de leer van anatta (vervolg)
Wat verstaat men onder persoonlijkheid?
Het pali woord anatta wordt ook met “onpersoonlijkheid” vertaald. Wat nu wordt door de Verhevene 'persoonlijkheid'* genoemd?
* 'Persoonlijkheid' (sakkāya) is de illusie die door hechten aan de groepen van bestaan tot stand komt; niet te verwisselen met 'persoon' (puggala), de individualiteit die ook Verlichten hebben.
De vijf groepen van bestaan waaraan men hecht, die worden persoonlijkheid genoemd. (M.44; M.28; M.109) Ze worden ook groeperingen van hechten genoemd. Het zijn:
1. de groepering van vorm, de bestaansgroep van vorm waaraan men hecht;
2. de groepering van gevoel, de bestaansgroep van gevoel waaraan men hecht;
3. de groepering van waarneming, de bestaansgroep van waarneming waaraan men hecht;
4. de groepering van de formaties, de bestaansgroep van de formaties waaraan men hecht; en
5. de groepering van het bewustzijn, de bestaansgroep van het bewustzijn waaraan men hecht. (M.28; M.109)
Deze vijf groepen van bestaan waaraan gehecht wordt, wortelen in hebberigheid. (M.109; vgl. M.44)
Er kan veelvuldigheid zijn in de hebberigheid en begeerte in de vijf groepen van bestaan waaraan men hecht. Iemand denkt: 'Moge mijn vorm in de toekomst zo en zo zijn. Moge mijn gevoel, mijn waarneming, mijn formaties, mijn bewustzijn zo en zo zijn.' Op een dergelijke manier is er veelvuldigheid in de hebberigheid en de begeerte in de vijf groepen van bestaan waaraan men hecht. (M.109)
De oorsprong van de persoonlijkheid
De oorsprong van de persoonlijkheid is het verlangen, de begeerte die naar wedergeboorte leidt, begeleid door passie en behagen scheppen, namelijk:
begeerte naar zinnelijkheid, begeerte naar bestaan, en
begeerte naar bestaansmogelijkheid. (M.44)
Over het ontstaan van persoonlijkheid zei de Boeddha elders:
‘Het oog, de vormen, het zienbewustzijn, het ziencontact, het gevoel, de dorst - dat is van mij, dat ben ik, dat is mijn zelf,’ zo zegt men.
‘Het oor, de geluiden, het hoorbewustzijn, het hoorcontact, het gevoel, de dorst - dat is van mij, dan ben ik, dat is mijn zelf,’ zo zegt men.
‘De neus, de geuren, het ruikbewustzijn, het ruikcontact, het gevoel, de dorst - dat is van mij, dan ben ik, dat is mijn zelf,’ zo zegt men.
‘De tong, de smaken, het smaakbewustzijn, het smaakcontact, het gevoel, de dorst - dat is van mij, dan ben ik, dat is mijn zelf,’ zo zegt men.
‘Het lichaam, de aanrakingen, het aanrakingsbewustzijn, het lichaamscontact, het gevoel, de dorst - dat is van mij, dan ben ik, dat is mijn zelf,’ zo zegt men.
