Auteur Topic: Dana, geven - 02. Geven aan de Boeddha en de heiligen  (gelezen 3590 keer)

0 leden en 1 gast bekijken dit topic.

Offline nico70+

  • Eerwaarde
  • Nieuwkomer
  • ******
  • Berichten: 1060
    • facetten van het boeddhisme
Dana, geven - 02. Geven aan de Boeddha en de heiligen
« Gepost op: 23-04-2016 06:47 »
Dana, geven - 02. Geven aan de Verhevene en de heiligen

   Geven aan monniken en heiligen brengt rijke vrucht. (S.III.24) Als men veel verdiensten wil verwerven, moet men gaven geven aan de heiligen, degenen die zich bevinden op een van de paden van heiligheid. Gaven aan hen gegeven dragen rijke vrucht. (S.XI.16; S.10.10 en S.10.11) En een gave aan een volmaakte heilige en aan een Boeddha brengt heel rijke vrucht. Zo wordt de gave voor de gevende tot zegen. (S.7.13)

   Heel uitvoerig beschreef de Boeddha dit in de twee volgende leerreden.

A.IX.20. Het beschouwen van de vergankelijkheid – de hoogste verdienste

   Te Sāvatthī, in het Jetavana klooster. De Verhevene sprak er tot gezinshoofd Anāthapindika.
   "Gezinshoofd, geeft men in jouw huis aalmoezen [aan bedelaars]?"
   "Heer, natuurlijk geeft men in mijn huis aalmoezen, en wel ruwe rode rijst, en als tweede een rijstsoep.
   "Gezinshoofd, of iemand iets ruws of iets fijns als aalmoes geeft, als hij het zonder eerbied en hoffelijkheid geeft, niet eigenhandig, als hij alleen afval geeft, zonder geloof in een vergelding, dan ondervindt zijn gemoed waar de uitwerking van die gave ook intreedt, geen vreugde aan voortreffelijke spijzen, aan kostbare kleding en statige wagens, geen vreugde aan de uitgelezen vijf zintuiglijke genietingen. En zijn kinderen, vrouwen, dienstpersoneel en arbeiders gehoorzamen hem niet, luisteren niet naar hem, zorgen niet voor hem. En wel omdat handelingen die zonder eerbied uitgevoerd werden, een dergelijk resultaat hebben.

   Of iemand iets ruws of iets fijns als aalmoes geeft, als hij het met eerbied en hoffelijkheid geeft, eigenhandig, geen afval, met het geloof in een vergelding, dan ondervindt zijn gemoed, waar de werking van die gave ook intreedt, vreugde aan voortreffelijke spijzen, kostbare kleding, statige wagens, vreugde aan de uitgelezen vijf zintuiglijke genietingen. En zijn kinderen, vrouwen, dienstpersoneel en arbeiders gehoorzamen hem, luisteren naar hem en zijn opmerkzaam. En wel omdat handelingen die met eerbied verricht werden, een dergelijk resultaat hebben.
 
   Gezinshoofd, eens leefde er een brahmaan met naam Velāma. Hij gaf de volgende gave, een geweldige gave: hij schonk 84000 gouden vaten gevuld met zilver, 84000 zilveren vaten gevuld met goud, 84000 bronzen schotels gevuld met kleinodien, 84000 met goud versierde  olifanten die met gouden vlaggen en gouden netten bedekt waren, 84000 wagens die met leeuwen-, tijger- en pantervellen en gele woldekens overtrokken waren en met goud versierd, met gouden vlaggen en gouden netten bedekt waren, 84000 met zijde bedekte en met bronzen melkvaten behangen koeien, 84000 maagden die getooid waren met oorringen met edelstenen bezet, 84000 dekens van witte wol met franjes en met bloemen erin verwerkt, en rustbedden voorzien van mooie antilopenvellen, bovendekens, en met purperen kussens aan beide bed-einden, 84000 koti* gewaden uit het fijnste linnen, fijnste zijde, fijnste wol en katoen. Wat moet men dan nog zeggen over het eten en drinken, over de lekkernijen en dranken die er tevens in stromen vloeiden?
(*koti = 20 stuk)
   Gezinshoofd, je zult nu wel denken dat de brahmaan Velāma, die toen een dergelijke grote gave schonk, de een of andere vreemdeling is geweest. Maar dat moet je niet denken. Want de brahmaan Velāma, die toen die grote gave schonk, was ik. Maar bij het geven van die gave was niemand aanwezig die gaven waard was; niemand heiligde die gave.

