Beste, (vervolg van de bloemlezing)
16. De uiteenzetting van de elementen
In het voorgaande “wat thans is neemt men waar ‘ [nr. 14] staan ook de regels:
“Waar noch water, noch aarde,
noch vuur noch lucht een steun krijgen, ...
Die regels gaan over vier elementen. Maar in totaal zijn er zes elementen waaruit de mens bestaat. Een overwegen ervan leidt naar onthechting, naar Nibbana.
“ 'Deze mens bestaat uit zes elementen,’ - waarop heeft dit betrekking? - Er is het aarde-element, er is het water-element, er is het vuur-element, er is het wind-element, er is het ruimte-element en er is het bewustzijn-element.
Wat is het aarde-element? Het aarde-element kan zowel innerlijk als uiterlijk zijn. Het innerlijke aarde-element bestaat hierin: wat er bestaat aan vaste innerlijke dingen die tot iemand zelf behoren en die object van hechten zijn, zoals hoofdhaar, lichaamshaar, nagels, tanden, huid, vlees, spieren, pezen, beenderen, beendermerg, nieren, hart, lever, middenrif, milt, longen, dikke darm, dunne darm, maag, ontlasting of wat er anders nog is aan innerlijke dingen, dat noemt men het innerlijke aarde-element. Zowel het innerlijke als het uiterlijke aarde-element zijn alleen maar aarde-element. En dat moet met gepaste wijsheid overeenkomstig de werkelijkheid aldus beschouwd worden: “Dat is niet van mij, dat ben ik niet, dat is niet mijn zelf.” Wanneer men zo het aarde-element beschouwt, dan wordt men tegenover dat aarde-element onthecht en maakt men de geest vrij van begeerte naar het aarde-element.
Eens komt de tijd waarin het uiterlijke aarde-element in chaos geraakt en dan verdwijnt het uiterlijke aarde-element. Wanneer zelfs dit uiterlijke aarde-element, hoe groot het ook is, als vergankelijk beschouwd wordt, als onderhevig aan vernietiging, verdwijnen en verandering, hoeveel te meer dan dit lichaam waaraan door begeerte gehecht wordt en dat slechts korte tijd blijft bestaan. Dat lichaam kan niet als “ik” of “mijn” of “ik ben” beschouwd worden.
Wanneer nu anderen iemand die het zo overeenkomstig de werkelijkheid ziet, beledigen, uitschelden, en lastig vallen, dan begrijpt hij het aldus: 'Dit pijnlijke gevoel dat ontstaan is uit hoorcontact, is in mij ontstaan. Het is niet zonder oorzaak, maar het is veroorzaakt, en wel door contact.' Dan ziet hij dat contact vergankelijk is, dat gevoel vergankelijk is, dat waarneming vergankelijk is, dat formaties vergankelijk zijn, en dat bewustzijn vergankelijk is. En zijn geest die in dat element een steunpunt vindt, dringt vooruit en verkrijgt vertrouwen, standvastigheid en vastbeslotenheid.
Wanneer nu anderen die persoon aangrijpen op een manier die niet gewenst is, onaangenaam, waarbij hij met vuisten, stokken of messen in contact komt, dan begrijpt hij dat als volgt: 'Dit lichaam is van zo'n aard dat contact met vuisten, stokken of messen erop af komt. Maar in de gelijkenis van de zaag heeft de Verhevene deze raad gegeven: 'Monniken, zelfs wanneer bandieten jullie in stukken zouden zagen, dan zou iemand die tegenover hen een verdorven geest liet ontstaan, mijn leer niet navolgen.' Dus moet onuitputtelijke energie in mij geproduceerd worden, en moet ononderbroken oplettendheid tegenwoordig zijn, mijn lichaam moet stil zijn en onbelast, mijn geest moet geconcentreerd zijn en op één punt gericht. En nu kan contact met vuisten, stokken of messen op dit lichaam af komen; want dit is alleen maar het opvolgen van de leer van de Boeddha.'
Wanneer die persoon nadenkt over de Boeddha, Dhamma en Ariyasangha, ingeval dan gelijkmoedigheid die door het heilzame wordt ondersteund, niet in hem is verankerd, dan wekt hij als volgt een gevoel van urgentie op: 'Het is een verlies voor mij, het is geen winst voor mij, het is slecht voor mij, het is niet goed voor mij, dat, wanneer ik zo nadenk over de Boeddha, Dhamma en Ariyasangha, gelijkmoedigheid die door het heilzame wordt ondersteund, niet in mij verankerd wordt.'