‘De geest, de gedachten, het denkbewustzijn, het denkcontact, het gevoel, de dorst, - dat is van mij, dat ben ik, dat is mijn zelf,’ zo zegt men. (M.148)
De mening van persoonlijkheid ontstaat doordat men vorm, gevoel, waarneming, formaties of bewustzijn als het zelf beschouwt, of dat het zelf vorm, gevoel, waarneming, formaties of bewustzijn heeft, of dat vorm, gevoel, waarneming, formaties of bewustzijn in het zelf is, of dat het zelf in vorm, gevoel, waarneming, formaties of bewustzijn is. – Op die manier ontstaat de mening van persoonlijkheid. (M.44; M.109)
De persoonlijkheidsvisie is een van de vijf lagere boeien. (M.64)
De groepen van bestaan
Elke soort van vorm, hetzij in het verleden, toekomstig of tegenwoordig, innerlijk of uiterlijk, grof of fijn, laag of hoog, veraf of nabij, - dat is de bestaansgroep van vorm. Elke soort van gevoel, hetzij in het verleden, toekomstig of tegenwoordig, innerlijk of uiterlijk, grof of fijn, laag of hoog, veraf of nabij, - dat is de bestaansgroep van gevoel. Elke soort van waarneming, hetzij in het verleden, toekomstig of tegenwoordig, innerlijk of uiterlijk, grof of fijn, laag of hoog, veraf of nabij, - dat is de bestaansgroep van waarneming. Elke soort van formaties, hetzij in het verleden, toekomstig of tegenwoordig, innerlijk of uiterlijk, grof of fijn, laag of hoog, veraf of nabij, - dat is de bestaansgroep van formaties. Elke soort van bewustzijn, hetzij in het verleden, toekomstig of tegenwoordig, innerlijk of uiterlijk, grof of fijn, laag of hoog, veraf of nabij, - dat is de bestaansgroep van bewustzijn. Op die manier kan men het begrip 'groepen' toepassen op de groepen van bestaan. (M.109)
De groepering van vorm bestaat uit de vijf grote elementen en de vorm die van de vijf grote elementen afstamt. Die vijf grote elementen zijn het aarde-element, het waterelement, het vuurelement, het windelement (luchtelement) en het ruimte-element. (M.28; M.109; M.140)
het aarde-element
Het aarde-element kan zowel innerlijk als uiterlijk zijn. Het innerlijke aarde-element bestaat hierin: wat er bestaat aan vaste innerlijke dingen die tot iemand zelf behoren, en die object van hechten zijn, zoals hoofdhaar, lichaamshaar, nagels, tanden, huid, vlees, spieren, pezen, beenderen, beendermerg, nieren, hart, lever, middenrif, milt, longen, dikke darm, inhoud van de maag, ontlasting of wat er anders nog is aan innerlijke dingen, dat noemt men het innerlijke aarde-element.
Zowel het innerlijke als het uiterlijke aarde-element moeten met gepaste wijsheid aldus beschouwd worden: “Dat is niet van mij, dat ben ik niet, dat is niet mijn zelf.” (M.140) Wanneer men zo het aarde-element beschouwt, dan maakt men de geest vrij van begeerte wat betreft het aarde-element.
Eens komt de tijd waarin het uiterlijke aarde-element verdwijnt. Wanneer zelfs dit uiterlijke aarde-element, hoe groot het ook is, als vergankelijk beschouwd wordt, als onderhevig aan verdwijnen en verandering, hoeveel te meer dan dit lichaam waaraan door begeerte gehecht wordt en dat slechts korte tijd blijft bestaan. Dat lichaam kan niet als “ik” of “mijn” of “ik ben” beschouwd worden. (M.28; zie ook M.1)
Het waterelement
Het waterelement kan zowel innerlijk als uiterlijk zijn. Het innerlijke waterelement bestaat hierin: wat er aan innerlijke dingen die tot iemand zelf behoren, water, waterig is en object van hechten, zoals gal, slijm, etter, bloed, zweet, vet, tranen, talk, speeksel, snot, gewrichtsvloeistof, urine of wat er anders nog aan innerlijke, tot iemand zelf behorende dingen, water, waterig en object van hechten is, dat noemt men het innerlijke waterelement.
Zowel het innerlijke als het uiterlijke waterelement moeten met gepaste wijsheid aldus beschouwd worden: “Dit is niet van mij, dit ben ik niet, dit is niet mijn zelf.” (M.140) Wanneer men het waterelement zo beschouwt, maakt men de geest vrij van begeerte wat betreft het waterelement.
Eens komt de tijd dat het water in de grote oceaan steeds ondieper wordt. Wanneer zelfs dat uiterlijke waterelement, hoe groot het ook is, als vergankelijk bezien wordt, als onderhevig aan verdwijnen en aan verandering, hoeveel meer dan dit lichaam waaraan door begeerte gehecht wordt en dat slechts korte tijd blijft bestaan. Dat lichaam kan niet als “ik” of “mijn” of “ik ben” beschouwd worden. (M.28; zie ook M.1)
Het vuurelement
Het vuurelement kan zowel innerlijk als uiterlijk zijn. Het innerlijke vuurelement bestaat hierin: wat er bestaat aan innerlijke dingen die tot iemand zelf behoren, die vuur zijn, vurig en object van hechten, dus datgene waardoor men verwarmd wordt, ouder wordt en verteerd wordt, en datgene waardoor verteert wat gegeten, gedronken en geproefd is, of wat er anders nog aan innerlijke dingen die tot iemand zelf behoren, vuur, vurig en object van hechten is, dat noemt men het innerlijke vuurelement.