   Veel verdienstelijker dan die grote gave van de brahmaan Velāma is het, wanneer men voedsel geeft aan iemand die inzicht heeft. [d.w.z. aan een in de stroom getredene].
   Nog veel verdienstelijker echter is het voedsel te geven aan honderd inzicht bezittenden. Veel verdienstelijker is het voedsel te geven aan een eenmaal wederkerende. Veel verdienstelijker is het voedsel te geven aan honderd eenmaal wederkerenden. Veel verdienstelijker is het voedsel te geven aan een niet meer wederkerende. Veel verdienstelijker is het voedsel te geven aan honderd niet meer wederkerenden. Veel verdienstelijker is het voedsel te geven aan een heilige. Veel verdienstelijker is het voedsel te geven aan honderd heiligen. Veel verdienstelijker is het voedsel te geven aan een Paccekaboeddha. Veel verdienstelijker is het voedsel te geven aan honderd Paccekaboeddhas. Veel verdienstelijker is het voedsel te geven aan de Volmaakte, Heilige, volmaakt Verlichte. Veel verdienstelijker is het voedsel te geven aan de gemeenschap van de monniken met aan het hoofd de Verlichte. Veel verdienstelijker is het wanneer men voor de gemeenschap van de monniken van alle vier windrichtingen een klooster opricht. Veel verdienstelijker is het wanneer men met een gemoed vol vertrouwen zijn toevlucht neemt tot de Verlichte, diens leer en tot de gemeenschap van de monniken. Veel verdienstelijker is het wanneer men met een gemoed vol vertrouwen de regels van deugdzaamheid op zich neemt: vermijden van doden, van stelen, van seksueel wangedrag, van liegen en van bedwelmende middelen. Veel verdienstelijker echter is het wanneer men, al is het maar voor een handomdraai, een gemoed van liefdevolle vriendelijkheid opwekt. Maar het meest verdienstelijke van dit alles is het wanneer men het beschouwen van de vergankelijkheid oefent, al is het maar voor een ogenblik.

*

M.142. Dakkhināvibhanga sutta (M.142 = M.XIV.12)
   De Boeddha sprak tot zijn pleegmoeder Mahāpajāpati toen zij een paar gewaden die door haar zelf gemaakt waren, aan de Boeddha wilde aanbieden. Hij vroeg zijn pleegmoeder om de gewaden aan de Sangha aan te bieden. Hij somde 14 soorten op van donaties aan personen en 7 soorten van donaties aan de Sangha. Hij legde uit dat gaven aan de Sangha hogere verdiensten brengen.
   "Er zijn 14 soorten van persoonlijke gave.
1. Men geeft de Tathāgata, de Heilige en volmaakt Ontwaakte een geschenk.
2. Men geeft een Paccekaboeddha een geschenk.
3. Men geeft een arahant, leerling van de Tathagata, een geschenk.
4. Men geeft een geschenk aan degene die op weg is naar de verwerkelijking van de vrucht van arahantschap.
5. Men geeft een niet meer wederkerende een geschenk.
6. Men geeft een geschenk aan iemand die op weg is naar de verwerkelijking van de vrucht van niet meer wederkeer.
7. Men geeft een eenmaal wederkerende een geschenk.
8. Men geeft een geschenk aan iemand die op weg is naar de verwerkelijking van de vrucht van eenmaal wederkeer.
9. Men geeft een in de stroom getredene een geschenk.
10. Men geeft een geschenk aan iemand die op weg is naar de vrucht van stroomintrede.
11. Men geeft een geschenk aan iemand die buiten de leer van de Boeddha staat en die vrij is van begeerte naar zingenot.
12. Men geeft een geschenk aan een deugdzame wereldling.
13.  Men geeft een zedeloze wereldling een geschenk.
14. Men geeft een dier een geschenk."

   "Wanneer men een dier een geschenk geeft, kan men verwachten dat de gave 100 keer van voordeel is. Wanneer men een zedeloze wereldling een geschenk geeft, kan men verwachten dat de gave 1000 keer van voordeel is. Wanneer men een deugdzame wereldling een geschenk geeft, kan men verwachten dat de gave 100.000 keer van voordeel is. Wanneer men iemand die buiten de leer van de Boeddha staat en die vrij is van begeerte naar zingenot, een geschenk geeft, kan men verwachten dat de gave 100.000 maal 10 miljoen keer van voordeel is. Wanneer men iemand die op weg is naar de verwerkelijking van de vrucht van stroomintrede een geschenk geeft, kan men verwachten dat de gave onmetelijk, onmeetbaar van voordeel is. Wat moet dan nog gezegd worden over het geven van geschenken aan een stroomingetredene? Wat moet dan nog gezegd worden over het geven van geschenken aan iemand die op weg is naar de verwerkelijking van de vrucht van eenmaal wederkeer? Wat moet men dan nog zeggen over het geven van geschenken aan een eenmaal wederkerende, aan iemand die op weg is naar de verwerkelijking van de vrucht van niet meer wederkeer, aan een niet meer wederkerende, aan iemand die op weg is naar de verwerkelijking van de vrucht van arahantschap, aan een arahant, aan een Paccekaboeddha? Wat moet men dan nog zeggen over het geven van geschenken aan een Tathāgata, een Heilige en volmaakt Verlichte?"
   "Ananda, er zijn zeven soorten gaven aan de Sangha.
1. Men geeft een geschenk aan een Sangha van zowel bhikkhus als ook bhikkhunis, onder de leiding van de Boeddha.
2. Men geeft een geschenk aan een Sangha van zowel bhikkhus als ook bhikkhunis, nadat de Boeddha het definitieve nibbana bereikt heeft.
3. Men geeft een geschenk aan een Sangha van bhikkhus.
4. Men geeft een geschenk aan een Sangha van bhikkhunis.
5. Men geeft een geschenk met de woorden: "Benoem zo en zoveel bhikkhus en bhikkhunis uit de Sangha voor mij."
6. Men geeft een geschenk met de woorden: "Benoem zo en zoveel bhikkhus uit de Sangha voor mij."
7. Men geeft een geschenk met de woorden: "Benoem zo en zoveel bhikkhunis uit de Sangha voor mij."
   Ananda, in de toekomst zullen er personen in de Orde zijn die zedeloos zijn, met een slecht karakter. De mensen zullen aan die zedeloze personen geschenken geven omwille van de Sangha. Zelfs dan is een gave die tegenover de Sangha gebracht wordt, onmetelijk, onmeetbaar. En ik zeg dat onder geen omstandigheden een geschenk dat aan iemand persoonlijk is gebracht, ooit grotere vrucht brengt dan een gave aan de Sangha.

