In de voorgaande leerrede, het Attadanda sutta (Sn.IV.15), is in noot 14 vermeld dat vers 944 ervan nader uitgelegd zou worden. Daarom post ik nu het sutta over de neushoorn (Sn.I.3) met erbij het sutta over ideale eenzaamheid (M.131). Dit laatste sutta is al eens gepost op Boeddhaforum. Maar in plaats van een verwijzing ernaar leek het me handiger beide suttas hier samen te posten.
Sn. I.3. (verzen 35-75) De neushoorn (Khaggavisāna-Sutta)
Inleiding (door de eerwaarde Nyanaponika)
De neushoorn (khagga-visāna, letterlijk: zwaardhoorn) is hier op grond van zijn levens-gewoonheden het zinbeeld van de eenzaam rondtrekkende monnik en bos-asceet. Deze verzen behoren ongetwijfeld tot de grote kostbaarheden van de wereld-dichtkunst en dragen duidelijk het teken van de grote mens die ze heeft geschapen; deze kan de Boeddha zelf geweest zijn of een van de vroege discipelen die de Meester waardig waren. De verzen tonen het beeld van de muni (zonder natuurlijk dit woord te gebruiken), d.w.z. van de heilige zwijger die als zodanig vooral daarom geldt omdat in hem alle innerlijke conflicten tot zwijgen zijn gebracht.
Het ideaal van de muni is een van de hoofdmotieven van het Sutta-Nipata. Zijn levenswijze en leefregel wordt herhaaldelijk vermeld, o.a. in de suttas de Muni, Nālaka, Geweld, Sāriputta.
Het commentaar neemt aan dat de verzen van dit sutta ieder voor zich zijn ontstaan; ze worden toegeschreven aan individueel Ontwaakten (Pacceka-Boeddhas) van een grijs verleden, van wie ieder een van deze verzen zou hebben gesproken. Deze mening wordt al vermeld in het oude, als canoniek geldende Cūla-Niddesa.
In Sri Lanka is overgeleverd dat met ‘khaggavisāna’ niet de neushoorn is bedoeld, maar een op een paard lijkend dier met een hoorn op het voorhoofd. De Sinhalese naam hiervoor is ‘kangavena’ of ‘kagavenena’. Het zou dan gaan om een dier dat lijkt op de mythische eenhoorn. Maar de legende van de eenhoorn zou juist uit de eerste en vervormde berichten over de neushoorn zijn ontstaan. In het Sanskriet heet de neushoorn ‘khadgi’ (zwaard-bezittend), terwijl ‘khadga-visāna’ alleen in het late Boeddhistische Sanskriet zou voorkomen, dus van het Pali is afgeleid. Het commentaar beschouwt ‘khaggavisāna’ niet als de aanduiding van het dier zelf, maar als ‘hoorn van de neushoorn’. Volgens het commentaar is het vergelijkingspunt niet de levenswijze van de neushoorn, maar zijn enige hoorn, tot onderscheid van de dubbele hoorns van andere dieren.
[Ikzelf beschouw, net als de eerwaarde Nyanaponika, de levenswijze van de neushoorn als het punt van vergelijking. Als een dier twee hoorns heeft, vormt dat geen hindernis voor die hoorns onderling. Het is niet als met twee ringen aan een pols die tegen elkaar botsen. De ene hoorn wordt niet gestoord door de andere hoorn. Horner daarentegen vertaalt niet ‘neushoorn’, maar ‘hoorn van de neushoorn’.]
_____
Het Khaggavisāna-Sutta
35. Geweld terzijde leggend ten opzichte van alle levende wezens, zelfs niet één van hen letsel toebrengend, laat men geen wens hebben naar een zoon, en ook niet naar een metgezel. Laat men alleen gaan als een neushoorn.
36. Genegenheid ontstaat voor iemand die verbindingen heeft. Als men genegenheid heeft, ontstaat deze ellende. Wanneer men dit gevaar ziet dat uit genegenheid is ontstaan, laat men alleen gaan als een neushoorn.
