Dana, geven - Korte inleiding
Geven, vrijgevigheid is een grote deugd in het Boeddhisme. Het is een van de grootste zegeningen.
Geven aan de Boeddha en aan de heiligen heeft onnoemelijk veel verdiensten. Geven aan anderen heeft eveneens veel verdiensten. Geven behoort tot de volmaaktheden. Geven is ook een kenmerk van de in de stroom getredene.
Geven brengt veel verdiensten die een goede basis zijn voor een toekomstig bestaan. Degene die vrijgevig is wordt geprezen door de goden.
De verdiensten van geven kunnen niet weggenomen worden.
Niet alleen de ontvanger maar ook de gever krijgt veel. Door vrijgevigheid kan men een lang leven krijgen, schoonheid, kracht, geluk, eer en wedergeboorte in een van de hemelen.
Het geven begint al met het navolgen van de vijf regels van goed gedrag. Door die regels na te volgen geeft men veiligheid en zekerheid en neemt men angst weg. Men krijgt vertrouwen en schenkt vertrouwen.
Wanneer drie voorwaarden aanwezig zijn, krijgt een van vertrouwen vervulde achtenswaardige persoon grote verdienste. Wanneer vertrouwen aanwezig is; wanneer gaven aanwezig zijn; wanneer iemand aanwezig is die de gaven waard is.
Het verwerven van verdiensten begint al wanneer men vol blijdschap een eerbiedwaardig persoon ziet die voor offergaven komt. Of als men naar een eerbiedwaardig prsoon gaat en hem offergaven aanbiedt. Het verwerven van verdiensten gaat verder als men die persoon eigenhandig bedient, vol eerbied begroet en een zitplaats aanbiedt. De smet van gierigheid wordt dan opgegeven. Naar beste vermogen deelt men gaven uit.
Op een dergelijke tijd heeft men het pad naar groot vermogen genomen, naar wedergeboorte in een hooggeplaatste familie, naar grote macht.
Verdiensten van geven kan men overdragen aan de plaatselijke goden. De goden worden door de overdracht van verdiensten nog gelukkiger. Zij op hun beurt eren de gever en zijn hem goedgunstig gezind. Degene die aldus door de goden geliefd is en hun gunst geniet, ziet steeds geluk.
Ook als men de resten uit een kom of schotel ergens gooit met de wens dat de wezens die zich daar bevinden daarvan mogen eten, dan heeft men daardoor al iets goeds gedaan. Maar men doet nog veel meer goeds wanneer het gaat om menselijke wezens.
Het offeren van mensen en dieren om onheil te voorkomen is nutteloos. Dieren- en mensenoffers zijn niet goed. Ze dragen geen heilzame vruchten. Maar offers waar geen levende wezens gedood worden, zijn heilzaam en brengen rijke vrucht. Ze brengen zegen en nooit onheil; en wanneer die offers rijkelijk zijn, dan verheugen zich ook de goden.
De arme mens die in vroomheid leeft en van zijn kleine bezit iets geeft, diens gave is veel meer waard dan de gave van een rijk mens.
Een goed mens geeft een zuivere gave, hij geeft een uitgelezen gave, hij geeft op de juiste tijd, hij geeft (wat voor de monnik) geoorloofd is, hij geeft met overleg, hij geeft vaak, bij het geven verheugt zich zijn hart en na het geven voelt hij zich tevreden.
Degene die geeft moet vol ijver geven, vol eerbied, eigenhandig. Men moet geen resten geven, geen afval; en men moet geven met vertrouwen in een toekomstige beloning. Ook moet men op de juiste tijd geven, met een vrijgevig hart en zonder zich en anderen schade toe te brengen.
Degene die aldus een gave geeft, die zal in de toekomst zeer vermogend zijn; hij of zij heeft een mooie gestalte, een bevallig uiterlijk, vol charme en heeft een edele verschijning. Men zal hem of haar gehoorzamen. En die persoon geniet van uitgelezen vreugden der vijf zintuigen. Het bezit van die persoon kan door niets schade lijden, noch door vuur, water, regering, dieven noch door liefdeloze erfgenamen.
Een gave kan op vier manieren zuiver zijn.
De gave kan van de kant van de gever zuiver zijn maar niet van de kant van de ontvanger. Dit is het geval wanneer de gever deugdzaam is, met een goed karakter; en wanneer de ontvanger zedeloos is, met een slecht karakter.
De gave kan van de kant van de ontvanger zuiver zijn maar niet van de kant van de gever. Dit is het geval wanneer de gever zedeloos is, met een slecht karakter; en wanneer de ontvanger deugdzaam is, met een goed karakter.
De gave kan niet van de kant van de gever noch van de kant van de ontvanger zuiver zijn. Dit is het geval wanneer de gever zedeloos is, met een slecht karakter; en wanneer de ontvanger zedeloos is, met een slecht karakter.
De gave kan zowel van de kant van de gever als van de kant van de ontvanger zuiver zijn. Dit is het geval wanneer de gever deugdzaam is, met een goed karakter; en wanneer ook de ontvanger deugdzaam is, met een goed karakter.