Maar ingeval, wanneer hij nadenkt over de Boeddha, Dhamma en Ariyasangha, gelijkmoedigheid die door het heilzame wordt ondersteund, in hem verankerd wordt, dan is hij daarmee tevreden. En op dit punt is door die persoon veel bereikt.
Wat is het water-element? Het waterelement kan zowel innerlijk als uiterlijk zijn. Het innerlijke waterelement bestaat hierin: wat er aan innerlijke dingen die tot iemand zelf behoren, water, waterig is en object van hechten, zoals gal, slijm, etter, bloed, zweet, vet, tranen, talg, speeksel, snot, gewrichtsvloeistof, urine of wat er anders nog aan innerlijke, tot iemand zelf behorende dingen, water, waterig is en object van hechten, dat noemt men het innerlijke waterelement. Zowel het innerlijke als het uiterlijke waterelement zijn alleen maar water-element. En dat moet met gepaste wijsheid overeenkomstig de werkelijkheid aldus beschouwd worden: “Dit is niet van mij, dit ben ik niet, dit is niet mijn zelf.” Wanneer men het waterelement zo beschouwt, wordt men tegenover het waterelement onthecht en maakt men de geest vrij van begeerte naar het waterelement.
Eens komt de tijd waarin het uiterlijke waterelement in chaos raakt. Dorpen, kleine en grote steden, provincies en hele landen worden dan overstroomd. Eens komt de tijd waarin het water in de grote oceaan steeds verder terugwijkt, 100 km, 200 km, 500 km, 700 km. Eens komt de tijd dat het water in de grote oceaan steeds ondieper wordt, tot zelfs een vinger niet meer natgemaakt kan worden. Wanneer zelfs dat uiterlijke waterelement, hoe groot het ook is, als vergankelijk bezien wordt, als onderhevig aan vernietiging, verdwijnen en aan verandering, hoeveel meer dan dit lichaam waaraan door begeerte gehecht wordt en dat slechts korte tijd blijft bestaan. Dat lichaam kan niet als “ik” of “mijn” of “ik ben” beschouwd worden.
Wanneer nu anderen iemand die het zo overeenkomstig de werkelijkheid ziet, beledigen, uitschelden, en lastig vallen, dan begrijpt hij het aldus: 'Dit pijnlijke gevoel dat ontstaan is uit hoorcontact, is in mij ontstaan. Het is niet zonder oorzaak, maar het is veroorzaakt, en wel door contact.' Dan ziet hij dat contact vergankelijk is, dat gevoel vergankelijk is, dat waarneming vergankelijk is, dat formaties vergankelijk zijn, en dat bewustzijn vergankelijk is. En zijn geest die in dat element een steunpunt vindt, dringt vooruit en verkrijgt vertrouwen, standvastigheid en vastbeslotenheid.
Wanneer nu anderen die persoon aangrijpen op een manier die niet gewenst is, onaangenaam, waarbij hij met vuisten, stokken of messen in contact komt, dan begrijpt hij dat als volgt: 'Dit lichaam is van zo'n aard dat contact met vuisten, stokken of messen erop af komt. Maar in de gelijkenis van de zaag heeft de Verhevene deze raad gegeven: 'Monniken, zelfs wanneer bandieten jullie in stukken zouden zagen, dan zou iemand die tegenover hen een verdorven geest liet ontstaan, mijn leer niet navolgen.' Dus moet onuitputtelijke energie in mij geproduceerd worden en moet ononderbroken oplettendheid tegenwoordig zijn, mijn lichaam moet stil zijn en onbelast, mijn geest moet geconcentreerd zijn en op één punt gericht. En nu kan contact met vuisten, stokken of messen op dit lichaam af komen; want dit is alleen maar het opvolgen van de leer van de Boeddha.'
Wanneer die persoon nadenkt over de Boeddha, Dhamma en Ariyasangha, ingeval dan gelijkmoedigheid die door het heilzame wordt ondersteund, niet in hem is verankerd, dan wekt hij als volgt een gevoel van urgentie op: 'Het is een verlies voor mij, het is geen winst voor mij, het is slecht voor mij, het is niet goed voor mij, dat, wanneer ik zo nadenk over de Boeddha, Dhamma en Ariyasangha, gelijkmoedigheid die door het heilzame wordt ondersteund, niet in mij verankerd wordt.'
