Ik heb de voorgaande bijdragen gelezen, waarbij ik moet toegeven dat ik een aantal beschrijvingen wat meer globaal heb gescand, omdat er omschrijvingen bij zitten, die ik maar vaag of zelfs bijna niet te volgen vindt, met alle respect. Niet dat ik het allemaal zo goed weet, maar ik heb zo mijn vraagtekens bij de zogeheten “wetende aanwezigheid”, zoals deze beschreven wordt. Een wetende aanwezigheid lijkt te verwijzen naar iets dat zou weten in ons en dat dit verbonden zou zijn met onze aanwezigheid. Alleen weten verwijst naar kennis, en kennis is onderdeel van het menselijke denken, dat dualistische vergelijkingen maakt om onderscheid te maken. Op die wijze sluipt het dualisme in de wetende aanwezigheid, die immers tevens een onwetendheid impliceert of veronderstelt. En het valt me ook op, dat het lichaamsbewustzijn, zoals dat wordt omschreven, verbonden zou zijn met de zelf-illusie, zo is de bewering. Ik vraag me af of dat klopt, zeker als we dit bezien in het kader van het boeddhisme. Want de menselijke geest, het menselijke denken is onderdeel van de zintuigvelden of skhandha’s, waarbij de menselijke geest, het menselijk bewustzijn ook wordt beschouwd als een skahdha of zintuigveld. Ik zie niet dat de Boeddha daar een onderscheid in maakt, alsof de menselijke geest in zekere zin een hoogstaandere skandha zou zijn dan het lichaam. Het lichaam impliciet of expliciet beschouwen als in zekere zin ondergeschikt aan het bewustzijn, onze aanwezigheid, of hoe je het ook wilt noemen, is iets wat nogal gangbaar is, ook in sommige religies lijkt dit te gebeuren. Het kan ook zijn dat dit foutief wordt geïnterpreteerd. Het lichaam is geenszins minder van waarde dan het denken, het bewustzijn of wat dan ook. Sterker nog: de menselijke geest, het menselijke denken of onze aanwezigheid is onderling afhankelijk van onze lichamelijke gesteldheid. Er is zelfs sprake van wederkerigheid, waardoor je beter kunt spreken van een lichaam-geest als eenheid dan hier een soort dualisme van te maken. Maar dat terzijde.
Verder is een wetende aanwezigheid mijns inziens een niet zo goede aanduiding, beter zou wellicht zijn om te spreken over een waarnemende aanwezigheid. Maar dan nog is het de vraag, wat is dan die aanwezigheid die waarneemt? Er wordt hierboven gesproken over “ik ben dat”, waarmee mogelijk een onbepaaldheid wordt bedoeld, maar deze uitspraak is bijvoorbeeld afkomstig van Nisargadatta Maharaj. “Ik ben, zijn” of “Ik ben dat” is zelfs een titel geworden van zijn gebundelde uitspraken, die gebaseerd zijn op het hindoeïstische “ik ben”, en verwijst naar het zogeheten ware Zelf. Dit riekt echter naar het al dan niet bestaan van een ziel of een goddelijke vonk, zoals in het algemeen wordt aangenomen door de Hindoes, die via reïncarnatie verhuist van het ene bestaan naar het andere. Ik zeg niet dat Nisargadatta Maharaj dit onderwees, maar het “I am that” zou verwijzen naar wat wij daadwerkelijk zouden “zijn”. Zenmeester Suzuki stelde echter: “Niets is zo”, wat mijns inziens wat dichter bij de werkelijkheid komt. Krishnamurti beweerde zelfs dat de waarnemer het waargenomene is, dat er geen onderscheid bestaat tussen deze.
De boeddhistische ‘leegte’ (shunyata) vormt de kern van de Madhyamaka wijsheid (Mahayana boeddhisme). Madhyamaka ontkent over het algemeen het bestaan van een zogeheten inherente natuur in de dharma’s [1]:
“Deze ‘leegte’ is evenwel geen ‘opperste waarheid’ in de zin van een reëel bestaand iets. Mocht de ‘leegte’ een reëel bestaand iets zijn, dan zou het een dharma zijn. Voor de madhyamika’s is er niet zoiets als ‘bestaan’ of ‘niet-bestaan’. De ‘leegte’ behoort niet langer tot het domein van de ratio, en is enkel intuïtief te benaderen.
