Maya is de zogeheten “sluier van illusies” in zowel het Boeddhisme als het Hindoeïsme. Het betekent dat de mens over het algemeen de wereld en de fenomenen zodanig “versluierd” waarneemt dat het die mens letterlijk verhindert om daadwerkelijk inzicht te hebben in de werkelijkheid, de dingen zoals ze feitelijk zijn. Deze sluier van illusies of zinsbegoocheling ontstaat als gevolg van een zogeheten eenzijdige
materiële waarneming via de zintuigen (skandha’s) waaraan een foutieve subjectieve interpretatie wordt gegeven. De ware toestand van de wereld is aan het zicht onttrokken. Dit is de oorzaak van het lijden, dat er voor zorgt dat de mens geen vrede en rust kan vinden. Gautama de Boeddha wijst onder andere de
meditatie aan om deze versluiering te kunnen doorbreken.
De onbestendige wereld waarin alles onafgebroken onderhevig is aan verandering wordt dus door het ‘onverlichte’ bewustzijn aangezien voor de enige empirische werkelijkheid. Volgens het Zenboeddhisme echter:
“is het niet zozeer een illusie of waan om de wereld der verschijnselen voor reëel te verslijten. Het illusoire bestaat er veeleer uit de wereld der verschijnselen te verslijten voor de enige en onveranderlijke werkelijkheid, waardoor onze blik op het essentiële van de dingen wordt vertroebeld. In wezen zijn het relatieve en het absolute één en zelfs identiek met elkaar.”
(Citaat uit: I. Fischer-Schreiber e.a. “Lexicon Boeddhisme”, Uitgeverij Asoka Rotterdam 2008, blz. 236)
Oftewel, volgens Zen geldt:
Samsara = Nirwana.
Van toepassing zijnde Boeddhistische soetra:
“
Samyutta Nikaya 22:95 – Phena SuttaSchuim<95> De Gezegende verbleef eens in Ayojjhā, aan de oever van de rivier de Ganges. En daar sprak de Gezegende de monniken als volgt toe:
‘Monniken, stel dat er een grote hoop schuim op deze rivier de Ganges zou drijven. Dan zou een man met goed zicht dat kunnen bezien, beschouwen en zorgvuldig onderzoeken. En wanneer hij dat dan beziet, beschouwt en zorgvuldig onderzoekt, lijkt het hem leeg, zonder inhoud en zonder essentie. Want wat zou dat dan wezen, monniken, de essentie van een hoop schuim? En zo ook is het voor een monnik die welke fysieke vorm dan ook beziet, beschouwt en zorgvuldig onderzoekt: betreffende [fysieke vorm] in het verleden, de toekomst of het heden, inwendig of uitwendig, grof of fijn, inferieur of superieur, ver weg of dichtbij. En wanneer hij dat beziet, beschouwt en zorgvuldig onderzoekt, lijkt het hem leeg, zonder inhoud en zonder essentie. Want wat zou dat dan wezen, monniken, de essentie van fysieke vorm?
‘Monniken, stel dat er in de herfst grote druppels regen uit de lucht zouden vallen, en dat water bubbels op het water zouden verschijnen en weer verdwijnen. Dan zou een man met goed zicht dat kunnen bezien, beschouwen en zorgvuldig onderzoeken. En wanneer hij dat dan beziet, beschouwt en zorgvuldig onderzoekt, lijkt het hem leeg, zonder inhoud en zonder essentie. Want wat zou dat dan wezen, monniken, de essentie van een water bubbel? En zo ook is het voor een monnik die welk gevoel dan ook beziet, beschouwt en zorgvuldig onderzoekt: betreffende [gevoelens] in het verleden, de toekomst of het heden, inwendig of uitwendig, grof of fijn, inferieur of superieur, ver weg of dichtbij. En wanneer hij dat beziet, beschouwt en zorgvuldig onderzoekt, lijkt het hem leeg, zonder inhoud en zonder essentie. Want wat zou dat dan wezen, monniken, de essentie van gevoelens?
‘Monniken, stel dat er in de laatste maand van het hete seizoen er in de middag een luchtspiegeling zou glinsteren. Dan zou een man met goed zicht dat kunnen bezien, beschouwen en zorgvuldig onderzoeken. En wanneer hij dat dan beziet, beschouwt en zorgvuldig onderzoekt, lijkt het hem leeg, zonder inhoud en zonder essentie. Want wat zou dat dan wezen, monniken, de essentie van een luchtspiegeling? En zo ook is het voor een monnik die welke perceptie dan ook beziet, beschouwt en zorgvuldig onderzoekt: betreffende [percepties] in het verleden, de toekomst of het heden, inwendig of uitwendig, grof of fijn, inferieur of superieur, ver weg of dichtbij. En wanneer hij dat beziet, beschouwt en zorgvuldig onderzoekt, lijkt het hem leeg, zonder inhoud en zonder essentie. Want wat zou dat dan wezen, monniken, de essentie van perceptie?