   Er zijn vier soorten van zuivering van een gave, en wel:
1. Er is de gave die door de gever gezuiverd werd, maar niet door de ontvanger.
2. Er is de gave die door de ontvanger gezuiverd werd, maar niet door de gever.
3. Er is de gave die niet door de gever noch door de ontvanger gezuiverd werd.
4. Er is de gave die zowel door de gever als door de ontvanger gezuiverd werd.
   (ad 1) Wat is de gave die door de gever gezuiverd werd maar niet door de ontvanger? - De gever is deugdzaam, met een goed karakter; en de ontvanger is zedeloos, met een slecht karakter.
   (ad 2) Wat is de gave die door de ontvanger gezuiverd werd maar niet door de gever? - De gever is zedeloos, met een slecht karakter; en de ontvanger is deugdzaam, met een goed karakter.
   (ad 3) Wat is de gave die niet door de gever noch door de ontvanger gezuiverd werd? - De gever is zedeloos, met een slecht karakter; en de ontvanger is zedeloos, met een slecht karakter.
   (ad 4) Wat is de gave die zowel door de gever als door de ontvanger gezuiverd werd? - De gever is deugdzaam, met een goed karakter; en de ontvanger is  deugdzaam, met een goed karakter."
   Dit is wat de Verhevene zei. En daarna voegde hij nog de verzen toe:
   "Wanneer een deugdzame aan een zedeloze vol vertrouwen geeft wat eerlijk werd verworven, erop vertrouwend dat de vrucht van de handeling groot is, dan zuivert de deugdzaamheid van de gever deze offergave.
   Wanneer een zedeloze zonder vertrouwen aan een deugdzame geeft wat oneerlijk is verworven, zonder erop te vertrouwen dat de vrucht van de handeling groot is, dan zuivert de deugdzaamheid van de ontvanger deze offergave.
   Wanneer een zedeloze zonder vertrouwen aan een zedeloze geeft wat oneerlijk is verworven, zonder erop te vertrouwen dat de vrucht van die handeling groot is, dan zuivert geen deugdzaamheid deze offergave.
   Wanneer een deugdzame aan een deugdzame vol vertrouwen geeft wat eerlijk werd verworven, erop vertrouwend dat de vrucht van de handeling groot is, dan komt die gave tot volle rijpheid.
   Wanneer iemand die vrij is van begeerte aan iemand die vrij is van begeerte vol vertrouwen geeft wat eerlijk werd verworven, erop vertrouwend dat de vrucht van de handeling groot is, dan is deze gave de beste van de werelden."
   (Over zuiverheid van gaven is ook verhaald in: A.IV.78)

*

Koningin Mallika
   Dat een gave aan de Verhevene direct vrucht draagt, toont het volgende verhaal. Koningin Mallikā was de hoofdvrouw van koning Pasenadi. Zij was de dochter van een guirlanden-maker te Sāvatthi. Op zekere dag keerde zij terug van de bazaar met een cake. Die wilde zij in de bloementuin opeten. Maar zij zag de Verhevene met zijn gevolg aankomen op zijn tocht voor bedelspijs. Uit devotie gaf zij hem de cake. Op verzoek van de Verhevene spreidde Ānanda een oppergewaad uit waarop de Verhevene ging zitten en de cake nuttigde. De Boeddha zei toen glimlachend dat als gevolg van die daad Mallikā nog diezelfde dag de hoofdvrouw van de Kosala-koning zou worden.
   De koning was toen verslagen in een strijd tegen zijn neef te Kāsigāma. Hij kwam in de stad terug en ging de bloementuin binnen om er te wachten op een deel van de strijdkrachten. Toen Mallikā zag dat hij de koning was, verzorgde zij hem goed. De koning liet haar vader komen en maakte haar tot zijn hoofdvrouw. (Commentaar bij Ud. II, V.1, in: Masefield, Peter (tr.): The Udâna Commentary (Paramatthadîpanî nâma Udânatthakathâ) by Dhammapala. Vol. II. Oxford 1995, p. 729-731).

*

A.IV.190.  Uposatha dag

   Dat het veel waard is gaven te geven aan de gemeenschap van de monniken, toont deze leerrede.