Maar ingeval, wanneer hij nadenkt over de Boeddha, Dhamma en Ariyasangha, gelijkmoedigheid die door het heilzame wordt ondersteund, in hem verankerd wordt, dan is hij daarmee tevreden. En op dit punt is door die persoon veel bereikt.
Wat is het vuur-element? Het vuur-element kan zowel innerlijk als uiterlijk zijn. Het innerlijke vuur-element bestaat hierin: wat er bestaat aan innerlijke dingen die tot iemand zelf behoren, die vuur zijn, vurig en object van hechten, dus datgene waardoor men verwarmd wordt, ouder wordt en verteerd wordt, en datgene waardoor verteerd wordt wat gegeten, gedronken en geproefd is, of wat er anders nog aan innerlijke dingen die tot iemand zelf behoren, vuur, vurig is en object van hechten, dat noemt men het innerlijke vuur-element. Zowel het innerlijke als het uiterlijke vuur-element zijn alleen maar vuur-element. En dat moet met gepaste wijsheid aldus bezien worden: “Dit is niet van mij, dat ben ik niet, dat is niet mijn zelf.” Wanneer men het vuur-element zo beschouwt, wordt men tegenover het vuur-element onthecht en maakt men de geest vrij van begeerte naar het vuur-element.
Eens komt de tijd waarin het uiterlijke vuurelement in chaos geraakt. Dorpen, kleine en grote steden, provincies en hele landen worden dan door brand verwoest. Het vuur gaat alleen uit op grond van gebrek aan brandstof, bijvoorbeeld wanneer het bij groen gras komt, of bij een rots of bij water of bij een vrije, open vlakte. Eens komt de tijd waarin men met moeite zal proberen vuur te maken, zelfs met kippenveren of spanen van schors. Wanneer zelfs dat uiterlijke vuurelement, hoe groot het ook is, als vergankelijk bezien wordt, als onderhevig aan vernietiging, aan verdwijnen en aan verandering, hoeveel te meer dan dit lichaam waaraan door begeerte gehecht wordt en dat slechts korte tijd blijft bestaan. Dat kan niet als “ik” of “mijn” of “ik ben” beschouwd worden.
Wanneer nu anderen iemand die het zo overeenkomstig de werkelijkheid ziet, beledigen, uitschelden, en lastig vallen, dan begrijpt hij het aldus: 'Dit pijnlijke gevoel dat ontstaan is uit hoorcontact, is in mij ontstaan. Het is niet zonder oorzaak, maar het is veroorzaakt, en wel door contact.' Dan ziet hij dat contact vergankelijk is, dat gevoel vergankelijk is, dat waarneming vergankelijk is, dat formaties vergankelijk zijn, en dat bewustzijn vergankelijk is. En zijn geest die in dat element een steunpunt vindt, dringt vooruit en verkrijgt vertrouwen, standvastigheid en vastbeslotenheid.
Wanneer nu anderen die persoon aangrijpen op een manier die niet gewenst is, onaangenaam, waarbij hij met vuisten, stokken of messen in contact komt, dan begrijpt hij dat als volgt: 'Dit lichaam is van zo'n aard dat contact met vuisten, stokken of messen erop af komt. Maar in de gelijkenis van de zaag heeft de Verhevene deze raad gegeven: 'Monniken, zelfs wanneer bandieten jullie in stukken zouden zagen, dan zou iemand die tegenover hen een verdorven geest liet ontstaan, mijn leer niet navolgen.' Dus moet onuitputtelijke energie in mij geproduceerd worden, en moet ononderbroken oplettendheid tegenwoordig zijn, mijn lichaam moet stil zijn en onbelast, mijn geest moet geconcentreerd zijn en op één punt gericht. En nu kan contact met vuisten, stokken of messen op dit lichaam af komen; want dit is alleen maar het opvolgen van de leer van de Boeddha.'
Wanneer die persoon nadenkt over de Boeddha, Dhamma en Ariyasangha, ingeval dan gelijkmoedigheid die door het heilzame wordt ondersteund, niet in hem is verankerd, dan wekt hij als volgt een gevoel van urgentie op: 'Het is een verlies voor mij, het is geen winst voor mij, het is slecht voor mij, het is niet goed voor mij, dat, wanneer ik zo nadenk over de Boeddha, Dhamma en Ariyasangha, gelijkmoedigheid die door het heilzame wordt ondersteund, niet in mij verankerd wordt.'