37. Als men sympathie heeft voor vrienden en kameraden,{1} mist men zijn doel omdat men in de geest geketend is.{2} Als men het gevaar ziet in omgang met vrienden, laat men alleen gaan als een neushoorn.
38. De aandacht die er bestaat voor zonen en vrouwen is als een zich wijd verspreidende bamboe-boom die met andere verstrengeld is. Als een jonge bamboe-scheut die niet met andere is verwikkeld, laat men alleen gaan als een neushoorn.
39. Zoals een hert dat niet vastgebonden is, kan gaan waarheen het wil om te grazen in het bos, laat een verstandige man die zijn onafhankelijkheid acht, alleen gaan als een neushoorn.
40. Of men nu rust, staat, gaat, of rondtrekt, temidden van kameraden zijn er vragen van anderen. Als men achting heeft voor de onafhankelijkheid die door anderen niet begeerd wordt,{3} laat men alleen gaan als een neushoorn
41. Temidden van kameraden is er sport en spel, vermaak; en voor de kinderen koestert men grote liefde. Hoewel men afkeer voelt vanwege de scheiding van wat dierbaar is, laat men alleen gaan als een neushoorn.
42. Als men thuis is in de vier kwartieren (de vier hemelrichtingen),{4} vrij van afkeer,{5} tevreden met alles wat op z’n weg komt, iemand die moedig elke tegenstand verdraagt,{6}, laat men alleen gaan als een neushoorn.
43. Sommige asceten zijn niet vriendelijk van aard, en ook sommige gezinshoofden die in een huis wonen.{7} Zich niet bemoeiende met de kinderen van anderen, laat men alleen gaan als een neushoorn.
44. Na de kenmerken van een wereldling verwijderd te hebben, als een Kovilara-boom{8} waarvan de bladeren zijn afgevallen, na als een held de banden van de wereldling te hebben afgesneden, laat men alleen gaan als een neushoorn.
45. Indien men een wijze vriend vindt, een metgezel met goed gedrag, ijverig en vastbesloten, alle gevaren overwinnend, laat men met hem gaan, met verheven geest en oplettend.{9}
46. Wanneer men geen wijze vriend vindt, een metgezel met goed gedrag, ijverig en vastbesloten, laat men dan als een koning die het koninkrijk opgeeft dat hij heeft veroverd,{10} alleen gaan als een neushoorn.
47. Waarlijk, laten wij het geluk prijzen van vriendschap. Men moet omgaan met vrienden die beter dan of die gelijk zijn aan men zelf. Indien men dezen niet heeft, laat men alleen en onberispelijk leven. Laat men alleen gaan als een neushoorn.
48. Bij het zien van stralende armbanden, goed vervaardigd door een goudsmid, die tegen elkaar botsen wanneer twee ervan aan een arm zijn, laat men alleen gaan als een neushoorn.
49. ‘Wanneer ik zo met een metgezel samen was, dan had ik een onaangenaam gesprek of verwijten te verdragen.’ Bij het zien van dit gevaar voor de toekomst,{11} laat men alleen gaan als een neushoorn.
50. Zintuiglijke genoegens, zoet en bont en aangenaam, vernietigen in veelvuldige vormen de geest. Wanneer men het gevaar ziet in de strengen van zinnelijk genot, laat men alleen gaan als een neushoorn.
51. “Voor mij zijn ze een ramp, een gezwel, en een ongeluk, en een ziekte, een stekel en een gevaar.” Bij het zien van dit gevaar in de strengen van zinnelijk genot, laat men alleen gaan als een neushoorn.
52. Als men koude en hitte, honger en dorst, wind en de hitte van de zon, insecten en slangen, - als men die allemaal overwinnend heeft verdragen,{12} laat men alleen gaan als een neushoorn.
53. Zoals een gevlekte olifant met massieve schouders, een edele, de kudden verlaat en in het bos leeft zoals het hem behaagt, laat men alleen gaan als een neushoorn.
54. Het is een onmogelijkheid voor iemand die graag in gezelschap is om, al was het maar tijdelijk, bevrijding te ondervinden.{13} Na de stem van de verwant van de zon gehoord te hebben,{14} laat men alleen gaan als een neushoorn.
