Auteur Topic: Dana, geven - 03. Het offeren van dieren en mensen  (gelezen 3482 keer)

0 leden en 1 gast bekijken dit topic.

Offline nico70+

  • Eerwaarde
  • Nieuwkomer
  • ******
  • Berichten: 1060
    • facetten van het boeddhisme
Dana, geven - 03. Het offeren van dieren en mensen
« Gepost op: 23-04-2016 07:04 »
Dana, geven - 03. Het offeren van dieren en mensen

   Het offeren van mensen en dieren om onheil te voorkomen is nutteloos. Dieren- en mensenoffers zijn niet goed. Ze dragen geen heilzame vruchten. Maar offers waar geen levende wezens gedood worden, zijn heilzaam en brengen rijke vrucht. (S.III.9)


A.IV.39. Het offer I 
   Eens ging de brahmaan Ujjaya naar de Verheven toe, groette hem eerbiedig en ging terzijde neerzitten. Daarna vroeg hij of de Boeddha elke offergave goedkeurde.
   De Verhevene gaf ten antwoord: "Brahmaan, ik keur niet elk offer goed en ik keur niet elk offer af. Een offer waarbij runderen, schapen en geiten geslacht worden, kippen en varkens omkomen, waarbij talrijke levende wezens gedood worden, een dergelijk gewelddadig offer keur ik af. Want van een dergelijk gewelddadig offer wenden zich de heiligen af en degenen die het pad naar heiligheid hebben betreden.
   Maar een offer waarbij geen runderen, schapen en geiten, kippen en varkens geslacht worden, en waar ook geen talrijke levende wezens de dood vinden, een dergelijk geweldloos offer waarlijk keur ik goed, namelijk voortdurende weldadigheid, als een offer van het familiegebruik. En waarom? Tot een dergelijk geweldloos offer komen immers de heiligen en degenen die de weg naar heiligheid betreden hebben."

   "Dierenoffers en mensenoffers brengen leed en geen loon. Zulke offers worden gemeden door zuiveren, door alle grote wijzen.
   Maar wie een leedloos offer brengt, offer van het familiegebruik, waarbij geen rund, schaap noch geit, geen enkel levend wezen de dood vindt, een dergelijk waardig offer wordt door heiligen en wijzen opgezocht. Zo'n offer betaamt de wijze en brengt hoog loon. Het brengt zegen en nooit onheil; en wanneer dat offer rijkelijk is, dan verheugen zich ook de goden."

*

A.IV. 40 Het offer II
(De vragende is hier de brahmaan Udāyi. Het proza gedeelte is gelijk aan A.IV.39. Alleen de verzen zijn anders, namelijk:)
   "Waardig is een leedloos offer, dat te juister tijd wordt aangeboden. Zoiets zoeken zelfbedwongenen die het heilige leven voeren, die bevrijd zijn van de sluier der wereld, ontkomen aan het wanordelijke bestaan.
   Aan een dergelijk offer geven ook Boeddhas lofprijzing, zij kenners van alle goeds (letterlijk: kenners van zedelijke verdienste).

   Offer of dodenmaal, juist gegeven gave die men met een goed hart geeft aan een heilige, het veld van verdienste, juiste offers, juiste gaven, die men de waardige overhandigt;
   en wanneer dit offer rijkelijk is, verheugen zich ook de goden. Als een wijze op die manier offert, met een vrij hart, vol vertrouwen, dan is hem vast en zeker een wereld voorbestemd zonder leed, gelukkig."

*

D.5. Kutadanta sutta
   Tweegesprek waarin het offeren van dieren veroordeeld wordt. De brahmaan Kūtadanta vroeg aan de Boeddha op de avond voor een groot offerfeest hoe hij het beste dieren kon offeren. De Boeddha gaf toen eerst het voorbeeld van de vroegere koning Mahāvijita. Die offerde met veel moeite en met weinig resultaat. De brahmaan vroeg of er een offergave was met minder moeite en met meer resultaat. De Boeddha vertelde hem toen over het geven van de vier benodigdheden aan deugdzame monniken. Minder moeite en nog voorspoediger was het geven van een klooster aan de Orde. Nog beter was 1) zijn toevlucht te nemen tot de Boeddha, Dhamma en Ariyasangha; 2) de vijf regels na te volgen; 3) vanuit het huiselijke leven naar het huisloze leven te gaan en het heilige leven te leiden met als resultaat Nibbāna. Het laatste overtrof alle andere offergaven.

*

A.VII.44.  Het grote offer
   Eens verbleef de Verhevene te Savatthi, in het Jetavana klooster. Op die tijd zou een groot offerfeest van de brahmaan Uggata-Sarīra gehouden worden. Vijfhonderd stieren had men voor het offer naar de offerpaal gebracht. Hetzelfde was gebeurd met vijfhonderd jonge stieren, vijfhonderd vaarsen, vijfhonderd geiten en vijfhonderd rammen. De brahmaan Uggata-Sarīra ging naar de Verhevene toe, groette hem eerbiedig, ging terzijde neerzitten en zei aan de Verhevene:
   Heer Gotama, ik heb vernomen dat het brengen van vuuroffers en het oprichten van offerpalen hoog loon en zegen brengt."
   "Ook ik heb dat vernomen, brahmaan." 
   "Heer Gotama, dan stemmen wij dus hierin met elkaar overeen."
   