   Eens verbleef de Verhevene in het oostelijke klooster te Savatthi, in de hal van Migaras moeder. Het toen een Uposatha dag. De Verhevene zat er temidden van de discipelen. De Verhevene overzag de geluidloze, zwijgende schare van discipelen en sprak tot hen:
   "Monniken, zwijgzaam is deze schare van discipelen, geluidloos, zuiver, gevestigd in het echte, in de kern, in het wezenlijke, in de ware gedaante van de leer. Deze bijeenkomst van monniken is van een dergelijke aard zoals men ze zelden in de wereld te zien krijgt. Zij is van een dergelijke aard dat zij offergaven waard is, gastgeschenken waard is, gaven waard is, waard is eerbiedig gegroet te worden, de beste bodem in de wereld voor goede werken. Zij is van een dergelijke aard dat bij haar zelfs een kleine gave groot is, een grote gave echter nog groter. Deze bijeenkomst van monniken is van een dergelijke aard dat het waard is om met reisproviand voorzien zelfs meerdere dagmarsen af te leggen om haar te zien.
   Er zijn monniken in deze bijeenkomst die als hemelse wezens vertoeven. Er zijn monniken  in deze bijeenkomst die als Brahma-goden vertoeven. Er zijn monniken in deze bijeenkomst die in onbeweeglijkheid vertoeven. Er zijn monniken in deze bijeenkomst die als heiligen vertoeven.
   Hoe nu vertoeft een monnik als hemels wezen? - Een monnik verkrijgt, helemaal afgezonderd van de zinnendingen, afgezonderd van onheilzame geestelijke toestanden, de eerste meditatieve verdieping die met denken en overwegen verbonden is, geboren in de afzondering, vervuld van vervoering en een gevoel van geluk. En hij vertoeft erin.
    Na het stil worden van denken en overwegen verkrijgt hij de innerlijke vrede, de eenheid van de geest, de tweede meditatieve verdieping die vrij is van denken en overwegen, die geboren is in de concentratie, vervuld met vervoering en een gevoel van geluk. En hij vertoeft erin.
   Na het opgeven van de vervoering vertoeft hij gelijkmoedig, oplettend, helder bewust, en hij ondervindt in zijn binnenste een geluksgevoel waarvan de edelen zeggen: "De gelijkmoedige, oplettende vertoeft gelukkig. Zo verkrijgt hij de derde meditatieve verdieping en vertoeft erin.
   Na het verdwijnen van behaaglijk gevoel en pijn en het al eerdere uitdoven van vreugde en verdriet, verkrijgt hij de leedloze-vreugdeloze vierde meditatieve verdieping die bestaat uit de volledige zuiverheid van gelijkmoedigheid en oplettendheid. En hij vertoeft erin.
   Monniken, zo vertoeft een monnik als hemels wezen.

   Hoe nu  vertoeft een monnik als een Brahma-god? - Een monnik doordringt met een geest die vervuld is van goedheid, mededogen, medevreugde en gelijkmoedigheid de ene windrichting, evenzo de tweede, evenzo de derde en evenzo de vierde. Zo doordringt hij opwaarts en neerwaarts, in het midden,  in alle tussenliggende richtingen, overal, waarbij hij zichzelf in alles herkent, de hele wereld doordringend met een van goedheid, mededogen, medevreugde of gelijkmoedigheid vervulde geest, een wijde, omvattende, onmetelijke, vrij van haat en kwaadwil. Zo vertoeft een monnik als een Brahma-god.

   Hoe nu vertoeft een monnik in onbeweeglijkheid?  - Een monnik verkrijgt door volledige opheffing van lichamelijks-waarnemingen, door het verdwijnen van de voorwerp-waarnemingen, door het niet ingaan op veelheids-waarnemingen, met de gedachte ‘Oneindig is de ruimte’ het gebied van de ruimte-oneindigheid. En hij vertoeft daarin.
   Door volledige overwinning van het gebied van de ruimte-oneindigheid bereikt hij dan met de gedachte ‘Oneindig is het bewustzijn’ het gebied van de bewustzijns-oneindigheid. En hij vertoeft erin.
   Door volledige overwinning van het gebied van de bewustzijns-oneindigheid bereikt hij met de gedachte ‘Niets is er’ het gebied van de niets-is-er sfeer. En hij vertoeft erin.
   Door volledige overwinning van het gebied van de niets-is-er sfeer bereikt hij het gebied van noch-waarneming-noch-niet-waarneming. En hij vertoeft erin. Zo vertoeft een monnik in bewegingloosheid.

   Hoe nu vertoeft een monnik als heilige? - Hij begrijpt overeenkomstig de werkelijkheid: "Dit is het lijden." Hij begrijpt overeenkomstig de werkelijkheid: "Dit is het ontstaan van lijden." Hij begrijpt overeenkomstig de werkelijkheid "Dit is het ontstaan van lijden." Hij begrijpt overeenkomstig de werkelijkheid: "Dit is het pad dat voert naar de bevrijding van lijden." Zo vertoeft een monnik als heilige.
 
*

D.5.  Offergave met weinig moeite en groot resultaat
   Een offergave met weinig moeite en groot resultaat is het geven van de vier benodigdheden aan deugdzame monniken. Minder moeite en nog voorspoediger is het geven van een klooster aan de Orde. Nog beter is het 1) zijn toevlucht te nemen tot de Boeddha, Dhamma en Ariyasangha; 2) de vijf regels na te volgen; 3) vanuit het huiselijke leven naar het huisloze leven te gaan en het heilige leven te leiden met als resultaat Nibbāna. Het laatste overtreft alle andere offergaven.