55. Wanneer men aan de verdraaiingen van verkeerde visies is ontkomen,{15} wanneer men bij de vaste koers naar bevrijding is aangekomen,{16} wanneer men het heilige pad heeft bereikt, het zelf inziende, zonder door anderen geleid te zijn, laat men alleen gaan als een neushoorn.
56. Als men zonder begeerte is geworden, zonder bedrog, zonder dorst, zonder eigendunk, als de onwetendheid en de fouten zijn weggeblazen,{17} als men geen verlangen heeft naar iets
{18} in de hele wereld, laat men alleen gaan als een neushoorn.
57. Laat men een slechte metgezel vermijden, die het doel niet ziet, die de route naar slecht gedrag is ingegaan. Laat men niet met iemand omgaan die geneigd is naar verkeerde visies en die onoplettend is. Laat men alleen gaan als een neushoorn.{19}
58. Men moet met iemand contact onderhouden die veel geleerd heeft en deskundig is in de leer, een edele vriend die verstandig is.{20} Als men zijn doel{21} kent en twijfel heeft verdreven,{22} laat men alleen gaan als een neushoorn.
59. Als men geen voldoening vindt in sport, spel en vermaak, noch in het geluk dat komt van zinnelijke genietingen in de wereld, en als men er geen acht op slaat, van versiering afziet, de waarheid spreekt, laat men alleen gaan als een neushoorn.
60. Zoon{23} en vrouw, en vader en moeder achterlatend, en ook rijkdom en graan, en verwanten, en zinnelijke genietingen voor 100%, laat men alleen gaan als een neushoorn.
61. “Dit is een boei, een gehechtheid; hier is weinig geluk en weinig voldoening; hier is heel veel ellende; dit is een [prooi aan de] haak.”{24} Als een nadenkende man dit weet, laat men alleen gaan als een neushoorn.
62. Wanneer men zijn boeien stuk heeft getrokken, als een vis die een net in het water breekt, niet terugkerende gelijk aan een vuur dat niet teruggaat naar wat al verbrand is, laat men alleen gaan als een neushoorn.
63. Met neergeslagen ogen, niet slenterend,{25} met de zintuigen bewaakt en de geest beschermd, niet overstroomd met smetten,{26} niet brandende (van koorts), laat men alleen gaan als een neushoorn.
64. Wanneer men de kenmerken van een gezinshoofd heeft verworpen, als een koraalboom waarvan de bladeren omlaag zijn gevallen, wanneer men het huis is uitgegaan en het saffraangele gewaad draagt, laat men alleen gaan als een neushoorn.{27}
65. Wanneer men geen verlangen toont naar smaken, niet baldadig, wanneer men niet voor het onderhoud van anderen zorgt, op de aalmoezenronde van huis tot huis gaat,{28} in de geest niet geketend aan dit of dat gezin, laat men alleen gaan als een neushoorn.{29}
66. Wanneer men de vijf hindernissen van de geest heeft achtergelaten, en alle smetten heeft weggegooid, niet afhankelijk, na affectie en haat te hebben afgesneden,{30} laat men alleen gaan als een neushoorn.
67. Wanneer men geluk en ellende achter zich heeft gelaten, en ook vreugde en neerslachtigheid, als men gelijkmoedigheid heeft verkregen die gezuiverde kalmte is,{31} laat men alleen gaan als een neushoorn.
68. Vastbesloten om het hoogste doel te verkrijgen, met onverschrokken geest, niet lui, met vaste inspanning, voorzien van lichamelijke en geestelijke kracht, laat men alleen gaan als een neushoorn.
69. Afzondering en meditatie niet opgevende, voortdurend levende in overeenstemming met de leer van verschijnselen,{32} het gevaar begrijpende dat er in [vormen van] bestaan is, laat men alleen gaan als een neushoorn.
70. Onvermoeibaar strevende naar het einde van begeerte, met waakzame geest, wel ervaren, oplettend, een onderzoeker van de leer{33} die veilig is, energiek, laat men alleen gaan als een neushoorn.