Maar ingeval, wanneer hij nadenkt over de Boeddha, Dhamma en Ariyasangha, gelijkmoedigheid die door het heilzame wordt ondersteund, in hem verankerd wordt, dan is hij daarmee tevreden. En op dit punt is door die persoon veel bereikt.
Wat is het wind-element? Het wind-element kan zowel innerlijk als uiterlijk zijn. Het innerlijke wind-element is aldus: wat er aan innerlijke dingen die tot iemand zelf behoren, wind, winderig is, en object van hechten, namelijk opstijgende winden, neergaande winden, winden in de buik, winden in de darmen, winden die door de ledematen stromen, in- en uitademing, of wat er anders nog aan innerlijke dingen die tot iemand zelf behoren, wind, winderig is en object van hechten, dat noemt men het innerlijke wind-element. Zowel het innerlijke als het uiterlijke wind-element zijn alleen maar wind-element. En dat moet met gepaste wijsheid aldus bezien worden: “Dit is niet van mij, dat ben ik niet, dat is niet mijn zelf.” Wanneer men het wind-element zo met gepaste wijsheid overeenkomstig de werkelijkheid beschouwt, dan wordt men tegenover het wind-element onthecht en maakt men de geest vrij van begeerte naar het wind-element.
Eens komt de tijd dat het uiterlijke wind-element in chaos geraakt. Dorpen, kleine en grote steden, provincies en hele landen worden dan weggeveegd. Eens komt de tijd dat men in de laatste maand van het warme seizoen probeert wind te maken met een waaier of blaasbalg, en dat zelfs loshangende strovezels aan de rand van het dak niet bewegen. Wanneer zelfs dat uiterlijke wind-element, hoe groot het ook is, als vergankelijk gezien wordt, als onderhevig aan vernietiging, aan verdwijnen en aan verandering, hoeveel te meer dan dit lichaam waaraan door begeerte gehecht wordt en dat slechts korte tijd blijft bestaan. Dat kan niet als “ik” of “mijn” of “ik ben” beschouwd worden.
Wanneer nu anderen iemand die het zo overeenkomstig de werkelijkheid ziet, beledigen, uitschelden, en lastig vallen, dan begrijpt hij het aldus: 'Dit pijnlijke gevoel dat ontstaan is uit hoorcontact, is in mij ontstaan. Het is niet zonder oorzaak, maar het is veroorzaakt, en wel door contact.' Dan ziet hij dat contact vergankelijk is, dat gevoel vergankelijk is, dat waarneming vergankelijk is, dat formaties vergankelijk zijn, en dat bewustzijn vergankelijk is. En zijn geest die in dat element een steunpunt vindt, dringt vooruit en verkrijgt vertrouwen, standvastigheid en vastbeslotenheid.
Wanneer nu anderen die persoon aangrijpen op een manier die niet gewenst is, onaangenaam, waarbij hij met vuisten, stokken of messen in contact komt, dan begrijpt hij dat als volgt: 'Dit lichaam is van zo'n aard dat contact met vuisten, stokken of messen erop af komt. Maar in de gelijkenis van de zaag heeft de Verhevene deze raad gegeven: 'Monniken, zelfs wanneer bandieten jullie in stukken zouden zagen, dan zou iemand die tegenover hen een verdorven geest laat ontstaan, mijn leer niet navolgen.' Dus moet onuitputtelijke energie in mij geproduceerd worden, en moet ononderbroken oplettendheid tegenwoordig zijn; mijn lichaam moet stil zijn en onbelast, mijn geest moet geconcentreerd zijn en op één punt gericht. En nu kan contact met vuisten, stokken of messen op dit lichaam af komen; want dit is alleen maar het opvolgen van de leer van de Boeddha.'
Wanneer die persoon nadenkt over de Boeddha, Dhamma en Ariyasangha, ingeval dan gelijkmoedigheid die door het heilzame wordt ondersteund, niet in hem is verankerd, dan wekt hij als volgt een gevoel van urgentie op: 'Het is een verlies voor mij, het is geen winst voor mij, het is slecht voor mij, het is niet goed voor mij, dat, wanneer ik zo nadenk over de Boeddha, Dhamma en Ariyasangha, gelijkmoedigheid die door het heilzame wordt ondersteund, niet in mij verankerd wordt.'
