Hoofdstuk 88. Brahma Sahampati verzoekt de Boeddha om het wiel van Dhamma in beweging te brengen
Op dit forum kwam eens dit ter sprake: “verhip, dacht ik. Uitgerekend de scheppergod Brahma moet er volgens de overleveringen aan te pas komen om Gautama de Boeddha er toe te bewegen om het rad van de leer in beweging te zetten. Hoe zit dat nu met het vermeende non-theïsme bij het boeddhisme? En is datgene wat Gautama de Boeddha deed eigenlijk dan niet óók de wil van God opvolgen?” [IssaBoeddha in ‘God versus Nirvana’, reactie 63].
Ik heb dit hoofdstuk vooral opgenomen vanwege deze opmerkingen destijds. Ik wilde dit eens uitzoeken. Wat is de status van het wezen dat Boeddha vlak na zijn verlichting verzoekt het wiel van Dhamma in beweging te brengen? Is het een Schepper-God, is hier sprake van theïsme en gods-dienst?
Eerst een sutta die Brahma’s verzoek beschrijft:
Samyutta Nikaya, 6.1 (1) Brahma’s verzoek (sutta in zijn geheel vertaald)
“Aldus heb ik gehoord. De Gezegende verbleef eens te Uruvela op de oevers van de rivier Neranjara aan de voet van de Indische Vijgenboom vlak nadat hij juist volledig verlicht was geworden. Toen, terwijl de Gezegende alleen in afzondering was, kwam een gedachte op in zijn geest: 'Deze Dhamma die ik heb ontdekt is diep, moeilijk te zien, moeilijk te begrijpen, vredevol en subliem, niet binnen de sfeer van redeneren, subtiel, te ervaren door de wijzen. Maar deze generatie verheugt zich in gehechtheid (adhesion), schept genoegen in gehechtheid, verblijdt zich in gehechtheid (zintuiglijk genot). Voor zo’n generatie is deze staat moeilijk te zien, dat is, specifieke voorwaardelijkheid, afhankelijk ontstaan. En ook deze staat is moeilijk te zien, dat is, het kalmeren van alle formaties, het loslaten van alle gehechtheden (eigen-makingen), de vernietiging van hunkering, passieloosheid, beëindiging,
Nibbana. Als ik de Dhamma zou onderwijzen en anderen zouden me niet begrijpen, dan zou dat vermoeiend voor me zijn, dat zou moeilijk zijn'. Daar op volgend kwamen deze verbluffende verzen in de Gezegende op, niet eerder in het verleden gehoord:
(556) “Genoeg nu met proberen te onderwijzen!
Wat ik met zoveel ontbering heb gevonden;
Deze Dhamma is niet gemakkelijk om te begrijpen
Door diegene bedrukt door begeerte en haat.
(557) “Diegene aangevuurd door begeerte, gehuld in duisternis
Zullen nooit deze diepzinnige Dhamma zien,
Diep, moeilijk te zien, subtiel,
Tegen de stroom ingaand”.
Terwijl de Gezegende zo nadacht, neigde zijn geest naar een leven zonder moeilijkheden (living at ease), niet naar het onderrichten van de Dhamma. Toen, na met zijn eigen geest de gedachten van de Gezegende aanschouwd te hebben, dacht Brahma Sahampati: 'O wee, de wereld is verloren! Oh wee, de wereld zal ten onder gaan omdat de geest van de Tathagata, de Arahant, de Volmaakt Verlichte neigt naar een leven zonder moeilijkheden, niet naar het onderrichten van de Dhamma'. Daarna verdween Brahma Sahampati uit de Brahma wereld en verscheen voor de Gezegende, net zo snel als een krachtig iemand zijn gebogen arm strekt of zijn uitgestrekte arm buigt. Hij schikte zijn bovenkleding over één schouder, knielde met de rechterknie op de grond, vouwde zijn handen samen als eerbiedigwaardige begroeting aan de Gezegende en zei tegen hem: 'Eerwaarde heer, laat de Gezegende de Dhamma onderwijzen; laat de Zegenrijke de Dhamma onderwijzen. Er zijn wezens met weinig stof in hun ogen die afglijden omdat ze de Dhamma niet horen. Er zullen er zijn die de Dhamma begrijpen'. Dit is wat Brahma Sahampati zei. Dit gezegd hebbende zei hij verder dit:
(558) 'In het verleden verscheen er onder de Magadhans
Een onzuivere Dhamma, uitgedacht door diegenen die nog altijd bezoedeld zijn.
Gooi deze deur naar het Doodloze open! Laat hen
De Dhamma horen die de Smetteloze ontdekte.
(559) “Net zoals iemand op een bergtop
De mensen beneden zich zou kunnen zien,
Zo, O wijze, universeel oog,
Beklim het paleis gemaakt van de Dhamma.