*

S.III.24. Geven
     Volgens het commentaar (I.192.16 e.v.) verspreidde zich na de Verlichting van de Boeddha het gerucht dat hij de mensen vroeg voortaan alleen aan hem en zijn discipelen aalmoezen te geven en niet meer aan aanhangers van andere scholen. Koning Pasenadi geeft de Boeddha gelegenheid om in een openbare bijeenkomst waartoe de leraren van de andere scholen uitgenodigd zijn, dat gerucht te weerleggen.
   
   Te Savatthi. Koning Pasenadi vroeg aan de Verhevene wanneer men aalmoezen moet geven.
   De Boeddha: "Wanneer het hart er vreugde aan heeft."
   Pasenadi: "Wanneer draagt het gegevene rijke vrucht?"
   De Boeddha: "Wat iemand die deugdzaamheid beoefent, gegeven werd, draagt rijke vrucht; het is niet zo bij een ondeugdzame.
   Wat gegeven wordt aan iemand bij wie de vijf eigenschappen zijn verdwenen, de bhikkhu die vijf eigenschappen bezit, dat draagt rijke vrucht.
   De verdwenen eigenschappen zijn: begeerte naar zinnelijke lust; traagheid en slapheid; boosheid; hoogmoed en weifelen; twijfel.
   Hij is voorzien van de volgende eigenschappen:
(1) Met alles wat tot het begrip van de zedelijke discipline behoort bij iemand die geen onderwijs meer nodig heeft, is hij voorzien.
(2) Met alles wat tot het begrip geestelijke concentratie behoort bij iemand die geen onderwijs meer nodig heeft, is hij voorzien.
(3) Met alles wat tot het begrip inzicht behoort bij iemand die geen onderwijs meer nodig heeft, is hij voorzien.
(4) Met  alles wat tot het begrip bevrijding behoort bij iemand die geen onderwijs meer nodig heeft, is hij voorzien.
(5) Met alles wat tot het wetende schouwen van de bevrijding behoort bij iemand die geen onderwijs meer nodig heeft, is hij voorzien.
   Wat aan iemand bij wie die vijf eigenschappen verdwenen zijn en die met die vijf eigenschappen voorzien is, gegeven is, dat draagt rijke vrucht.
   Degene met inzicht zal diegene door gaven eren bij wie de eigenschappen geduld en liefdevolle vriendelijkheid ingeworteld zijn, de edele, ook als hij van lage komaf is.
   Hij zal kluizen oprichten en de goed onderwezen monniken daar laten wonen. Hij zal waterputten aanleggen in waterloze wildernis en wegen in ontoegankelijk gebied. Eten en drinken, kleren en bedden zal hij aan de rechtschapene geven met vroom hart.
   De wijze zal de monniken verkwikken met spijs en drank. Vreugde brengend deelt hij uit, met de woorden: 'geeft aalmoezen.' Deze rijke vloed van zijn verdienstelijke werken overstroomt de gever."

*

S.XI.16. De offeraar
    De Verhevene vertoefde te Rājagaha, op de berg Gijjhakūta.
Sakka, de koning der goden, ging naar de Verhevene toe, groette hem eerbiedig, ging terzijde staan en vroeg:
   "De mensen die offergaven geven, die verdiensten willen verwerven, verdiensten als grondslag voor een beter bestaan: aan wie moeten zij offeren zodat het rijke vrucht draagt?"   
 
   De Verhevene gaf ten antwoord: "De mensen die offeren aan de vier die zich op het pad bevinden, die de vruchten ervan genieten, de oprechte gemeenschap die inzicht en deugdzaamheid heeft, zij die verdiensten willen verwerven als grondslag voor een beter bestaan, zij moeten aan de gemeenschap [van heiligen] gaven geven zodat het rijke vrucht draagt."

*

S.X.10.
   Te Rajagaha. De Verhevene verbleef er in een bamboebos. Een lekenvolgeling gaf toen te eten aan de bhikkhuni Sukkha. Een yakkha ging in Rajagaha rond en zei dat de lekenvolgeling veel verdienste had verkregen door zijn gave aan de bhikkhuni Sukka tot bevrijding van alle boeien.

*

S.X.11.
    Te Rajagaha. De Verhevene verbleef er in een bamboebos. Een lekenvolgeling gaf aan de bhikkhuni Cira voedsel. Een yakkha ging toen in Rajagaha rond en zei dat de lekenvolgeling veel verdienste verkregen had met die gave aan de bhikkhuni Cira, tot bevrijding van alle boeien.

*

S.X.9.
   Te Rajagaha. De Verhevene vertoefde er in een bamboebos. De bhikkhuni Sukkā preekte er de leer.  Een yakkha die de bhikkhuni gelovig toegedaan was, ging toen in Rajagaha rond en zei dat de mensen er niet aandachtig naar de bhikkhuni luisterden nu zij de weg naar onsterfelijkheid predikte. Men kon er niet genoeg van krijgen naar die leer te luisteren.
(Zie ook Therigāthā 54-55) 
[m.a.w. Zij spoorde de mensen aan naar de bhikkhuni te gaan en er te luisteren naar de gave van de leer].
*

A.II.36. Gaven waardig
   Vragen tussen het gezinshoofd  Anāthapindika en de Boeddha. 
   "Wie is gaven waardig, aan wie mag men gaven aanbieden ?"
   "Twee individuen zijn gaven waardig, namelijk degene die ijverig bij het onderricht is, die zich oefent in hoger onderricht, en degene die geen onderricht meer nodig heeft. 
   Degenen die oprecht zijn in hun daden, woorden en denken, zij zijn het zaaiveld voor de gever: daar brengt de gave rijk loon."

