Dana, geven - 09. Het geven aan gestorvenen
A.X.177. Gaven voor gestorvenen
Een brahmaan zei eens tot de Verhevene dat brahmanen gaven geven, dodenoffers aanbieden met de woorden: "Moge deze gave onze gestorven familieleden en verwanten ten goede komen. Mogen zij van deze gave genieten."
De brahmaan vroeg of die gave werkelijk de gestorvenen ten goede komt, of zij werkelijk ervan genieten.
De Boeddha gaf ten antwoord dat die gave hen op een geschikte plaats ten goede komt, niet op een ongeschikte plaats.
De brahmaan: "Heer, wat is de geschikte plaats en wat is de ongeschikte plaats?"
De Boeddha: "Iemand doodt, steelt, heeft verkeerd gedrag in zinnelijke lusten, liegt, is een lasteraar, gebruikt barse taal, kletst, is hebzuchtig, vijandig, heeft verkeerde inzichten. En na de dood wordt hij wedergeboren in een hel. Daar leeft hij van het voedsel van de hellenwezens, en daarmee voedt hij zich. Dat is een ongeschikte plaats; degene die daar vertoeft komt die gave niet ten goede.
Iemand doodt, steelt, heeft verkeerd gedrag in zinnelijke lusten, liegt, is een lasteraar, gebruikt barse taal, kletst, is hebzuchtig, vijandig, heeft verkeerde inzichten. En na de dood wordt hij wedergeboren in de dierenwereld. Daar leeft hij van het voedsel van de dieren, daarmee voedt hij zich. Ook dat is een ongeschikte plaats; degene die daar vertoeft komt die gave niet ten goede.
Iemand ziet af van doden, stelen, van verkeerd gedrag in zinnelijke lusten, ziet af van liegen, van lasteren, van het gebruik van barse taal en van kletsen; hij is vrij van hebzucht, vrij van vijandigheid, en hij heeft juiste inzichten. Na de dood wordt hij wedergeboren onder de mensen. Daar leeft hij van het voedsel der mensen, daarmee voedt hij zich. Ook dat is een ongeschikte plaats; degene die daar vertoeft komt die gave niet ten goede.
Iemand ziet af van doden, stelen, van verkeerd gedrag in zinnelijke lusten, ziet af van liegen, van lasteren, van het gebruik van barse taal en van kletsen; hij is vrij van hebzucht, vrij van hatelijkheid, en hij heeft juiste inzichten. Na de dood wordt hij wedergeboren bij de hemelse wezens. Daar leeft hij van het voedsel van de hemelse wezens, daarmee voedt hij zich. Ook dat is een ongeschikte plaats; degene die daar vertoeft komt die gave niet ten goede.
Iemand doodt, steelt, heeft verkeerd gedrag in zinnelijke lusten, liegt, is een lasteraar, gebruikt barse taal, kletst, is hebzuchtig, vijandig, heeft verkeerde inzichten. En na de dood wordt hij wedergeboren in de sfeer van de ongelukkige geesten. Daar leeft hij van het voedsel van de wezens in de sfeer van de ongelukkige geesten; daarmee voedt hij zich. En wat hem hier door zijn vrienden, familieleden en verwanten aangeboden wordt, daarop teert hij; daarmee voedt hij zich. Dat is de geschikte plaats; daar komt die gave hem ten goede."
De brahmaan: "Heer Gotama, wanneer nu het gestorven familielid niet op die plaats wedergeboren wordt, wie geniet dan van die gave?"
De Boeddha: "Ook anderen van zijn familieleden of verwanten zijn op die plaats wedergeboren. Het is onmogelijk dat die plaats in deze lange tijd onbewoond is gebleven door gestorven bloed- of aanverwanten. Overigens blijft ook de gever niet zonder loon."
De brahmaan: "Heer Gotama belooft dus succes zelfs op een ongeschikte plaats?"