71. Niet bevende, zoals een leeuw niet beeft bij geluiden, niet met anderen gevangen, zoals de wind niet gevangen is in een net, niet verontreinigd door hartstocht, zoals een lotus niet verontreinigd is door water, laat men alleen gaan als een neushoorn.
72. Zegevierend levend, overwonnen hebbend als een leeuw met sterke tanden, de koning der dieren, laat men z’n verblijf hebben op afgelegen plaatsen, laat men alleen gaan als een neushoorn.
73. Van tijd tot tijd liefdevolle vriendelijkheid beoefenend, en ook gelijkmoedigheid, mededogen, en medevreugde,{34} tot de hele wereld geen enkele vijandschap voelend, laat men alleen gaan als een neushoorn.
74. Hartstocht, haat en illusie achterlatend, na alle boeien uit elkaar te hebben gerukt, niet bevend [van angst] wanneer het leven eindigt, laat men alleen gaan als een neushoorn.
75. De mensen hebben omgang met en vertoeven bij anderen om het een of andere motief. Tegenwoordig zijn vrienden zonder motief moeilijk te vinden. Onzuivere mensen begrijpen goed wat tot hun voordeel is. Laat men alleen gaan als een neushoorn.
_______________
Noten
{1} Medelijden voelende. Commentaar: "Men wenst het geluk van hen te bevorderen en ongeluk van hen verre te houden."
{2} ‘in de geest geketend’. De eerwaarde Nyanaponika vertaalde: ‘verliest men zijn heil, als het hart geboeid is’. - Commentaar: "Het hart kan geboeid zijn doordat men zichzelf op het lagere niveau stelt (denkende): ‘Ik kan zonder deze persoon niet leven, hij is voor mij een noodzakelijkheid, hij is mijn toevlucht;’ of men stelt zich op het hogere niveau (door te denken): ‘Deze mensen kunnen zonder mij niet leven. Ik ben voor hen een noodzakelijkheid, hun toevlucht.’”
{3} Nyanaponika vertaalde: ‘die voor anderen zonder prikkeling is.’
{4} Thuis in de vier kwartieren,(catuddiso ... hoti). Commentaar: "Dit betekent, wanneer men in de vier hemelrichtingen gelukkig kan leven, of ze tijdens de meditatie van de vier verheven toestanden (brahma-vihāra-bhāvanā) met welwillendheid, mededogen, etc. doordringt, overeenkomstig het tekstgedeelte ’met een hart dat gevuld is met welwillendheid, mededogen, etc doordringt hij de ene richting, dan de tweede ...’”
{5} vrij van afkeer, tegenzin (appatigho). Commentaar: "In deze hemelrichtingen ondervindt hij bij mensen of dingen geen tegenstand die uit angst ontstaan is (bhayena na patihaññati).'' Vergelijk Itivuttaka 101.
{6} tegenstand. Commentaar: "uiterlijk gevaar door wilde dieren, enz., en innerlijke tegenstand door hartstochten enz."
{7} Nyanaponika vertaalde: ‘Moeilijk te bevredigen zijn sommige asceten en ook gezinshoofden die in het huis wonen.’ - Een alternatieve vertaling is: ‘Zelfs met sommigen die vertrokken zijn [in de huisloosheid] is het moeilijk gezelschap te hebben (of: zelfs sommigen die vertrokken zijn, zijn de gemeenschap onwaardig).’
{8} De Kovilāra is een soort ebbenhout-boom. De ontstaansgeschiedenis in het commentaar verhaalt van een koning die door de aanblik in de herfst van een bladloze Kovilāra-boom die hij eerder in volle bladertooi had gezien, tot inzicht in de vergankelijkheid werd geleid en tot het verlaten van het wereldlijke leven. Zie Sn. vers 64.
{9} Deze strofe heeft als enige niet het keervers van de andere strofen. Als men dit houdt tegen de achtergrond van dit enorme loflied op de eenzaamheid, dan is moeilijk een hogere lofprijzing en een hogere waardering van edele vriendschap te bedenken dan hier gebeurt door deze indrukwekkende afwijking van de andere verzen.
{10} Het commentaar en Cūla-Niddesa leggen dit als volgt uit: “ Zoals een koning die na zegevierende oorlog het veroverde land en ook zijn koninkrijk opgeeft en monnik wordt.”