Zelf vrij zijnde van smart, aanschouw de mensen
Ondergedompeld in smart, bedrukt door geboorte en verval.
(560) “Sta op, O held, overwinnaar van de slag!
O karavaan leider, schuldvrije, trek de wereld in.
Onderwijs de Dhamma, O Gezegende:
Er zullen er zijn die begrijpen'.
Na Brahma’s verzoek begrepen te hebben, verkende de Gezegende vanuit mededogen, met het oog van een Boeddha, de wereld. Terwijl hij dit zo deed, zag de Gezegende wezens met weinig stof in hun ogen en met veel stof in hun ogen, met heldere vermogens en met trage vermogens, met goede kwaliteiten en slechte kwaliteiten, gemakkelijk te onderwijzen en moeilijk te onderwijzen, en enkelen die zo verbleven dat ze blaam en angst voelden voor de andere wereld. Net zoals in een vijver met blauwe of rode of witte lotussen sommige lotussen geboren kunnen zijn in het water, groeien in het water en gedijen terwijl ze ondergedompeld zijn in het water, zonder boven het water uit te stijgen; sommige lotussen kunnen in het water geboren zijn, groeien in het water, en staan op gelijk niveau met het water; sommige lotussen kunnen geboren zijn in het water en groeien in het water maar zouden boven het water uitsteken en daar staan zonder bevuild te zijn door het water- zo zag de Gezegende, terwijl hij de wereld verkende met het oog van een Boeddha, ook wezens met weinig stof in de ogen en met veel stof, met heldere vermogens en trage vermogens, met goede kwaliteiten en slechte kwaliteiten, gemakkelijk te onderwijzen en moeilijk te onderwijzen, en enkelen die zo verbleven dat ze blaam en angst voelden voor de andere wereld. Dit gezien hebbende, antwoordde hij Brahma Sahampati in een vers:
(561) 'De deuren tot het Doodloze zijn voor hen geopend:
Laat diegene met oren vertrouwen opwekken.
Problemen voorziend, O Brahma, sprak ik niet over
De verfijnde, sublieme Dhamma onder de mensen'.
Toen dacht Brahma Sahampati, 'De Gezegende heeft ingestemd [met mijn verzoek] betreffende het onderwijzen de Dhamma', hij betoonde eerbied aan de Gezegende en verdween onmiddellijk” <einde sutta>.
De bovenstaande sutta komt vrijwel in zijn geheel ook voor in
Majjhima Nikaya 26, §19 t/m 21, of, waarschijnlijk beter gezegd, de sutta
Samyutta Nikaya 6.1 is overgenomen uit MN26.
Is het nu in de sutta de scheppergod Brahma die de Boeddha verzoekt het wiel in beweging te brengen, is het diens heilige wil die Boeddha gehoorzaamt? Dat lijkt me allemaal vergezocht. De brahma wordt met een specifieke naam aangeduid, Brahma Sahampati. Zoals af te leiden is uit de vorige posten hebben de brahma’s of mahabrahma’s niet de status van schepper. Ze kunnen dat zelf wel menen, en ook andere wezens kunnen hen als hun Schepper en Vader beschouwen maar toch berust dit alles op een misinterpretatie van de feitelijke gang van zaken, zo valt af te leiden uit de al besproken sutta’s. Dus nee, Brahma Sahampati staat niet voor een Schepper-God.
Is het verzoek van Brahma Sahampati te beschouwen als Boeddha die de wil van de Schepper-God gehoorzaamt? Ook zoiets vind ik heel vergezocht. Er is eigenlijk niks wat daar op wijst, of het moet iemands wens zijn dat het zo is. Verder zal uit onderstaand overzicht meer duidelijk worden over Brahma Sahampati, met name de laatste sutta.
Brahma Sahampati komt in sutta’s naar voren als een Brahma met grote eerbied voor Boeddha, Dhamma en Sangha. Een overzicht van sutta's waarin Brahma Sahampati een rol speelt:
In Majjhima Nikaya 67 treedt Brahma Sahampati ook op een positieve manier op door het vertrouwen te helpen herstellen van de Boeddha in een luidruchtige Sangha waarmee de Boeddha niet wilde samenleven (§8,9). Dit gebeurt ook in
Samyutta Nikaya 22.80 (8.
In
Samyutta Nikaya 6.2, genaamd
Eerbied, merkt Boeddha op dat men lijdt wanneer men niemand heeft om te eerbiedigen, respect te betuigen. Maar wie moet de Boeddha zo vlak na zijn Verlichting eerbiedigen? Brahma Sahampati moedigt de gedachten van de Boeddha aan om alleen de Dhamma te eerbiedigen. Een sutta met dezelfde inhoud is
Anguttara Nikaya 4.21 (1) genaamd
Uruvela (1).
