Sadhu, sadhu, sadhu. Prachtig verwoord, Borobudur, en aangevuld waar ik het liet zitten.
Een oud verhaal komt bij me op, parabel.. hoe noem je het. Deze wil ik graag toevoegen omdat het zo mooi als in een sprookje iets verheldert zonder dat het om theorie gaat. Het is het verhaal van de woede-etende demon. Hieronder Ajahn Brahm die zijn versie vertelt. Hij vertelt het regelmatig. In boekjes als Who Ordered this Truckload of Dung? zal het vast wel staan.
Moge iedereen vrij worden van woede!
Er was eens een paleis, heel heel lang geleden, waar een demon naar binnen liep toen de koning weg was op een bezoek. De demon was zo lelijk en hij stonk zo erg en wat hij zei was zo afgrijselijk dat de wachters en dienaren van het paleis verstijfden van schrik. De demon liep door de grote, schitterende ontvangsthal heen. Hij liep door de gangen heen. Af en toe was er een heel dappere wachter die een poging deed om hem tegen te houden maar de demon was zo lelijk en hij stonk zo erg en wat hij zei was zo afgrijselijk dat zulke pogingen nooit ver kwamen. De demon liep rechtstreeks naar de troonzaal en ging daar op de koninklijke troon zitten. Toen de dienaren en de wachters de demon daar zagen zitten op de troon van de koning zelf – het schandaal! – werden ze zo boos dat ze nog bozer werden dan bang.
“Scheer je weg!”, “Jij hoort hier niet!”, “Ga van de troon af!” Toen de demon deze woorden hoorde werd hij een paar centimeter groter, hij begon nog meer te stinken en de taal die hij uitsloeg werd nog grover.
De wachters trokken hun zwaarden en dolken. “Verdwijn of we vallen aan, smerig monster!” Allemaal riepen ze barse bevelen, bedreigingen en verwensingen. En bij elk woord, elke zwaai met een wapen, bij elke woedende blik werd de demon een beetje groter, zijn stank werd nog erger en nog stuitender werden zijn woorden.
Het hele incident was al een uur of wat bezig toen de koning terugkwam. Hij zag een gigantische demon op zijn troon zitten. De demon was inmiddels zeker zeseneenhalve meter hoog – dit was een rijk land dus hij paste nog in de troonzaal ook – en verspreidde en werkelijk afschuwelijke stank en hij vloekte en schreeuwde ongelofelijk smerige dingen.
Deze koning, echter, was wijs. Hij wist wat hij moest doen. “Welkom,” sprak de koning. Niemand hoorde hem met alle kabaal en bedreigingen en verwensingen en gezwaai met zwaarden en dolken in de troonzaal. Hij liep verder naar de troon toe, tot recht voor de gigantische, lelijke, afzichtelijke, smerige, stinkende, druipende, vloekende, scheldende, schreeuwende demon.
“Welkom,” zei hij nog eens, met warmte in zijn stem. “Welkom in mijn paleis. Het is prettig je te ontmoeten. Heeft mijn butler u al een verfrissing aangeboden? Het diner is straks al om half acht. Wilt u blijven en mee aanzitten aan de dis?” Bij elk vriendelijk woord werd de demon een paar centimeter kleiner, een klein beetje minder lelijk en hij stonk wat minder. In het algemeen werd hij minder ergerlijk bij elk warm, vriendelijk woord dat de koning sprak. De wachters en de dienaren hadden dit snel door. Ook zij boden de demon een kop thee aan. Een ander kwam aandraven met mooie boterhammen. (Het waren koninklijke boterhammen en die zijn altijd mooi.) En koekjes voor bij de thee. Weer een ander bood aan om de massieve klauwen aan de voeten van de demon onderhanden te nemen en begon er ook maar meteen aan met zijn pedicure-set. Weer een ander masseerde de harde, zwarte lederen nek van de demon en voelde de enorme spanning in zijn spieren. “Hmmmm, “ dacht de demon, “dat is fijn.”
Met elk woord, elke vriendelijke daad, elke vorm van vrijgevigheid en verwelkoming werd de demon kleiner en kleiner, mooier en mooier, zachter en zachter. Hij sloeg steeds minder nare taal uit en hij begon bepaald lekkerder te ruiken. Maar de dienaren en de wachters stopten niet met hun vriendelijkheid. De koning ook niet. Al gauw was de demon zo klein dat hij nauwelijks nog te zien was. Met één extra daad van vriendelijkheid…. Verdween hij compleet.
Dit soort monsters noemen we woede-etende demonen. Soms is je collega of je partner een woede-etende demon. Als je boos word, dan wordt zij of hij lelijker en grauwer en begint hardere, lelijker taal te gebruiken. Het probleem tussen jullie in wordt een centimeter groter, als is het maar in gedachten. Soms zijn ziekten woede-etende demonen. “Ga weg, ziekte! Jij hoort hier niet! Rot op!”, zeggen we in gedachten en misschien wel hardop. Als we juist met een vriendelijke, verwelkomende houding staan tegenover een conflict of onze ziekte, dan komt veel makkelijker ontspanning in onze situatie, mildheid en positieve energie. Ga je hier elke conflict, elke confrontatie mee oplossen? Nee, net zo min als dat je er elke ziekte mee kan genezen. Het helpt wel, soms meer dan je zou denken. In elke situatie kun je als het ware de ruimte tussen jou en een ander of tussen jou en een probleem vullen met de grondhouding die jij kiest. Moet er veroordeling of afkeer in de tussenruimte? Dat kan en dan krijg je woede en dat soort gevoelens. Moet er mildheid en (poging tot) begrip tussen? Dat kan ook en dan krijg je heel een heel andere ervaring.
The anger eating demon as told by Ajahn Brahm