Dana, geven - 10. Geven als een van de volmaaktheden
In het Buddhavamsa, de kroniek van Boeddhas, zijn 24 vroegere levens van de Boeddha Gotama tijdens zijn loopbaan als Bodhisatta beschreven. Deze kroniek is zeer waarschijnlijk pas ná het 3e concilie in de Pāli Canon opgenomen. De volmaaktheden worden niet in de oudere nikāyas aangetroffen.
In het Cariyāpitaka, het 15e en laatste boek van de Khuddaka Nikāya, worden zeven van de tien volmaaktheden (dasa pārami) getoond. Die verhalen zijn verdeeld in drie groepen (vaggas). De eerste groep bevat tien verhalen over de Volmaaktheid van geven (dāna).
De vraag doet zich voor of deze verhalen allemaal betrouwbaar zijn. Zijn zij alleen symbolisch bedoeld of moeten zij als educatieve verhalen opgevat worden?
Ik denk dat de verhalen uit Buddhavamsa en Cariyāpitaka vergeleken moeten worden met de fabels uit de Indiase wereld. Volgens mij moeten zij allemaal beschouwd worden op dezelfde manier als de Jātakas. En dan zijn zij enkel educatieve verhalen, zonder enige historische waarde. De daden die hij er volvoerde om Boeddhas te eren, zijn voorbeelden van respect en vroomheid en moeten niet als feiten opgevat worden.
In het Buddhavamsa zijn tien bodhi-pācana dhammā genoemd, eigenschappen die leiden naar de ontplooiing van volmaakte Verlichting. Die eigenschappen zijn de tien volmaaktheden (pāramīs), de tien transcendente deugden. Een van deze volmaaktheden is edelmoedigheid, vrijgevigheid (dāna).
De volmaaktheid van geven bestaat in de wilsuiting om zichzelf of zijn bezittingen op te geven, gepaard gaande met mededogen en bekwame middelen. Ze heeft het kenmerk van edelmoedigheid; de functie ervan is door te geven gehechtheid aan iets of begeerte naar iets te vernietigen.
De Bodhisatta ontwikkelt mettā voor alle wezens en geeft hun vreesloosheid. Hij denkt aan het heil van de wezens en duldt hun lijden niet. Hij wenst hun geluk voor een lange tijd en ook koestert hij voor allen een gelijke gezindheid. Daarom geven zij gaven aan alle wezens tot hun geluk, zonder te controleren of deze of gene de gaven waard is of niet.
In vroegere vormen van bestaan, als mens wedergeboren, ondernam de Bodhisatta grote heilzame daden, onwankelbaar in edelmoedigheid. Hij maakte zich geliefd door edelmoedigheid en vrijgevigheid. Hij gaf uitgelezen spijzen en dranken, smakelijke maaltijden. Hij werd een bekwaam leraar in een handwerk en in wetenschap, kunst of beroep. Hij leerde de bekwaamheden welke anderen geen letsel toebrengen. Hij hield ervan gaven uit te delen, fijn geweven dekens en gewaden van linnen, wol, zijde.
Hij verenigde lang verloren verwanten en vrienden die uit elkaar waren geraakt. Hij verenigde ouders met hun kinderen, broers met broers, broers met zusters. Hij stichtte vrede, bracht lieden die uit elkaar waren geraakt, bij elkaar en verheugde zich erover. Eendracht maakte hem blij.
Hij was velen behulpzaam, verschafte troost en verzachting. Hij verlangde naar het welzijn en voordeel van de mensen. Hij probeerde de mensen in zekerheid te brengen, en dacht eraan hoe zij kunnen toenemen in vertrouwen, deugdzaam gedrag, kennis, ontzegging, het juiste begrijpen, wijsheid, rijkdom en bezittingen. Hij had graag dat zij veel vee hadden, dat het goed ging met hun vrouw en kinderen, personeel en verwanten; en dat zij goede collega’s en vrienden hadden. Hij leefde voor het geluk van velen, als iemand die angst en vrees verjoeg. Hij gaf wettelijke bescherming en onderdak en voorzag in alle noden.