De gave die men geeft aan iemand die de volgende eigenschappen heeft, brengt geen rijke vruchten en is zonder grote waarde en invloed. Die eigenschappen zijn:
verkeerd inzicht, verkeerd denken, verkeerd taalgebruik, verkeerd handelen, verkeerd levensonderhoud, verkeerd streven, verkeerde oplettendheid en verkeerde geestelijke concentratie.
Maar de gave die men geeft aan iemand die de volgende eigenschappen heeft, brengt rijke vruchten en is van grote waarde en invloed. Die eigenschappen zijn: juist inzicht, juist denken, juist taalgebruik, juist handelen, juist levensonderhoud, juist streven, juiste oplettendheid en juiste geestelijke concentratie.
Het geven van aalmoezen brengt vijfvoudige zegen, namelijk: Men is veel mensen lief en aangenaam omdat men de goede leer navolgt. Goede, edele mensen zoeken iemand op; zij leggen de leer uit die alle leed laat uitdrogen. Een goede naam verspreidt zich over iemand. Men vervult de plichten van een gezinshoofd. En na de dood komt men in een gelukkige sfeer van bestaan, in een hemelse wereld.
En degenen die het geven van gaven goedkeuren en gewillig daarbij dienst verlenen, zij hebben deel aan de verdienste ervan.
Door het geven van voedsel verschaft men aan de ontvanger vijf voordelen, namelijk: een lang leven, schoonheid, welzijn, kracht en scherpzinnigheid.
Degene die op deze manier hulp biedt, en die andere mensen gelukkig maakt, krijgt deel aan gelukzaligheid en een lang leven, waar hij of zij ook wedergeboren wordt.
Een goed persoon met rijkdom verheugt zich over geven, over het delen van zijn bezit. En hij brengt vreugde voor zijn ouders, echtgenote en kinderen; en ook zijn dienstpersoneel, vrienden en kennissen brengt hij vreugde. Aan de Sangha brengt hij een offergave die geluk als resultaat heeft, die naar de hemel voert. Zijn rijkdom wordt, omdat die juist gebruikt is, niet weggenomen door de overheid, noch door dieven, vuur en water, of door onaangename erfgenamen. Rijkdom die juist gebruikt wordt, wordt niet vernietigd.
En verder nog, door middel van zijn op eerlijke manier verworven bezit brengt de edele volgeling vijf soorten gaven: gaven voor verwanten, gaven voor gasten, gaven voor gestorvenen, belastingen aan de overheid, gaven voor de godheden.
Hij heeft geen spijt van zijn vrijgevigheid en krijgt hier de lofprijzing van de wijzen en na de dood de hemelse zaligheid.
Maar als men veel rijkdom heeft en genoeg geld en voedsel, en dan zijn luxe alleen geniet, als men geen aalmoezen geeft, als men gierig is, dat is de oorzaak van iemands achteruitgang. De gierigaard is bang ervoor in armoede te geraken en geeft daarom niets. Maar dat is juist het gevaar voor degene die niets geeft. Honger en dorst treffen de vrek in deze wereld en in de andere.
Door iemand ervan af te houden aan anderen gaven te geven, veroorzaakt men nadeel en hindernis. Men verhindert de goede daad van de gever. Men voorkomt dat de ontvanger de gaven ontvangt. En van te voren al benadeelt men zijn eigen karakter.
Indien gestorven familieleden of vrienden wedergeboren zijn in de peta wereld, kunnen zij uit hun ongelukkige toestand verlost worden door gaven aan hen te geven. Maar ze profiteren niet van directe gaven. Als men een gave geeft aan de gemeenschap van de monniken, en de verdienste van die gave overdraagt aan de petas, wordt een hemels duplicaat geschapen en dat komt dan de gestorvenen ten goede. Een peta kan door een overvloed van verdiensten van goede daden die aan hem of haar aangeboden zijn, in een hemel wedergeboren worden.
En ook de gever zelf krijgt een beloning van het geven.
Er zijn twee soorten gaven, namelijk de materiele gave en de gave van de waarheid. De beste gave is de gave van de waarheid.
In meerdere afleveringen zullen teksten gepost worden over deze facetten van geven, en wel:
01. Het belang van geven.
02. Geven aan de Verhevene en de heiligen.
02a. Geven door of aan in de stroom ingetredenen.
03. Het offeren van dieren en mensen.
04. Voorwaarden van vrijgevigheid.
05. Soorten van geven.
06. Voordelen van geven.
07. Juist gebruik van bezit.
08. Achteruitgang door niet geven.
09. Het geven aan gestorvenen
10. Geven als een van de volmaaktheden
NB. als afkortingen zijn gebruikt:
It.26 = Itivuttaka sutta 26. Gebruikt wordt hier de numerieke volgorde en niet de onderverdeling in nipatas.
A.II.36. = Angutta Nikaya, nipata II, sutta 36. Gebruikt wordt niet de onderverdeling in nipata – vagga – sutta.
S.III.19 = Samyutta Nikaya, samyutta III, sutta 19. Gebruikt wordt niet de onderverdeling in vagga – samyutta – sutta, of in vagga – sutta.
D = Digha Nikaya
M = Majjhima Nikaya