*

A.III.58. Het geven - Vacchagotta Sutta
   "Zelfs wanneer iemand de resten uit een kom of schotel in een poel of vijver ledigt met de wens dat de daarin zich bevindende wezens daarvan mogen eten, dan heeft hij daardoor al iets goeds gedaan. Maar hij doet nog veel meer goeds wanneer het gaat om menselijke wezens.
   Ook brengt datgene wat aan de deugdzame gegeven is, hoog loon. Dat is niet zo bij iemand die niet deugdzaam is. Want in de deugdzame zijn vijf eigenschappen (nîvarana) verdwenen en met vijf eigenschappen is hij voorzien.
   De eigenschappen die verdwenen zijn, zijn: begeerte naar zingenot; boosheid; starheid en traagheid; opgewondenheid en onrustig gemoed; twijfel.
   De eigenschappen waarmee hij is voorzien, zijn: de volheid van deugdzaamheid eigen aan de heilige; de volheid van concentratie eigen aan de heilige; de volheid van de wijsheid eigen aan de heilige; de volheid van de bevrijding eigen aan de heilige; de volheid van het inzicht der bevrijding eigen aan de heilige.
   Daarmee brengt het gegevene hoog loon bij iemand die van vijf eigenschappen bevrijd en van vijf eigenschappen voorzien is.”

*

Dhp.106
   Wanneer iemand honderd jaar lang elke maand duizend [geldstukken] offert, en een heilige slechts met een blik eert, dan is toch de verering van veel hogere waarde.

*

A.V.32.  Hoogste zegen  - Cundî Sutta
   Eens vertoefde de Verhevene in het bamboebosje nabij Rajagaha. Toen ging de vorstendochter Cundî met een groot gevolg naar de Verhevene toe, begroette hem eerbiedig, ging terzijde neerzitten en zei:
   “Mijn broer prins Cunda beweert het volgende: 'Wie van de mannen of vrouwen zijn toevlucht genomen heeft tot de Verlichte, tot zijn leer en tot de gemeenschap van de monniken, en afziet van doden, van nemen wat niet is gegeven, van echtbreuk, van liegen en van het genot van bedwelmende drank, die verschijnt na de dood steeds in een gelukkige wereld, nooit in een ongelukkige.'  Ik vraag u nu, Verhevene, op welke aard van meester, welke aard van leer en welke aard van monnikengemeenschap vertrouwende, welke aard van regels van deugdzaamheid navolgende, verschijnt men na de dood steeds in een gelukkige sfeer van bestaan, nooit in een sfeer vol lijden?”
   “Cundî, wat er ook voor wezens bestaan, voetloze, tweevoeters, viervoeters, veelvoeters, wezens met een lichaam of lichaamloze wezens, bewuste, onbewuste of halfbewuste wezens: als hoogste onder hen geldt de Volmaakte, de heilige, de volledig  Verlichte. Degenen nu die op de Verlichte vertrouwen, die vertrouwen op het hoogste. En degenen die op het hoogste vertrouwen, zullen hoogste zegen krijgen.
   Wat er ook voor leringen bestaan, gevormde of ongevormde, als hoogste eronder geldt de onthechting, namelijk de vernietiging van onwetendheid, het stillen van de dorst, de vernietiging  van het hechten, het doorbreken van de kringloop van bestaan, het uitdrogen van begeerte, de onthechting, het uitdoven, het Nibbâna. Degenen die op de leer van onthechting vertrouwen, die vertrouwen op het hoogste. En degenen die op het hoogste vertrouwen, zullen hoogste zegen krijgen.
   Wat er ook bestaat aan gemeenschappen van volgelingen of monniken, als hoogste eronder geldt de gemeenschap van de volgelingen van de Volmaakte, d.z.w. de vier paren van heiligen, de acht soorten van heiligen. [Hiertoe kunnen ook leken behoren.] Deze gemeenschap van volgelingen is offers waard, is gastgeschenken waard, is gaven waard, is waard vol eerbied gegroet te worden, is de beste bodem in de wereld voor goede werken. Degenen nu die op de gemeenschap van de volgelingen vertrouwen, die vertrouwen op het hoogste. En degenen die op het hoogste vertrouwen, zullen hoogste zegen krijgen.” (tot hier zoals in A.IV.34)
   “Wat er ook bestaat aan deugden die de heiligen dierbaar zijn, als hoogste eronder gelden de ongebroken, ongedeerde, onbevlekte, onverdorven, bevrijdende, door wijzen geprezen deugden, die onbeinvloed zijn en die de geestelijke
concentratie bevorderen. Degenen nu die deze deugden die de edelen dierbaar is, vervullen, die vervullen het hoogste. En degenen die het hoogste vervullen, zullen hoogste zegen krijgen.”
   