Zowel het innerlijke als het uiterlijke vuurelement moeten met gepaste wijsheid aldus bezien worden: “Dit is niet van mij, dat ben ik niet, dat is niet mijn zelf.” (M.140) Wanneer men het vuurelement zo beschouwt, maakt men de geest vrij van begeerte wat betreft het vuurelement.
Eens komt de tijd waarin men met moeite zal proberen vuur te maken. Wanneer zelfs dat uiterlijke vuurelement, hoe groot het ook is, als vergankelijk bezien wordt, als onderhevig aan verdwijnen en aan verandering, hoeveel te meer dan dit lichaam waaraan door begeerte gehecht wordt en dat slechts korte tijd blijft bestaan. Dat kan niet als “ik” of “mijn” of “ik ben” beschouwd worden. (M.28; zie ook M.1)
Het windelement
Het windelement kan zowel innerlijk als uiterlijk zijn. Het innerlijke windelement is aldus: wat er aan innerlijke dingen is, die tot iemand zelf behoren, wind, winderig, en object van hechten, namelijk opstijgende winden, neergaande winden, winden in de buik, winden in de darmen, winden die door de ledematen stromen, in- en uitademing, of wat er anders nog aan innerlijke dingen is die tot iemand zelf behoren, wind, winderig en object van hechten, dat noemt men het innerlijke windelement.
Zowel het innerlijke als het uiterlijke windelement moeten met gepaste wijsheid aldus bezien worden: “Dit is niet van mij, dat ben ik niet, dat is niet mijn zelf.” (M.140) Wanneer men het windelement zo met gepaste wijsheid beschouwt, maakt men de geest vrij van begeerte wat betreft het windelement.
Eens komt de tijd dat men tevergeefs probeert wind te maken met een waaier of blaasbalg. Wanneer zelfs dat uiterlijke windelement, hoe groot het ook is, als vergankelijk gezien wordt, als onderhevig aan verdwijnen en aan verandering, hoeveel te meer dan dit lichaam waaraan door begeerte gehecht wordt en dat slechts korte tijd blijft bestaan. Dat kan niet als “ik” of “mijn” of “ik ben” beschouwd worden. (M.28; zie ook M.1)
Het ruimte-element
Het ruimte-element kan zowel innerlijk als uiterlijk zijn. Het innerlijke ruimte-element is aldus: wat er aan innerlijke dingen is, die tot iemand zelf behoren, ruimte, ruimtelijk en object van hechten, dus de oorgaten, de neusgaten, de mondopening, en de opening waarmee datgene wat gegeten, gedronken, verteerd en geproefd is, afgeslikt wordt, en de opening waarin het zich ophoopt, en de opening waardoor het beneden uitgescheiden wordt, of wat er anders nog is aan innerlijke dingen is die tot iemand zelf behoren, ruimte, ruimtelijk en object van hechten: dat noemt men het innerlijke ruimte-element. Zowel het innerlijke als het uiterlijke ruimte-element zijn alleen maar ruimte-element. En dat moet met gepaste wijsheid aldus bezien worden: “Dit is niet van mij, dat ben ik niet, dat is niet mijn zelf.” (M.140)
Juist zoals ruimte die door hout, klimplanten, gras en leem veroorzaakt is, als “huis” aangeduid wordt, evenzo wordt ruimte die door beenderen en pezen, vlees en huid veroorzaakt is, als “vorm” aangeduid. (M.28)
de zintuigen
Wanneer innerlijk de zintuigen intact zijn, en uiterlijke objecten in de reikwijdte ervan komen, en er passende toevoer van voedsel aanwezig is, dan is er het verschijnen van de erbij behorende soorten bewustzijn. (zie M.28; M.9)
De vorm die op een dergelijke manier in het bestaan is getreden, wordt omsloten in de groepering van de vorm waaraan gehecht wordt.
De inhoud van ons bewustzijn is onze wereld. Daaruit volgt dat de bestaansgroep van vorm waaraan gehecht wordt, niet alleen het eigen lichaam omvat, maar elke waargenomen vorm waaraan de illusie van "ik" zich kan hechten: dat behoort mij toe, of dat behoort mij niet toe, dat heb ik graag, of dat bevalt me niet.