   Na deze woorden zei de eerwaarde Ananda to de brahmaan Uggata-Sarīra dat men op zo'n manier niet met de Volmaakte moest omgaan. Maar op de volgende manier moest men aan de Volmaakte de vraag stellen: "Heer, ik wil een vuuroffer brengen en offerpalen laten oprichten. Moge de Verhevene mij onderrichten opdat het mij lang tot heil en zegen strekt."
   Daarop zei de brahmaan Uggata-Sarīra aan de Verhevene:  "Heer, ik wil een vuuroffer brengen en offerpalen laten oprichten. Moge de Verhevene mij onderrichten opdat het mij lang tot heil en zegen strekt."

   De Verhevene gaf ten antwoord: "Brahmaan, wie een vuuroffer brengt en de offerpaal laat oprichten, die richt al voor het offeren drie zwaarden op, onheilzame, leed producerende. Het is het zwaard in daden, het zwaard in woorden en het zwaard in gedachten.
 
   Brahmaan, wie een vuuroffer laat brengen en de offerpaal laat oprichten, die laat al voor het offeren deze gedachten in zich opkomen: 'Zo en zoveel stieren, jonge stieren, vaarsen, geiten en rammen moeten voor het offer geslacht worden.' Hij gelooft dat hij iets verdienstelijks doet, maar hij doet iets schuldigs. Hij gelooft dat hij iets heilzaams doet, maar hij doet iets onheilzaams. Hij gelooft dat hij de weg naar een gelukkige wedergeboorte zoekt, maar hij zoekt de weg naar leedvolle wedergeboorte. Brahmaan, wie een vuuroffer laat brengen en de offerpaal laat oprichten, die richt al voor het offeren in gedachten dit eerste zwaard op, het onheilzame, leed producerende, leed brengende.
   Verder brahmaan, wie een vuuroffer laat brengen en de offerpaal laat oprichten, die spreekt al voor het offeren woorden zoals: 'Zo en zoveel stieren, jonge stieren, vaarsen, geiten en rammen moeten voor het offer geslacht worden.' Hij gelooft dat hij iets verdienstelijks doet, maar hij doet iets schuldigs. Hij gelooft dat hij iets heilzaams doet, maar hij doet iets onheilzaams. Hij gelooft dat hij de weg naar een gelukkige wedergeboorte zoekt, maar hij zoekt de weg naar leedvolle wedergeboorte. Brahmaan, wie een vuuroffer laat brengen en de offerpaal laat oprichten, die richt al voor het offeren in gedachten dit tweede zwaard op, het onheilzame, leed producerende, leed brengende.
   Verder, brahmaan, wie een vuuroffer laat brengen en de offerpaal laat oprichten, die begint zelf als eerste met het slachten van stieren, jonge stieren, vaarsen, geiten en rammen. Hij gelooft dat hij iets verdienstelijks doet, maar hij doet iets schuldigs. Hij gelooft dat hij iets heilzaams doet, maar hij doet iets onheilzaams. Hij gelooft dat hij de weg naar een gelukkige wedergeboorte zoekt, maar hij zoekt de weg naar leedvolle wedergeboorte. Brahmaan, wie een vuuroffer laat brengen en de offerpaal laat oprichten, die richt al voor het offeren in gedachten dit derde zwaard op, het onheilzame, leed producerende, leed brengende.

   Brahmaan, wie een vuuroffer laat brengen en de offerpaal laat oprichten, die richt al voor het offeren deze drie zwaarden op, onheilzame, leed producerende, leed brengende.
 
   Brahmaan, drie soorten vuur moet men verwerpen, moet men vermijden, niet onderhouden, namelijk het vuur van begeerte, het vuur van haat en het vuur van onwetendheid. Want door begeerte, haat en onwetendheid gedreven en overweldigd, met geobsedeerd hart, heeft men in daden, woorden en gedachten een slecht gedrag. En daardoor komt men na de dood in een lagere wereld, op een weg van lijden, in de afgronden van het bestaan, in de hel. Daarom, brahmaan, moet men deze drie soorten van vuur verwerpen, vermijden, niet onderhouden.

   Maar drie soorten van vuur moet men in een goede toestand houden, doordat men ze hoogacht, eert, waardeert en in ere houdt. Die drie soorten vuur zijn het offerwaardige vuur, het vuur van het gezinshoofd en het vuur dat gaven waard is.

   Het offerwaardige vuur bestaat hierin: wanneer iemands vader en moeder nog in leven zijn, dan gelden zij voor hem als offerwaardig vuur. En wel omdat men door hen ter wereld werd gebracht, van hen afstamt. Daarom moet men dit offerwaardige vuur in een goede toestand houden doordat men het hoogacht, eert, waardeert en in ere houdt.

   Het vuur van het gezinshoofd bestaat hierin: wat iemand bezit aan vrouwen, kinderen, dienaren en arbeiders, dat noemt men het vuur van het gezinshoofd. Daarom moet men dit vuur van het gezinshoofd in een goede toestand houden doordat men het hoogacht, eert, waardeert en in ere houdt.

   Het vuur dat gaven waard is, bestaat hierin:
Er zijn asceten en priesters die afkerig zijn van verkeerde leer, die gevestigd zijn in verdraagzaamheid en goedertierenheid, die alleen hun ik bedwingen, tot rust brengen en laten uitdoven. Dat noemt men het vuur dat gaven waard is. Daarom moet men dit vuur dat gaven waard is, in een goede toestand houden doordat men het hoogacht, eert, waardeert en in ere houdt.

   Brahmaan, het houtvuur moet men van tijd tot tijd aansteken; men moet er van tijd tot tijd naar kijken; men moet het van tijd tot tijd uitdoven; men moet het van tijd tot tijd brandend houden."
 
   Na deze woorden zei de brahmaan Uggata-Sarīra aan de Verhevene dat hij voortreffelijk gesproken had. De brahmaan nam zijn toevlucht tot de Boeddha en werd een lekenvolgeling. De offerdieren liet hij vrij.

*****