   “Wie vertrouwen heeft in de Hoogste,
   en de hoogste leer kent;
   wie vertrouwen heeft in de Boeddha als de hoogste,
   degene die de grootste eer waard is;
   wie vertrouwen heeft in de leer als de hoogste
   vredig geluk van onthechting;
   wie vertrouwen heeft in de[heilige] Orde als de hoogste,
   de besten bodem van goede werken;
   wie op deze drie vertrouwt,
   ook aan de hoogste gaven geeft,
   hem verwacht de hoogste zegen,
   hoge ouderdom, schoonheid, roem,
   geluk en kracht en hoog aanzien.
   Een wijze die aan de hoogste geeft,
   die toegewijd is aan de hoogste leer,
   zal als goddelijk wezen of ook als mens
   de hoogste vreugde deelachtig worden.

*

A.III.124  (A.III.13.1)  Bij Kusinârâ - Kusinâra Sutta
   Als men gaven geeft aan een monnik wiens gedachten vervuld zijn met begeerte, haat en nadeel, dan heeft die gave geen hoog resultaat.
   Als men gaven geeft aan een monnik die geen begeerte heeft, wiens geest vrij is haat, die vreedzaam leeft, de gave aan zo’n monnik brengt hoge vrucht. Want die monnik leeft serieus.

*

A. VI.37.  Zes voordelen bij het geven van aalmoezen
   Eens vertoefde de Verhevene in het Jetavanaklooster te Savatthi. De lekenvolgelinge Nantamâtâ uit Velukantaka  gaf de gemeenschap van de monniken, met aan het hoofd de eerwaarden Sâriputta en Moggallâna, een met zes voordelen begeleide aalmoezenmaaltijd. De Verhevene zag dit met zijn bovennatuurlijk oog en zei tot de monniken:
   “Zes voordelen heeft deze gave van Nandamâtâ, drie voordelen voor de geefster en drie voor de ontvangers.
         De gever is al vóór het geven blijgestemd; tijdens het geven verblijdt zich de geest; na het geven voelt de gever zich tevreden.
   De ontvangers zijn aan de begeerte ontkomen of op weg aan de begeerte te ontkomen; ze zijn aan de haat ontkomen of op weg aan de haat te ontkomen; ze zijn aan de onwetendheid ontkomen of op weg aan de onwetendheid te ontkomen.
   Moeilijk kan men de verdienste van deze aalmoezengave meten. Het is - net zoals het water van de grote oceaan onmetelijk is - een grenzeloze, onmetelijke verdienste.
   Wanneer men zich vóór het geven verheugt, en blij gestemd is wanneer men geeft, en gelukkig is na het geven, dan is dat geven een winst.
   Degenen bij wie begeerte, haat en onwetendheid en alle neigingen zijn opgedroogd, die zelfbedwongen en kuis zijn, zij zijn het beste veld van de gaven.
   Wie, na zich goed gewassen te hebben, eigenhandig de gave brengt, hem of haar brengt een dergelijke gift in latere tijden hoog loon.
   Wie zo’n goede gave brengt, vrijgevig en vol vertrouwen, een wijs en verstandig mens, die gaat naar de leedloos-zalige wereld.”

*

A.IV.51. en A.V.45.  Stromen van verdienste
   In A.IV.51 worden vier stromen van verdienste genoemd; in  A.V.45 worden vijf stromen van verdienste opgesomd. De verdere tekst is in beide suttas gelijk.

   Er zijn vier (vijf) stromen van verdienste, stromen van het heilzame, zegenbrengende, hemelse, geluk producerende, hemelwaarts voerende, die naar het gewenste, verheugende, aangename leiden, naar heil en zegen. Die vier (resp. vijf) stromen zijn:

   Een monnik vertoeft in de onbegrensde concentratie van het gemoed en met wiens gewaad hij gekleed is, wiens aalmoezenmaaltijd hij geniet, (wiens klooster hij bewoont), wiens slaapplaats (bed en stoel) hij gebruikt, wiens medicijnen hij gebruikt, de gever daarvan krijgt een onmetelijk grote stroom van verdienste, een stroom van het heilzame, een zegenbrengende, hemelse, geluk producerende, hemelwaarts voerende, die naar het gewenste, verheugende, aangename voert, naar heil en zegen.
 
   Monniken, het is moeilijk de verdienste van de edele volgeling die met deze vier (vijf) stromen van verdienste, stromen van het heilzame beleend is, af te wegen en te zeggen hoe groot de stroom van verdienste, de stroom van het heilzame is, de zegenbrengende, hemelse, geluk producerende, hemelwaarts voerende, die naar het gewenste, verheugende, aangename voert, tot heil en zegen. Maar het is een onmetelijke, grenzenloze, geweldige volheid van verdienste.
   Juist zoals het niet mogelijk is om het water van de grote oceaan te meten en te zeggen hoeveel schepmaten water erin zijn, maar men het water erin als een onmetelijke, grenzenloze, geweldige massa water beschouwt, evenzo ook kan men bezwaarlijk de stroom van verdienste afwegen van iemand die met deze vier stromen van verdienste beleend is. Maar men rekent het gewoon als een onmetelijke, grenzenloze, geweldige volheid van verdienste.