‘Monniken, stel dat een man hardhout nodig heeft, speurt naar hardhout, rondloopt op zoek naar hardhout, en met een scherp hakmes een bos in zou gaan. En daar zou hij een rechtopstaande, jonge, grote bananenboom zien. Hij zou die bij de wortel afsnijden, vervolgens de top erafsnijden, en de buitenlagen ervan afhalen. En wanneer hij de buitenlagen ervan afhaalt, zou hij niet eens zachthout vinden, laat staan hardhout! Dan zou een man met goed zicht dat kunnen bezien, beschouwen en zorgvuldig onderzoeken. En wanneer hij dat dan beziet, beschouwt en zorgvuldig onderzoekt, lijkt het hem leeg, zonder inhoud en zonder essentie. Want wat zou dat dan wezen, monniken, de essentie van een bananenboom? En zo ook is het voor een monnik die welke vormingen dan ook beziet, beschouwt en zorgvuldig onderzoekt: betreffende [vormingen] in het verleden, de toekomst of het heden, inwendig of uitwendig, grof of fijn, inferieur of superieur, ver weg of dichtbij. En wanneer hij dat beziet, beschouwt en zorgvuldig onderzoekt, lijkt het hem leeg, zonder inhoud en zonder essentie. Want wat zou dat dan wezen, monniken, de essentie van vormingen?
‘Monniken, stel dat er een goochelaar of zijn leerling aan een kruising van vier hoofdwegen een goocheltruc uit zou voeren. Dan zou een man met goed zicht dat kunnen bezien, beschouwen en zorgvuldig onderzoeken. En wanneer hij dat dan beziet, beschouwt en zorgvuldig onderzoekt, lijkt het hem leeg, zonder inhoud en zonder essentie. Want wat zou dat dan wezen, monniken, de essentie van een goocheltruc? En zo ook is het voor een monnik die welk bewustzijn dan ook beziet, beschouwt en zorgvuldig onderzoekt: betreffende [bewustzijn] in het verleden, de toekomst of het heden, inwendig of uitwendig, grof of fijn, inferieur of superieur, ver weg of dichtbij. En wanneer hij dat beziet, beschouwt en zorgvuldig onderzoekt, lijkt het hem leeg, zonder inhoud en zonder essentie. Want wat zou dat dan wezen, monniken, de essentie van bewustzijn?
‘Zo ziend, heeft een goed–onderwezen leerling van de Edelen genoeg van fysieke vorm, genoeg van gevoelens, genoeg van percepties, genoeg van vormingen, en genoeg van bewustzijn. Omdat hij er genoeg van heeft, heeft hij er geen passie voor en raakt onthecht. Onthecht, is hij ervan bevrijd. Bevrijd, weet hij dat hij ervan bevrijd is. Hij beseft: ‘Geboorte is ten einde, het religieuze leven is geleefd, wat gedaan moest worden is gedaan, er is geen verdere toestand van bestaan.’
Zo sprak de Gezegende. En nadat de Gelukkige dat zei, sprak de leraar ook nog dit:
‘Fysieke vorm is als een hoop schuim,
Gevoelens als een water bubbel.
Perceptie is als een luchtspiegeling,
Vormingen als een bananenboom.
Bewustzijn is als een goocheltruc;
Zo onderwees hij die aan de zon verwant is.
‘Hoe je ze ook beschouwt,
En ze zorgvuldig onderzoekt;
Leeg en zonder inhoud zijn ze,
Voor wie dit zorgvuldig beziet.
‘De man van diepe wijsheid
Onderwees over dit lichaam
Dat het weggeworpen wordt
Als het van drie dingen verlaten is.
‘Levenskracht, hitte en bewustzijn:
Wanneer zij het lichaam verlaten,
Dan ligt het daar weggeworpen:
Zonder gevoel, voedsel voor anderen.
‘Zo is die opeenvolging, die gebeurtenis:
Een goocheltruc voor idioten,
Een moordenaar wordt het genoemd;
Een essentie kan men er niet vinden.
‘Aldus de groepen van bestaan beschouwend
Wekt een monnik energie op.
Of het nu dag of nacht is:
Hij is aandachtig en oplettend.
‘Hij zou alle ketens dienen te verlaten,
En een toevlucht voor zich maken,
Leven alsof zijn hoofd in brand staat:
Verlangend naar wat eeuwig is.’”
(Bron citaat:
http://www.suttas.net/suttas/samyutta-nikaya/22/sn22-95-phena-sutta.php)