In Samyutta Nikaya 6.3, genaamd Brahmadeva, moedigt Brahma Sahampati een moeder aan om geen offers te doen aan Brahma, aan hem, maar juist te offeren aan die thuisloze die bij haar aan de deur komt voor aalmoezen. Dit is haar eigen zoon die arhantschap heeft bereikt en waarvan de Brahma Sahampati zegt dat hij de deva’s overtroffen heeft en offers waardig is van mensen en deva’s. Hij bezingt deze vrucht van het heilige leven in verzen.
In
Samyutta Nikaya 6.10, genaamd
Kokalika, verschijnt Brahma Sahampati aan de Boeddha om te vertellen dat een monnik die vijandige gedachten koesterde ten aanzien van Sariputta en Moggallana (??/) was wedergeboren in de Paduma hel. Een sutta hier vrijwel identiek aan is
Anguttara Nikaya 10.89 (9) genaamd
Kokalika.
Samyutta Nikaya 6.15 beschrijft het definitieve (pari)
Nibbana van de Boeddha. Gelijktijdig met zijn definitieve Nibbana reciteerde Brahma Sahampati een vers ter ere van de Tathagata.
In
Samyutta Nikaya 11.17 (7), genaamd
Verering van de Boeddha, geeft Brahma Sahampati aan hoe de Tathagata geëerd dient te worden:
(919) “Sta op, O held, overwinnaar van de slag!
O karavaan leider, schuldvrije, trek de wereld in.
Onderwijs de Dhamma, O Gezegende:
Er zullen er zijn die begrijpen”.
In
Samyutta Nikaya 47.18 (8}, genaamd
Brahma, treedt Brahma Sahampati ook op. Hier weer vlak nadat de Boeddha volledig verlicht is geworden. De Boeddha zegt: (...) “Dit is de éénrichtingsweg voor de zuivering van wezens, voor het overwinnen van smart en gejammer, voor het verdwijnen van pijn en ongenoegen, voor het verwezenlijken van de methode, voor de realisatie van
Nibbana, dat is, de vier vestigingen van indachtigheid”(...).
Brahma Sahampati merkt deze gedachten op bij de Boeddha en bevestigt aan de Boeddha dat dit inderdaad de éénrichtingsweg is voor de zuivering van wezens, etc. Verder uit hij het volgende vers:
“De ziener van de vernietiging van geboorte,
Mededogend, kent de eenrichtingsweg
Waardoor ze in het verleden de stroom overstaken
Waardoor ze zullen oversteken en nu oversteken”.
Samyutta Nikaya 48.57 (7) heet
Brahma Sahampati. Dit speelt zich ook weer af vlak nadat Boeddha volledig verlicht is geworden. Brahma Sahampati hoort weer de gedachten van de Boeddha en bevestigt dat de vijf vermogens; het vermogen van vertrouwen, het vermogen van energie, het vermogen van indachtigheid, het concentratievermogen en het vermogen van wijsheid, indien ze ontwikkeld en gecultiveerd worden, het Doodloze als hun basis/fundament (ground) hebben, het Doodloze als hun bestemming, het Doodloze als hun uiteindelijke doel”.
Verder onthult Brahma Sahampati in deze sutta iets over zijn verleden en wedergeboorte: (...) “Eens in het verleden, eerwaarde heer, leidde ik het heilige leven onder de Volmaakt Verlichte Kassapa. Daar kenden ze me als de bhikkhu Sahaka. Door het ontwikkeld en gecultiveerd hebben van deze zelfde vijf vermogens, eerwaarde heer, elimineerde ik het verlangen naar zintuiglijk genoegens en dus, na het scheiden van het lichaam, na de dood, werd ik in een goede bestemming wedergeboren, in de brahma wereld. Daar kennen ze me als Brahma Sahampati. Zo is het, Gezegende! Zo is het Zegenrijke! Ik weet dit, ik zie dit: hoe deze vijf vermogens, indien ontwikkeld en gecultiveerd, het Doodloze als hun fundament hebben, het Doodloze als hun bestemming, het Doodloze als hun uiteindelijke doel”. Zo eindigt de Sutta
ConclusieAls het niet al duidelijk was dan maakt dit laatste suttafragment wel duidelijk, lijkt me, dat Brahma Sahampati
niet geidentificeerd kan worden als de eeuwige oppergod of Schepper maar dat hij eens de monnik Sahaka was die door diens verdienste werd wedergeboren als Brahma Sahampati in de fijnstoffelijke brahma wereld. Als monnik Sahaka heeft hij vroeger zelf de Dhamma beoefend. Als Brahma Sahampati vereert dit wezen Boeddha, Dhamma en Sangha in diverse sutta's.
Het idee dat dit verzoek van Brahma Sahampati aan de Boeddha om het wiel van Dhamma in beweging te brengen dus iets te maken zou hebben met godsdienst/theïsme of beantwoording van de Wil van een Scheppergod mag wel ongegrond genoemd worden.
Siebe