Maar ingeval, wanneer hij nadenkt over de Boeddha, Dhamma en Ariyasangha, gelijkmoedigheid die door het heilzame wordt ondersteund, in hem verankerd wordt, dan is hij daarmee tevreden. En op dit punt is door die persoon veel bereikt.
Wat is het ruimte-element? Het ruimte-element kan zowel innerlijk als uiterlijk zijn. Het innerlijke ruimte-element is aldus: wat er aan innerlijke dingen die tot iemand zelf behoren, ruimte, ruimtelijk is en object van hechten, dus de oorgaten, de neusgaten, de mondopening, en de opening waarmee datgene wat gegeten, gedronken, verteerd en geproefd is, afgeslikt wordt, en de opening waarin het zich ophoopt, en de opening waardoor het beneden uitgescheiden wordt, of wat er anders nog aan innerlijke dingen die tot iemand zelf behoren, ruimte, ruimtelijk is en object van hechten: dat noemt men het innerlijke ruimte-element. Zowel het innerlijke als het uiterlijke ruimte-element zijn alleen maar ruimte-element. En dat moet met gepaste wijsheid aldus bezien worden: “Dit is niet van mij, dat ben ik niet, dat is niet mijn zelf.” Wanneer men het ruimte-element zo met gepaste wijsheid overeenkomstig de werkelijkheid beschouwt, wordt men tegenover het ruimte-element onthecht en maakt men de geest vrij van begeerte naar het ruimte-element.
Dan blijft alleen nog het bewustzijn over, gezuiverd en stralend. Wat neemt men waar met dat bewustzijn? Men neemt waar: ‘dit is aangenaam,’ men neemt waar: ‘dit is pijnlijk,’ men neemt waar: ‘dit is noch pijnlijk noch aangenaam.’ In afhankelijkheid van contacten die als aangenaam of pijnlijk of noch pijnlijk noch aangenaam gevoeld moeten worden, ontstaan aangename of pijnlijke of neutrale gevoelens. Wanneer men een aangenaam of een pijnlijk of een neutraal gevoel voelt, begrijpt men: ‘Ik voel een aangenaam of een pijnlijk of een neutraal gevoel.’
Wanneer er geen contact is, worden de aangename of pijnlijke of neutrale gevoelens beëindigd.”
16.1. Gelijkmoedigheid
“Dan blijft alleen nog gelijkmoedigheid over, gezuiverd en stralend. Men begrijpt: ‘Wanneer ik deze gelijkmoedigheid, die zo gezuiverd en stralend is, ga richten op de vormloze meditatieve gebieden (‘ruimte is oneindig,’ ‘bewustzijn is oneindig,’ ‘niets is er,’ ‘noch waarneming noch niet waarneming,’) en mijn geest dienovereenkomstig ga ontplooien, dan zou deze gelijkmoedigheid van mij, door die meditatieve gebieden gedragen, eraan vasthechten en zeer lang voortduren. [Zelfs zeer lang; de levensspanne in de vormloze sferen van bestaan, die overeenkomen met de vormloze verdiepingen, ligt tussen 20.000 en 84.000 aeonen.]
Men begrijpt: ‘Wanneer ik deze gelijkmoedigheid, die zo gezuiverd en stralend is, ga richten op die vormloze meditatieve gebieden en mijn geest dienovereenkomstig ga ontplooien, dan is dat gevormd. Men vormt geen enkele voorwaarde en produceert geen enkele wilsopwelling in de richting van bestaan of bestaansmogelijkheid. Omdat men geen enkele voorwaarde vormt en geen enkele wilsopwelling in richting bestaan of bestaansmogelijkheid produceert, hecht men nergens meer vast aan de wereld. Wanneer men niet vasthecht, is men niet opgewonden. Wanneer men niet opgewonden is, bereikt men persoonlijk Nibbana. Men begrijpt: ‘Geboorte is ten einde gebracht, het heilige leven is geleefd, gedaan is wat gedaan moest worden, er is verder niets meer te doen.’
Wanneer men een aangenaam gevoel voelt, begrijpt men: ‘Het is vergankelijk, er is geen vasthouden aan. Wanneer men een pijnlijk gevoel voelt, begrijpt men: ‘Het is vergankelijk, er is geen vasthouden aan’. Wanneer men een noch pijnlijk noch aangenaam gevoel voelt, begrijpt men: ‘Het is vergankelijk, er is geen vasthouden aan.’