[…] de madhyamika’s onderscheiden vier analoge alternatieven (catuskoti): twee basisalternatieven en twee afgeleide alternatieven. De twee basisalternatieven luiden:
(1) “A”
(2) “niet-A””
De twee afgeleide alternatieven luiden:
(3) “zowel A als niet-A”
(4) “noch A noch niet-A”
Deze vier alternatieven kunnen overal op toegepast worden. Andere alternatieven zijn er niet. Door toepassing van deze alternatieven wordt aangetoond dat van niets kan beweerd worden dat het ‘bestaat’ of ‘niet bestaat’. Ook het fundamentele boeddhistische concept van oorzakelijkheid wordt eraan onderworpen. Oorzakelijkheid is een opeenvolging van oorzaken en gevolgen. De logische mogelijkheden volgens het tetralemma (twee basisalternatieven en twee afgeleide alternatieven, red.) zijn: ‘(1) Het is zo dat een gevolg reeds in zijn oorzaak aanwezig is; (2) het is niet zo dat een gevolg reeds in zijn oorzaak aanwezig is; (3) het is zo dat een gevolg zowel reeds aanwezig is als niet in zijn oorzaak aanwezig is; (4) het is niet zo dat een gevolg reeds in zijn oorzaak aanwezig is, maar evenmin is het zo dat een gevolg niet reeds in zijn oorzaak aanwezig is.’
Door de consequenties van deze vier alternatieven aan te tonen bewijzen de madyhamika’s dat de vier hypotheses onmogelijk zijn. (1) Als een gevolg reeds in zijn oorzaak zou aanwezig zijn, dan zou dit gevolg in deze oorzaak zichtbaar aanwezig moeten zijn; dan zou het niet meer moeten ontstaan: het bestaat namelijk reeds (in zijn oorzaak). (2) Als een gevolg niet reeds in zijn oorzaak zou aanwezig zijn, dan zou dit betekenen dat een gevolg ontstaat uit iets waar het geen verband mee heeft, of, anders gesteld, iets ontstaat uit het niets. Bij uitbreiding betekent dit dat om het even wat om het even wat kan voortbrengen. Zo, bijvoorbeeld, moet hennep melk kunnen voortbrengen. (3) Gezien beide enkelvoudige alternatieven foutief zijn, is het zo dat de combinatie van beide ook mogelijk is. (4) Als een gevolg niet reeds in zijn oorzaak aanwezig is, dan vertoeft het buiten zijn oorzaak. Dat het buiten zijn oorzaak vertoeft wordt precies ontkend in de tweede hypothese van het tetralemma.
Op deze wijze worden de vier alternatieven verworpen. Hiermee wordt aangetoond dat het ‘bestaan’ of ‘niet bestaan’ van oorzaak en gevolg niet op rationele wijze te benaderen is. Daar alle entiteiten (traditioneel en rationeel beschouwd) zowel oorzaak als gevolg zijn, kan bijgevolg van geen enkele entiteit beweerd worden dat zij bestaat of niet bestaat. Hiermee wordt de stelling van de aanhangers van de sarvastivada-leer dat de entiteiten (en dan ook oorzaak en gevolg) in de drie tijdsperiodes bestaan tegengesproken. Volgens rationele argumenten mogen oorzaken en gevolgen dan al ‘bestaan’ of ‘niet bestaan’, madhyamaka hanteert rationele argumenten om de onbruikbaarheid van de ratio aan te tonen. Het doel van deze methode is aan te tonen dat men tot een intuïtief begrip van de leegte moet komen.”
(citaat uit: Bart Dessein en Ann Heirman: Boeddha, zijn Leer en zijn Gemeenschap, uitgeverij Academia Press Gent 2011, blz. 170-172).
Als de verwijzing naar entiteiten mank gaat op grond van voorgaand betoog, kan er ook geen sprake zijn van een omschrijving zoals een ‘wetende aanwezigheid’ (of wat dan ook) als een verwijzing naar wat wij zouden zijn. Het tetralemma van de Madhyamaka wijsheid toont namelijk aan dat een dergelijke wetende aanwezigheid (of anderszins) op geen enkele wijze kan worden aangetoond. Nu kan men natuurlijk zeggen dat men dat eigenlijk ook bedoelt, maar ik pleit voor een zeer grote voorzichtigheid over het doen van uitspraken over wat wij wel of wat wij niet zouden zijn. Er zijn teveel mensen die prat gaan op innerlijke kennis, wetendheid, bijzondere spirituele ervaringen of wat dan ook.
[1] “Alle gebeurtenissen zijn het resultaat van een onophoudelijke samenloop van dharma’s (of voorwaarden) – een proces dat doorgaat tot het eind van elke eeuwigheid, als alles ontbindt om daarna, in de volgende eeuwigheid, op dezelfde manier opnieuw te beginnen.” (bron:
http://www.laterna.nl).