De Boeddha: "Brahmaan, zelfs op een ongeschikte plaats komt succes. Iemand doodt, steelt, heeft verkeerd gedrag in zinnelijke lusten, liegt, is een lasteraar, gebruikt barse taal, kletst, is hebzuchtig, vijandig, heeft verkeerde inzichten. Maar hij voorziet asceten en priesters van spijs en drank, kleding, voertuig, bloemen, reukwerken, zalven, slaapplaats, woning en licht. Na de dood wordt hij wedergeboren onder olifanten, paarden, runderen of honden. Daar echter krijgt hij eten en drinken, guirlanden en velerlei sieraden. Vanwege zijn slechte gedrag in daden, woorden en denken [doden etc], is hij daar wedergeboren. Maar vanwege zijn gedrag t.o.v. asceten en priesters krijgt hij daar eten en drinken, guirlanden en sieraden.
Iemand ziet af van doden, stelen, van verkeerd gedrag in zinnelijke lusten, ziet af van liegen, van lasteren, van het gebruik van barse taal en van kletsen; hij is vrij van hebzucht, vrij van vijandigheid, en hij heeft juiste inzichten. En hij voorziet asceten en priesters van spijs en drank, kleding, voertuig, bloemen, reukwerken, zalven, slaapplaats, woning en licht. Na de dood wordt hij wedergeboren bij de mensen of bij de hemelse wezens. Daar heeft hij deel aan menselijke of hemelse zinnelijke vreugden. En wel vanwege zijn goede boven vermelde gedrag.
Zo blijft ook de gever niet zonder beloning."
*
Petavatthu.III.2. Het verhaal over Sanuvasin
Het Petavatthu bestaat uit 51 verhalen over de ongelukkige geesten van de doden (petas) vanwege onheilzame daden. Door de Eerwaarde Nārada wordt er aan ongelukkige geesten gevraagd welke slechte daad ze in een vorig leven hebben gedaan met een dergelijk triest resultaat. In het kort wordt die daad dan verteld.
De petas kunnen uit hun ongelukkige toestand verlost worden door gaven aan hen te geven. Maar ze profiteren niet van directe gaven. Het is erg belangrijk dat de gever de verdienste van de gave aan de peta overdraagt. Zo kan de geest verlost worden van de peta-zuiveringsplaats (vagevuur) door de devotie van verwanten of vrienden en de begeleidende overdracht van verdienste. Een peta kan door een overvloed van verdiensten van goede daden die aan hem of haar aangeboden zijn, in een hemel wedergeboren worden. De overdracht van verdiensten aan petas maakt het mogelijk de werking van de wet van kamma-vipaka te wijzigen. (Gehman, H.S. (tr.). Petavatthu : Stories of the Departed. London 1974, p. xi-xii).
Het verhaal over Sanuvasin maakt het bovenstaande duidelijk.
Heel lang geleden keerde een prins te Varanasi van het park terug naar het paleis. Onderweg zag hij een Pacceka-Boeddha met naam Sunetta. Deze laatste was op zijn ronde voor aalmoezen, maar de prins sprak hem met ruwe woorden toe. Het gevolg hiervan kwam direct. De prins voelde een hevig branden van zijn lichaam. Hij stierf en werd herboren in de grote hel Avīchi. Toen de tijd daar afgelopen was, werd hij wedergeboren als een peta. En in deze Boeddha-periode werd hij herboren in een vissersdorp.
Hij was zich echter bewust van vroegere levens en daarom ging hij niet met anderen op visvangst. Hij gooide de vissen die zij meebrachten, terug in de zee. Zijn verwanten joegen hem toen het huis uit. Maar zijn broer bleef hem goedgezind.
Door toedoen van de Eerwaarde Ānanda werd de weggejaagde man een monnik. En hij bereikte het vierde niveau van heiligheid: hij werd een arahant. Samen met twaalf monniken vertoefde hij toen op een berg.