Wanneer men een aangenaam gevoel voelt, voelt men het als bevrijde. Wanneer men een pijnlijk gevoel voelt, voelt men het als bevrijde. Wanneer men een noch pijnlijk noch aangenaam gevoel voelt, voelt men het als bevrijde.
Men begrijpt: ‘Met het einde van het leven zal alles wat gevoeld wordt, waaraan men zich niet vermaakt, terstond koel worden.’
Iemand die deze wijsheid bezit, heeft de hoogste grondslag van de wijsheid. Want dit is de hoogste edele wijsheid, namelijk het weten van de vernietiging van alle dukkha.
Zijn bevrijding die op de waarheid is gebaseerd, is onwrikbaar. Want dat is onecht wat een bedrieglijke aard heeft, en dat is echt wat een onbedrieglijke aard heeft - Nibbāna.
Vroeger, toen hij onwetend was, verwierf en ontwikkelde hij geestelijke aanwinsten. Nu zijn die door hem overwonnen, aan de wortel afgesneden, verwijderd zodat zij niet meer onderworpen zijn aan toekomstig ontstaan. Daarom bezit iemand die deze verzaking bezit, de hoogste grondslag van verzaking. Want bhikkhu, dit is de hoogste edele verzaking, namelijk het loslaten van alle geestelijke aanwinsten.
Vroeger, toen hij onwetend was, ervoer hij hebzucht, begeerte en hevig verlangen; die zijn nu door hem overwonnen, aan de wortel afgesneden, verwijderd, zodat ze aan een toekomstig ontstaan ervan niet meer onderworpen zijn. Vroeger, toen hij onwetend was, ervoer hij toorn, kwaadwil en haat; die zijn nu door hem overwonnen, aan de wortel afgesneden, verwijderd, zodat zij aan een toekomstig ontstaan ervan niet meer onderworpen zijn. Vroeger, toen hij onwetend was, ervoer hij onwetendheid en verblinding; dat is nu door hem opgegeven, aan de wortel afgesneden, verwijderd, zodat het niet meer aan een toekomstig ontstaan ervan onderworpen is. Daarom bezit een bhikkhu die deze vrede bezit, de hoogste grondslag van de vrede. Want dit is de hoogste edele vrede, namelijk de bevrijding van begeerte, haat en verblinding.
Met betrekking hierop werd gezegd dat men wijsheid niet moet verwaarlozen, dat men de waarheid oprecht moet houden, dat men verzaking moet onderhouden, en dat men voor de vrede moet oefenen.”
16.2. De stromen van de voorstelling
“ ‘De stromen van de voorstelling overstromen iemand niet meer die op deze grondvesten staat, en wanneer de stromen van de voorstelling hem niet meer overstromen, dan wordt hij een ‘wijze in de vrede’ genoemd, zo werd gezegd.’ En met betrekking waarop werd dit gezegd?
‘Ik ben’ is een voorstelling; ‘ik ben dit’ is een voorstelling; ‘ik zal zijn’ is een voorstelling; ‘ik zal niet zijn’ is een voorstelling; ‘ik zal bezitten’ is een voorstelling; ‘ik zal vorm bezitten’ is een voorstelling; ‘ik zal vormloos zijn’ is een voorstelling’; ‘ik zal waarnemend zijn’ is een voorstelling; ‘ik zal niet waarnemend zijn’ is een voorstelling; ‘ik zal noch waarnemend noch niet waarnemend zijn’ is een voorstelling. Voorstelling is een ziekte, een gezwel, een stekel. Bhikkhu, doordat men elke voorstelling overschrijdt, wordt men een wijze in de vrede genoemd. En de wijze in de vrede is niet geboren, hij wordt niet ouder, sterft niet; hij wordt niet bewogen en heeft geen verlangen. Want in hem is niets meer aanwezig waardoor hij geboren zou kunnen worden. Niet geboren, hoe kan hij dan ouder worden? Niet ouder wordend, hoe kan hij dan sterven? Niet stervend, hoe kan hij dan bewogen worden? Niet bewogen, hoe kan hij dan verlangen hebben?
Met betrekking hierop werd gezegd: ‘De stromen van de voorstelling overstromen iemand niet meer die op deze grondslagen staat, en wanneer de stromen van de voorstelling hem niet meer overstromen, dan wordt hij een ‘wijze in de vrede’ genoemd.’
Onthoudt deze korte uiteenzetting van de zes elementen.”
Met vriendelijke groet
Nico