{11} Alternatieve vertaling: “Op die manier zouden er voor mij praten met en gevoelens van genegenheid voor de tweede persoon zijn. Wanneer men dit als een gevaar voor de toekomst ziet,” ...
{12} ‘overwinnend verdragen.’ Deze vertaling van de eerwaarde Nyanaponika brengt beide nuancen van het woord ‘abhisambhavitvā’ tot uitdrukking, namelijk: overwinnen en verdragen.
{13} ‘al was het maar tijdelijk, bevrijding te ondervinden.’ (samāyikam vimuttim). Commentaar: "lokiya-samāpatti, d.w.z. de meditatieve bereikingstoestanden van een wereldling, iemand die nog niet de hoge paden van stroomintrede etc. heeft bereikt. Pas de ‘hoge paden’ brengen niet alleen tijdelijke losmaking, maar ook definitieve bevrijding van de ‘boeien’ (samyojana). Ook de tijdens de verdiepingen afwezige vijf hindernissen (nīvarana) zijn in het geval van een wereldling slechts tijdelijk opgeheven ‘door het onderdrukken ervan’ (vikkhambhanapahāna). Ze worden pas op de paden trapsgewijze ‘door vernietiging opgeheven’ (samuccheda-pahāna).”
Ons vers hier komt precies overeen met het tekstgedeelte uit de grote leerrede over de leegheid (Maj.Nik. 122): “Ananda, dat evenwel een monnik die zich over gezelschap verblijdt, ... in het bezit van de tijdelijke bevrijding van de geest, die gelukkig maakt (samāyikam kantam cetovimuttim), kan verblijven of in het bezit van de niet tijdelijke, onwrikbare bevrijding van de geest, zoiets is onmogelijk.”
{14} De eerwaarde Nyanaponika vertaalde: ‘Als men het woord van de zoon van de zon in zich heeft opgenomen,’
{15} ‘Wanneer men aan de verdraaiingen van verkeerde visies is ontkomen’ Commentaar: ‘namelijk door het pad van inzicht (dassana-magga), dit is op het pad van stroomintrede, waarop de drie eerste boeien die zulke verdraaiingen van verkeerde visies produceren, helemaal zijn verdwenen.’
{16} ‘wanneer men bij de vaste koers naar bevrijding is aangekomen.’ Een alternatieve vertaling: ‘bij de zekerheid’. Nyanaponika vertaalde: ‘werd zekerheid verkregen.’
Commentaar: zekerheid verkregen (patto niyāmam), eveneens door stroomintrede. Degene die in de stroom is getreden (sotāpanna) wordt aangeduid als ‘niyata’, d.w.z. ‘beveiligd’ tegen het terugvallen in een lagere geboorte of op het niveau van de wereldling. De vier hoge paden (van stroomintrede enz) gelden als goede (of juiste) dingen met beveiligd resultaat (sammatta-niyāma); dit resultaat bestaat in de overeenkomende ‘vruchten van stroomintrede’ enz.
{17} Nyanaponika: ‘als men van hartstocht en illusie gezuiverd is.’
{18} Norman: ‘als men zonder neigingen is naar kwaad
{19} Nyanaponika vertaalde: ‘Laat men onedele metgezellen volledig vermijden, die aan het onheilzame denkend,* de slechte weg opgaan.
De mensen met veel lusten vermijdend, laat men alleen gaan als een neushoorn.
*aan het onheilzame denkend (anatthadassi). Dit wordt verschillend uitgelegd: Commentaar: “denkend aan het nadeel voor anderen”; Cula-Niddesa: "onheilzame, d.w.z. verkeerde visies koesterend.”
{20} Nyanaponika: ‘die een scherp inzicht heeft.’
{21} doel; kan ook als heil opgevat worden. In de tekst staat het meervoud (atthāni). Dit wordt door het commentaar uitgelegd als 1) tegenwoordig heil, toekomstig heil (in toekomstige wedergeboorten) en hoogste heil (Nibbāna); 2) eigen heil, heil van anderen, heil van beiden.