   Zoals de rivieren, woonplaats van vele vissen, in grote getale in de zee uitmonden, in dat water dat zo onmetelijk groot is, dat veel kleinoden herbergt en veel verschrikkelijks, -
   evenzo vloeien de stromen van verdienste naar de mens toe die vol inzicht is, die voedsel, drank en kleding geeft, en dekens, slaapplaats, bed schenkt.

*

Dhp.107
   Wanneer iemand honderd jaar in het bos aan het vuur offert, en een heilige slechts met een blik eert, dan is toch de verering van de heilige van veel hogere waarde.

*

Dhp.108
   Wat iemand kan offeren om tot verdienste te komen, is niet het vierde deel waard van de groet voor de vrome.

*

A.V.199. De invloed van de zedenreine monnik
   Op een tijd wanneer zedenreine monniken naar een huis gaan, dan verwerven de mensen er grote verdienste om vijf redenen.      
   Wanneer de gedachten van de mensen blij worden bij het zien van een zedenreine monnik die naar hun huis komt, op een dergelijke tijd heeft dat gezin het pad naar de hemel genomen.
   Wanneer de mensen een zedenreine monnik die naar hun huis komt, bedienen, hem vol eerbied begroeten en en een zitplaats aanbieden, op een dergelijke tijd heeft dat gezin het pad genomen naar wedergeboorte in een hooggeplaatste familie.
   Wanneer de mensen bij het naderen van een zedenreine monnik naar hun huis de smet van gierigheid ontzeggen, op een dergelijke tijd heeft dat gezin het pad naar grote macht genomen.
   Wanneer de mensen aan een zedenreine monnik die naar hun huis komt,  naar beste vermogen gaven uitdelen, op een dergelijke tijd heeft dat gezin het pad naar groot vermogen genomen.
   Wanneer de mensen aan een monnik die naar hun huis komt, om uitleg vragen en naar de leer luisteren, op een dergelijke tijd heeft dat gezin het pad naar hogere wijsheid genomen.
   Wanneer zedenreine monniken zich naar een huis begeven, dan verwerven de mensen er grote verdienste vanwege deze vijf redenen.

*

A.VI.59. De kieskeurige aalmoezengever
         Eens verbleef de Verhevene te Nadika. Een gezinshoofd, een houthandelaar, ging naar de Verhevene toe, groette hem eerbiedig en ging terzijde neerzitten. De Verhevene vroeg hem:
   "Gezinshoofd, geeft men in jouw gezin aalmoezen?"
   Antwoord: "Heer, natuurlijk geeft men in mijn gezin aalmoezen, en wel aan zulke monniken die in het bos wonen, voor aalmoezen rondgaan, gewaden uit lompen dragen, en die heiligen zijn of zulke die zich op weg naar heiligheid bevinden."
    De Verhevene: "Gezinshoofd, jij leeft met een gezin, geniet de vreugden van de zintuigen, jij hebt een huis vol kinderen en gebruikt zeer fijn sandelpoeder, bloemen, geurwerken en cremes, je maakt gebruik van goud en zilver; jij zult toch wel moeilijk onderkennen wie een heilige is of wie zich op het pad naar heiligheid bevindt.
   Wanneer een monnik die in het bos woont, opgewonden is, verwaand, onvast, praatziek, een onsamenhangende prater, zonder oplettendheid en zonder helderheid van weten, ongeconcentreerd, met een geest die heen en weer zwerft, en onbedwongen in zijn zinnen, dan moet hij juist op grond daarvan berispt worden.

   Maar wanneer een monnik die in het bos woont, niet opgewonden is, niet verwaand, niet onvast, niet praatziek, geen onsamenhangende prater, maar oplettend, met helderheid van weten, geconcentreerd en met een geest die op één punt gericht is, bedwongen in zijn zinnen, dan moet hij juist op grond daarvan geprezen worden.
    
   Gezinshoofd, of een monnik nu in het dorp woont, of hij voor aalmoezen rondgaat of uitnodigingen aanneemt, of hij zich in zelfgemaakte lompengewaden kleedt of gewaden draagt die hij van de mensen heeft gekregen, wanneer hij opgewonden is, verwaand, onvast, praatziek, een onsamenhangende prater, zonder oplettendheid en zonder helderheid van weten, ongeconcentreerd, met een geest die heen en weer zwerft, en onbedwongen in zijn zinnen, dan moet hij juist op grond daarvan berispt worden.
   Maar wanneer hij niet opgewonden is, niet verwaand, niet onvast, niet praatziek, geen onsamenhangende prater, maar oplettend, met helderheid van weten, geconcentreerd en met een geest die op één punt gericht is, bedwongen in zijn zinnen, dan moet hij juist op grond daarvan geprezen worden.

   Welaan, gezinshoofd, geef aalmoezen aan de gemeenschap van de monniken. Want dan zal je gemoed blijmoedig vertrouwen krijgen, en vol blijmoedig vertrouwen zul je na de dood in een hemelse wereld verschijnen."

   "Heer, vanaf vandaag zal ik aan de gemeenschap van de monniken aalmoezen geven."

* * * * *