van meet af aan in het scheppingsverhaal door, want scheppen gebeurt immers door splitsten en verdelen. Zo vertelt het eerste scheppingsverhaal uitsluitend over polariseringen: licht-duisternis, water-land, zon-maan, enz. Alleen over de mens horen wij dat hij ‘als man én vrouw’ geschapen werd. Maar in de loop van het verhaal verdicht zich het thema van de polariteit steeds meer. Zo komt het dat Adam gaat wensen een deel van zijn wezen buiten zichzelf te plaatsen en formeel zelfstandig te laten worden. Een dergelijke stap betekent onvermijdelijk al een verlies aan bewustheid, wat ons verhaal omschrijft met de mededeling dat hij in slaap valt. God neemt van de volledige en hele mens Adam een zijde weg en maakt daaruit iets zelfstandigs.
Het woord dat Luther met ‘rib’ vertaalde, heet in de Hebreeuwse originele tekst tselah = zijde. Het is verwant met het woord tsel = de schaduw. De totale, hele mens wordt verdeeld en gesplitst in twee formeel te onderscheiden aspecten, die man en vrouw worden genoemd. Maar deze splitsing dringt nog niet helemaal door tot in het bewustzijn van de mens, want zij kennen hun onderscheid nog niet, maar zijn altijd nog in de volledigheid van het paradijs. Maar deze formele splitsing is noodzakelijk om de verleiding van de slang mogelijk te maken, die de vrouw, het ontvankelijke deel van de mens, belooft dat het genot van de boom van de kennis hem het vermogen zal verschaffen tussen goed en kwaad te onderscheiden, het vermogen om te kennen.
De slang houdt haar belofte. De mensen worden ziende voor de polariteit en kunnen goed en kwaad, man en vrouw onderscheiden. Met deze stap verliezen zij de eenheid (kosmisch bewustzijn) en krijgen zij de polariteit (kenvermogen). Zo is het onvermijdelijk dat zij het paradijs, de tuin van de eenheid, moeten verlaten en neerstorten in de polaire wereld van de materiële vormen.
Dit is het verhaal van de zondeval. In deze ‘val’ stort de mens neer uit de eenheid in de polariteit. De mythologieën van alle volken en van alle tijden kennen dit meest centrale thema van het menszijn en vertalen het in soortgelijke beelden. De zonde van de mens is de afzondering van de eenheid. Zonde en af-zondering zijn taalkundig verwant. In het Grieks is de werkelijke betekenis van het woord zonde nog duidelijker: hamartema betekent ‘de zonde’ en het daarmee overeenstemmende werkwoord hamartanein betekent ‘het punt missen’, ‘het doel niet raken’, ‘zondigen’. Zonde is hier dus het onvermogen om het punt te treffen – maar dit punt is immers juist het symbool van de eenheid, dat voor de mens onbereikbaar en onvoorstelbaar lijkt, want het punt bezit noch plaats, noch expansie. Een polair bewustzijn kan het punt niet raken – dat is de zonde. Zondig-zijn is een ander woord voor polair-zijn. Daardoor wordt ook het christelijk begrip van de ‘erfzonde’ begrijpelijker.
De mens treft zichzelf aan met een polair bewustzijn – hij is zondig. Daarvoor is geen oorzaak in de causale betekenis aan te wijzen. Deze polariteit dwingt de mens om zijn weg te gaan door de tegenstellingen heen, tot hij alles geleerd en geïntegreerd heeft om weer ‘volmaakt te worden, zoals de vader in de hemel volmaakt is’.
De weg door de polariteiten sluit echter altijd het schuldig worden in. De ‘erfzonde’ maakt het bijzonder duidelijk, dat de zonde niets met het concrete gedrag van de mens te maken heeft. Het is van het grootste belang om dit goed te beseffen, want in de loop van de geschiedenis heeft de kerk het zondebegrip misvormd en de mensen aangepraat, dat zonde kwaad doen is en door goed en gerecht handelen te vermijden zou zijn. Zonde is echter niet een pool binnen de polariteit, maar de polariteit zelf.
Daarom is zonde niet te vermijden – ieder menselijk handelen is schuldig.
Deze boodschap vinden wij nog heel zuiver terug in de Griekse tragedie, waarin het centrale thema is dat de mens weliswaar voortdurend tussen twee mogelijkheden moet kiezen en beslissen, maar onafhankelijk van zijn beslissing altijd schuldig wordt. Voor de geschiedenis van het Christendom werd juist dit theologisch misverstaan van de zonde zeer noodlottig. De voortdurende poging van de gelovigen om niet te zondigen en het kwaad te vermijden, leidde tot de verdringing van bepaalde als kwaad geclassificeerde gebieden en zo tot een sterke schaduwvorming. Deze schaduw is verantwoordelijk voor het feit, dat het Christendom een van de meest intolerante godsdiensten werd, verantwoordelijk voor inquisitie, heksenvervolging en volkenmoord. De niet geleefde pool verwerkelijkt zich altijd – hij haalt de nobele mensenkinderen meestal juist dan in, wanneer zij er niet op bedacht zijn.
De polarisering van ‘goed’ en ‘kwaad’ als tegenstellingen leidde in het Christendom ook tot een – voor andere godsdiensten niet karakteristieke – tegenoverstelling van God en duivel als representanten van goed en kwaad.
…
Fragment uit: De zin van ziekzijn
Thorwald Dethlefsen; Rüdiger Dahlke