{22} alternatieve vertaling: ‘Heilzame dingen kennende, laat men twijfel overwinnen, ...’
{23} Nyanaponika: ‘kind’
{24} Nyanaponika: ‘dit is een prooi; - Norman: ‘dit is een haak.’ - Ik heb het daarom vertaald met: ‘dit is een prooi aan de haak.’
{25} Norman: ‘terwijl zijn stappen niet ronddwalen,’
{26} alternatieve vertaling: ‘zonder lust’. - Nyanaponika: ‘gesloten voor al het slechte’ (anavassuto); letterlijk: 'zonder lek', d.w.z. de neigingen (āsava) niet toelatend.
{27} In het commentaar staat de ontstaansgeschiedenis van dit vers. Verteld wordt er over een Paricchatta-boom die door de voorbijgangers beroofd werd van zijn mooie bloesem en tenslotte ook van zijn bladeren. Een in de buurt staande boom zonder bloesem behield al zijn bladeren.
Men zal hier ook aan de mythische Paricchatta (koraal)-boom in de hemel van Indra denken, die pas bloesem draagt nadat de verwelkte bladeren zijn afgevallen. In Anguttara-Nik. VII. 65 wordt hij als volgt in een gelijkenis gebruikt: “Monniken, op een tijd wanneer de edele volgeling eraan denkt vanuit het huis in de huisloosheid te vertrekken, op zo’n tijd is de edele volgeling bedekt met verwelkte bladeren, juist zoals de hemelse koraalboom bij de goden van de Drieëndertig. Op een tijd wanneer de edele volgeling met geschoren haar en baard, bekleed met het gele gewaad, vanuit het huis in de huisloosheid vertrekt, op een dergelijke tijd heeft de edele volgeling de bladeren afgeworpen. ... Op een tijd wanneer de edele volgeling door opdroging van de hartstochten de hartstochtloze bevrijding van het gemoed, de bevrijding door weten nog in dit leven zelf inziet, verwerkelijkt en zich eigen maakt, op een dergelijke tijd staat de edele volgeling in volle bloei, juist zoals de hemelse koraalboom bij de goden van de Drieëndertig.” (naar een vertaling van Nyanatiloka).
{28} van huis tot huis gaand (sapadāna-cārī). Norman vertaalde: ‘op de aalmoezenronde niet onderbroken gaat.’ Dit heeft betrekking op het rondgaan voor eten in volgorde van de huizen, zonder een over te slaan. Dit is, als sapadānacārik'anga, een van de strenge ‘zuiverings-oefeningen’ (dhutanga).
{29} alternatieve vertaling: ‘Niet begerig naar smaken, niet verstoord door verlangens, zonder anderen te steunen, van huis tot huis rondgaande voor aalmoezen zonder iets te verwachten, niet gehecht in de geest aan deze of die familie, laat men alleen gaan als een neushoorn.’
{30} Nyanaponika vertaalde: ‘afhankelijkheid als smet uitroeiende, onafhankelijk’
{31} Vergelijk de omschrijving voor de vierde jhāna: [‘Door het verdwijnen van vreugde en verdriet treedt men binnen en vertoeft men in de vierde meditatieve verdieping (vierde jhana). Vanwege gelijkmoedigheid heeft deze jhana niets pijnlijks noch iets aangenaams in zich; ze is vrij van leed en vrij van geluk; ze is heel zuiver.’]
{32} voortdurend levende in overeenstemming met de leer van verschijnselen (dhammesu niccam anudhammacārī); dhammesu werd door Nyanaponika opgevat als ‘in alle levenslagen’. De versregel kan echter ook opgevat worden als een variant van de vaak voorkomende uitdrukking ‘dhammānudhammacāri’, letterlijk: ‘bij de leringen, overeenkomstig ermee levend,’ d.w.z. voortdurend trouw de leer volgend. - Norman vertaalde ‘voortdurend levende ... etc’, aan welke vertaling ik de voorkeur heb gegeven.}
{33} Een onderzoeker van de leer (sankhāta-dhammo); een aanduiding voor de heiligen. Zie vers 1038.