Het gevoel dat op een dergelijke manier in het bestaan is getreden, wordt omsloten in de groepering van het gevoel waaraan gehecht wordt.
De waarneming die op een dergelijke manier in het bestaan is getreden, wordt omsloten in de groepering van de waarneming waaraan gehecht wordt.
De formaties die op een dergelijke manier in het bestaan zijn getreden, worden omsloten in de groepering van de formaties waaraan gehecht wordt.
Het bewustzijn dat op een dergelijke manier in het bestaan is getreden, wordt omsloten in de groepering van het bewustzijn waaraan gehecht wordt. (M.28)
Op die manier komt het omsluiten, inzamelen en opstapelen van deze vijf groepen van bestaan tot stand. Nu is door de Verhevene het volgende gezegd: 'Iemand die oorzakelijk ontstaan ziet, ziet de Dhamma; iemand die de Dhamma ziet, ziet oorzakelijk ontstaan.' En deze vijf groepen van bestaan waaraan gehecht wordt, zijn oorzakelijk ontstaan. De begeerte, de neiging en het vasthouden aan deze vijf groepen van bestaan waaraan gehecht wordt, dat is de oorsprong van dukkha. Het verwijderen van begeerte en verlangen, het overwinnen van begeerte en verlangen naar deze vijf groepen van bestaan waaraan gehecht wordt, dat is het opheffen van dukkha. (M.28)
Evenzo is het met het oor en geluiden; de neus en geuren; de tong en smaken; het lichaam en aanrakingsobjecten; de geest en geestobjecten. (M.28)
Vorm, gevoel, waarneming, bewustzijn, en datgene wat formatie heeft, dat ben niet ik, dat behoort mij niet toe. Door zo te denken wordt men vrij ervan. Iemand die op die manier vrij geworden is, rustig van gemoed, van alle boeien bevrijd, hem heeft de legerschare van Mara niet gevonden. (S.4.16)
(Bedoeld is dat de bevrijde er zeker van is dat hij aan de verlokkingen van de wereld ontkomen is; dat hij boven het bereik van de dood is gekomen).
Beëindigen van persoonlijkheid
Wat wordt door de Verhevene het beëindigen van de persoonlijkheid genoemd?
Het is het volledige verbleken en ophouden, het opgeven, verzaken, loslaten en afwijzen van de begeerte en van de hebberigheid. (M.44; M.109)
Het pad dat naar de opheffing van de persoonlijkheid leidt, is als volgt:
Men denkt: ‘De zintuigen (oog, oor, neus, tong, lichaam, geest), de zintuiglijk waarneembare objecten (vormen, geluiden, geuren, smaken, aanrakingen, gedachten), de diverse soorten van bewustzijn, de diverse soorten van contact, de diverse soorten van gevoel, de diverse soorten van dorst, verlangen - dat is niet van mij, dat ben ik niet, dat is niet mijn zelf.’ (M.148)
Wat er ook bestaat aan vorm, gevoel, waarneming, formaties en bewustzijn, men ziet deze toestanden als vergankelijk, als onvoldaan, als een ziekte, een gezwel, als een ongeluk, als lijden, als iets vreemds, als iets dat zich oplost, als leeg, als niet-zelf. (M.64; zie ook M.122)
Vorm is niet blijvend, is vergankelijk.
Wat niet blijvend is, wat vergankelijk is, dat is vol onvoldaanheid. 'Het behoort mij niet toe, dat ben ik niet, dat is niet mijn zelf.' (M.64)
Gevoel, waarneming, formaties, bewustzijn, – ze zijn niet blijvend, zijn vergankelijk. Men moet juist denken: 'Het behoort mij niet toe, dat ben ik niet, dat is niet mijn zelf.'
Zo ziende hecht een goed onderwezen volgeling van de Boeddha niet meer aan vorm, gevoel, waarneming, formaties, bewustzijn. Zo wordt hij gelijkmoedig. Ten gevolge daarvan wordt hij bevrijd. Het weten ontstaat in de bevrijde: 'Dat is bevrijding; geboorte is vernietigd, het heilige leven is geleefd; gedaan is wat gedaan moest worden; niets meer heb ik verder te maken met werelds bestaan.' (S.12.70)
(wordt vervolgd)