Hij hield zich verre van achterklap. Wat hij hier gehoord had, vertelde hij elders niet verder om onenigheid te stichten. Hij probeerde vrede te stichten. Over harmonie verheugde hij zich.
Kortom, de Bodhisatta gaf materiële dingen en moedigde ook de ontwikkeling aan van geestelijke eigenschappen, zoals vreesloosheid, eendracht, harmonie, troost en zekerheid.
De volmaaktheid van geven moet beoefend worden door wezens van nut te zijn op vele manieren: door zijn bezittingen, lichaam en leven voor anderen op te offeren, door angst te verdrijven, en door ze in de leer te onderwijzen. Het geven is drievoudig door het object dat gegeven wordt: (1) het geven van materiële dingen; (2) het geven van vreesloosheid, of het geven van bescherming aan wezens wanneer zij angstig zijn geworden; (3) het geven van de leer (Dhamma).
Volgens het Buddhavamsa en het commentaar erop vervult de Bodhisatta de basis volmaaktheid van geven door het offer van zijn bezittingen; hij vervult de hogere volmaaktheid door het offer van een van zijn ledematen; en hij vervult de opperste volmaaktheid door het offer van zijn leven.
De Eerwaarde Nārada schreef dat geven wijs moet gebeuren. Als bijvoorbeeld een dronkaard of een drugsverslaafde een aalmoes zou vragen, en indien de Bodhisatta ervan overtuigd was dat zijn gave niet goed gebruikt zou worden, dan zou hij dat zonder aarzelen weigeren.
De volmaaktheid van geven kan door iedereen tot een bepaald niveau uitgeoefend worden. Wij hoeven immers niet tot in de perfectie de deugd van geven uit te voeren.
*
Geraadpleegde bronnen over de volmaaktheden:
Nārada Maha Thera: ‘Pārami – Perfections,’ in: The Buddha and His Teachings. Kandy 1980, p. 576-611.
D.30 : ‘Lakkhana Sutta: The Marks of a Great Man’, in: Walshe, Maurice (tr.): The Long Discourses of the Buddha, Kandy 1996, p. 441-460.
Ledi Sayadaw, Ven.: A Manual of the Excellent Man, Uttamapurisa Dīpanī. Transl. from the Burmese by U Tin Oo; edited by Bhikkhu Pesala. Kandy 2000.
Bodhi, Bhikkhu (tr.): ‘A Treatise on the Pāramīs,’ in: The Discourse on the All-Embracing Net of Views : The Brahmajāla Sutta and its Commentaries. Kandy 1978, p. 254-330.
Upatissa, Arahant: The Path of Freedom (Vimuttimagga). Transl. into Chinese by Tipitaka Sanghapāla of Funan; transl. from the Chinese by Rev. N.R.M.Ehara, Soma Thera & Kheminda Thera. (repr.). Kandy 1995. (1st publ. 1961; 1st BPS ed. 1977), p. 188-190.
Buddhaghosa, Bhadantācariya: The Path of Purification (Visuddhimagga). Transl. by Bhikkhu Ñānamoli. Singapore: Singapore Buddhist Meditation Centre, [1956], p. 353.
Horner, I.B. (tr.): Chronicle of Buddhas (Buddhavamsa) and Basket of Conduct (Cariyāpitaka). London 1975. (Sacred Books of the Buddhists, Vol. XXXI); (The Minor Anthologies of the Pali Canon, Part III), p. 20 (II A:120).
Horner, I.B. (tr.): The Clarifier of the Sweet Meaning (Madhuratthavilāsinī). Commentary on the Chronicle of Buddhas (Buddhavamsa) by Buddhadatta Thera. London 1978. (Sacred Books of the Buddhists, Vol. XXXIII).
Nārada Maha Thera: The Buddha and His Teachings. (4th enlarged ed.) Kandy 2524/1980, p. 578.
* * * * *