7.17. Over het ophelderen van alle twijfels
“Monniken, het zou misschien kunnen zijn dat de een of andere monnik twijfel of onzekerheid koestert over de Boeddha, de leer, de Orde van de monniken, het pad of de praktijk ervan. Als dat zo is, dan vraagt er onmiddellijk over, monniken. Koestert niet zulke twijfels zonder te trachten ze op te lossen. Stelt jullie niet bloot aan later berouw door dan te denken: ‘De Leraar was te midden van ons aanwezig en wij bleven in gebreke in zijn tegenwoordigheid vragen te stellen.’” [341]
Na deze woorden bleven de monniken zwijgen. En voor een tweede en derde keer sprak de Verhevene de monniken als boven toe. En elke keer bleven die monniken zwijgen. Toen zei de Verhevene tot die monniken: “Het zou kunnen zijn, monniken, dat jullie uit eerbied voor de leraar geen vragen willen stellen. Laat in dat geval de vriend het zeggen aan zijn vriend.” Na deze woorden bleven de monniken zwijgen.
Toen zei de eerwaarde Ānanda tot de Verhevene: “Verbazingwekkend, Heer, wonderbaarlijk, Heer, deze overtuiging heb ik van deze monnikengemeenschap dat geen enkele monnik twijfel of onzekerheid koestert over de Boeddha, de leer, de Orde van de monniken, het pad of de praktijk ervan.” – “Ānanda, jij spreekt aldus uit overtuiging. Maar de Volmaakte weet met zekerheid dat er onder deze gemeenschap van monniken geen enkele monnik is die twijfel of onzekerheid koestert over de Boeddha, de leer, de Orde van de monniken, het pad of de praktijk ervan. Want, Ānanda, van deze vijfhonderd monniken hier is ook de eenvoudigste een in-de-stroom-getredene,[342] niet meer in staat om terug te vallen in de lagere vormen van bestaan, verzekerd van rechtmatigheid en bestemd tot Ontwaking.” [343]
De eerwaarde Anuruddha zag wat er in de gedachten van die verzamelde monniken was en toen sprak hij vol respect de Boeddha aldus toe: “Heer, al moge de maan ook warm worden en al moge de zon ook koud worden, de vier edele waarheden evenwel die door de Heer verkondigd zijn, kunnen niet anders zijn. De waarheid van dukkha, onderwezen door de Heer, beschrijft werkelijk dukkha dat niet geluk kan worden. De opeenhoping van verlangens, waarlijk, is de oorzaak van het ontstaan van dukkha. Er kan nooit een andere oorzaak zijn. Indien dukkha vernietigd is, dan is het omdat de oorzaak ervan vernietigd is. Want als de oorzaak vernietigd is, moet ook het resultaat vernietigd zijn. Het praktische pad dat voert naar het verdwijnen van dukkha, is het ware pad. Er kan geen ander pad zijn. Heer, al deze bhikkhus hebben zekerheid en hebben geen twijfels over de vier edele waarheden.
In deze bijeenkomst zullen degenen die nog niet hebben gedaan wat gedaan moet worden,[344] zeker verdriet voelen wanneer zij de Heer het parinibbāna zien bereiken. Onder hen zullen zij die pas het pad van de leer betreden hebben,[345] en die gehoord hebben wat de Heer zojuist heeft gezegd, allen te zijner tijd Verlichting bereiken aangezien zij de leer zó duidelijk zien als een bliksemflits in de duisternis van de nacht. Maar als er iemand is die gedaan heeft wat gedaan moet worden,[346] die reeds de oceaan van dukkha heeft overgestoken, die zal aldus denken: ‘De Heer heeft parinibbāna bereikt; waarom is dit zo snel volbracht?’”
_____
[341] ook in A.IV.76; en in D.16.
[342] Zij hadden alle twijfel verwoest, zodat zij met wijsheid het doel van de leer, nibbāna, hadden gezien.
[343] ook in A.IV.76; en D.16.
[344] namelijk degenen die nog niet de volledige Verlichting bereikt hebben.
[345] de in-de-stroom-getredenen.
[346] namelijk een Arahant, een volmaakte heilige.