Zijn verwanten werden na de dood herboren als petas. Zijn vader en moeder voelden zich beschaamd dat zij hem toen uit het huis hadden gezet. Zij stuurden zijn peta-broer naar de arahant. De peta-broer maakte zich aan de arahant bekend met de woorden: “Eerwaarde Heer, ik ben uw broer, herboren als peta. Ook uw moeder en vader zijn diep ongelukkige wezens in de wereld van Yama. Omdat zij verkeerde daden deden, gingen zij vanhier naar de peta-wereld. Zij zijn mismaakt, naakt en vol angst. Wees a.u.b. genadig en vol mededogen. Geef een gave en schrijf de verdienste ervan aan ons toe. Dan zal het beter met ons gaan.”
Toen de Ouderling en de twaalf andere monniken hun rondgang voor aalmoezen beëindigd hadden, kwamen zij op dezelfde plaats samen om een maaltijd klaar te maken. De Ouderling sprak hun aldus toe: “Geef mij wat jullie hebben ontvangen. Ik zal een maaltijd gereed maken voor de Orde, uit mededogen met mijn verwanten.”
Zij stemden ermee in. De Ouderling nodigde de andere monniken uit; en toen hij de maaltijd opdiende, droeg hij de verdienste van de gave op aan zijn moeder, vader en broer met de woorden: “Moge dit voor mijn verwanten zijn; mogen mijn familieleden gezegend zijn.” Onmiddellijk na deze overdracht van verdienste was er voedsel voor de petas, zuiver, smakelijk en goed klaargemaakt.
De broer die nu knap, sterk en gelukkig was, zei toen: “Eerwaarde Heer, er is voldoende voedsel, maar kijk, wij zijn naakt. Heer, maak dat wij kleren krijgen.”
De Ouderling raapte hierop enkele flarden van weggegooide kleren op, naaide ze aaneen tot gewaden en gaf ze aan de Orde. Bij het aanbieden van deze gave droeg hij de verdienste ervan op aan zijn moeder, vader en broer, met de woorden: “Moge dit voor mijn verwanten zijn; mogen mijn familieleden gezegend zijn.”
Onmiddellijk na deze overdracht van verdienste werden kleren geproduceerd voor de petas. En de broer, met mooie kleren aan, toonde zich aan de Ouderling met de woorden: “Eerwaarde Heer, wij hebben nu meer kleren dan er in dit koninkrijk zijn. Ze zijn van zijde en van wol, van vlas en van katoen; het zijn er veel en ze zijn kostbaar. En ze hangen in de lucht. Eerwaarde Heer, wij hadden nog graag een huis.”
De Ouderling bouwde een hut van bladeren en gaf ze aan de Orde. Bij het aanbieden van deze gave droeg hij de verdienste ervan op aan zijn moeder, vader en broer, met de woorden: “Moge dit voor mijn verwanten zijn; mogen mijn familieleden gezegend zijn.”
Onmiddellijk na deze overdracht van verdienste werden huizen geproduceerd voor de petas. Het waren mooie gebouwen met voorraadkamers. En de peta-broer zei: “Eerwaarde Heer, bij de mensen zijn niet zulke woningen als wij hier hebben. Wij hebben nu huizen zoals bij de devas. Maar Heer, zorg ervoor dat wij een slok water kunnen drinken.”
De wijze Ouderling vulde hierop een waterpot en bood die aan de Orde aan. Bij het aanbieden van deze gave droeg hij de verdienste ervan op aan zijn moeder, vader en broer, met de woorden: “Moge dit voor mijn verwanten zijn; mogen mijn familieleden gezegend zijn.”
Onmiddellijk na deze overdracht van verdienste werd drinkwater voor de petas geproduceerd. Er waren vier diepe vijvers met een goede wal en helder water. Het water was koel en rook aangenaam. En de vijvers waren bedekt met lotussen en waterlelies.
Nadat zij een bad hadden genomen en gedronken, verschenen zij voor de Ouderling en zeiden: “Eerwaarde Heer, wij hebben genoeg water, maar onze voeten doen pijn en zitten vol kloven. Als wij buiten rondgaan, stappen wij op het grind en op doornen van struiken. Heer, zorg ervoor dat wij een voertuig krijgen.”
De Ouderling nam een schoen en bood die aan de Orde aan. Bij het aanbieden van deze gave droeg hij de verdienste ervan op aan zijn moeder, vader en broer, met de woorden: “Moge dit voor mijn verwanten zijn; mogen mijn familieleden gezegend zijn.”
Onmiddellijk na deze overdracht van verdienste werd een rijtuig voor de petas geproduceerd. Hierin kwamen zij tot bij de Ouderling en zeiden: “Eerwaarde Heer, uit mededogen zijn wij nu voorzien van voedsel en kleren. Ook kregen wij een huis, drinkwater en een voertuig. Heer, wij komen om u die vol mededogen bent, eer te betonen.”
De Ouderling vertelde dit voorval aan de Verhevene die het tot leerthema maakte.
(Petavatthu III.2)
*
Offergaven ten behoeve van de geesten van gestorven verwanten.
In het Khuddhakapāta staat als nr. 7 het Tirokudda Sutta. Het is een gedicht bij het brengen van offergaven ten behoeve van de geesten van gestorven verwanten. Dit gedicht staat ook in Petavatthu I.5. De verzen 7 en 8 worden in Sri Lanka en Thailand gereciteerd bij het verbranden van het lijk.
1. Buiten de muren staan ze, in nissen en op kruisingen van wegen. Bij de deurposten staan ze als ze hun oude tehuis weer opzoeken.
2. Wanneer een maaltijd met uitbundig voedsel en drank wordt opgediend, denkt tengevolge van zijn werk niemand aan hen.
3. Maar degenen die sympathie en mededogen voelen voor hun gestorven verwanten, geven op passende tijden gaven van zuiver en heerlijk voedsel en drinken met de gedachte: “Moge dit voor mijn verwanten zijn; mogen mijn verwanten gelukkig zijn.”
4. En de geesten van de verwanten in de peta-sfeer komen er samen en nemen aandachtig en met dank het vele eten en drinken aan, [met de woorden]:
5. “Mogen onze verwanten lang leven, onze verwanten van wie wij deze gave(n) hebben gekregen. Wij zijn ge-eerd [met een offergave] en de gevers blijven niet zonder beloning."
6. Want daar [bij de petas] is geen akkerbouw, geen veeteelt, daar is geen handel [zoals hier bij ons]. De hongerige geesten daar wier tijd hier voorbij is, leven van wat aan hen hier is gegeven.
7. Zoals water op een heuvel regent en omlaag stroomt naar het dal, juist zo is datgene wat hier gegeven is, van voordeel voor de gestorvenen.
8. Zoals rivieren vol water de oceaan vullen, juist zo is datgene wat hier gegeven is, de gestorvenen tot voordeel.
9. "Hij gaf mij geschenken, hij deed iets goeds voor mij, hij was mijn verwant, mijn vriend, mijn kameraad." Terwijl men zo denkt en zich herinnert aan wat vroeger gedaan is, moge men dan aan de gestorven geesten een gave brengen.
10. Want geen huilen, geen leed of ander geweeklaag van verwanten is van voordeel voor de gestorvene.
11. Maar als die gave met een goede basis is gegeven aan de Sangha, dan werkt het lange tijd voor hun voordeel en zij hebben onmiddellijk resultaat ervan.
12. Op die manier is de juiste plicht t.o.v. familieleden aangetoond, is een uitstekende gave aan de gestorvenen gegeven en is aan de monniken kracht geschonken. De verdienste die jullie hebben verworven, is niet gering.
*****