De drie begrippen van de derde versregel moeten volgens het commentaar als volgt begrepen worden: degene die zich inspant, wordt door het betreden van het pad [van heiligheid] tot iemand die veilig is (niyato; zie de noot bij vers 55) en uiteindelijk tot een heilige of onderzoeker van de leer (sankhātadhammo).
{34} Dit zijn de vier ‘goddelijke verblijven.’
_______________
Opmerking
Het alleen gaan van de eenzaam rondtrekkende monnik en bos-asceet, zoals bedoeld in dit sutta heeft betrekking op een heilige.
Eenzaamheid is niet alleen het alleen vertoeven op een afgezonderde plaats. Daar kunnen nog onheilzame gedachten opkomen als nog geen volmaakte heiligheid bereikt is.
Over ware eenzaamheid is gesproken in de leerrede over de liefhebber van eenzaamheid, welke leerrede hier volgt als nadere uitleg van alleen vertoeven.
De leerrede over ideale eenzaamheid - Bhaddekaratta sutta (M.131)
In de leerrede over ideale eenzaamheid{1} wordt aangetoond dat Nibbana een geestelijke eenzaamheid is, een vertoeven zonder de metgezellen begeerte, afkeer en onwetendheid. Men denkt niet met genoegen aan het verleden; men verlangt niet naar de toekomst. Men ziet het veranderlijke, vergankelijke van alles in, ziet ook dat er geen “zelf” is. Wat thans is, neemt men waar, met inzicht, zoals het komt en wanneer het komt. Men voegt er niets meer aan toe. Wat men waarneemt neemt men niet in bezit, men hecht er niet aan. Dat is de bevrijding van lijden.
_____
Eens woonde de Verhevene te Sāvatthi in het klooster van Anathapindika. Daar sprak hij de monniken als volgt toe: “Monniken, ik zal jullie de samenvatting en de uiteenzetting verkondigen van de ideale liefhebber van eenzaamheid. Luistert oplettend.
Laat men niet het verleden nog eens opsporen
of smachten naar de toekomst;
wat tot het verleden behoort, is achtergelaten,
nog niet bereikt is wat nog moet komen.
Maar wat thans is, neemt men waar,
met inzicht, zoals en wanneer het komt.
In het onbeweeglijke, het niet-prikkelbare,
in die staat moet de wijze groeien.
Vandaag nog moet men zich beijveren,
morgen kan de dood al komen - wie weet?
Want geen afspraak kunnen we maken
met de dood en zijn machtige heerscharen.
Maar iemand die aldus oplettend vertoeft,
overdag en 's nachts, onvermoeibaar,
hij is door de Stille Wijze {2} genoemd:
‘de ideale liefhebber van eenzaamheid’.
En hoe, monniken, spoort men het verleden nog eens op? Men denkt: ‘Ik had zo’n vorm in het verleden,’ en men denkt er met genoegen aan. Men denkt: ‘Ik had zulke gevoelens in het verleden,’ en men denkt er met genoegen aan. Men denkt: ‘Ik had zulke waarnemingen in het verleden,’ en men denkt er met genoegen aan. Men denkt: ‘Ik had zulke gedachten en ideeën in het verleden,’ en men denkt er met genoegen aan. Men denkt: ‘Ik had zo’n bewustzijn in het verleden,’ en men denkt er met genoegen aan. Zo spoort men het verleden nog eens op. {3}
En monniken, hoe spoort men het verleden niet meer op? Men denkt: ‘Ik had zo’n vorm in het verleden,’ maar men denkt er niet met genoegen aan. Men denkt: ‘Ik had zulke gevoelens in het verleden,’ maar men denkt er niet met genoegen aan. Men denkt: ‘Ik had zulke waarnemingen in het verleden,’ maar men denkt er niet met genoegen aan. Men denkt: ‘Ik had zulke gedachten en ideeën in het verleden,’ maar men denkt er niet met genoegen aan. Men denkt: ‘Ik had zo’n bewustzijn in het verleden,’ maar men denkt er niet met genoegen aan. Zo spoort men het verleden niet meer op. {4}
En hoe, monniken, smacht men naar de toekomst? Men denkt: ‘Ik kan zo’n vorm hebben in de toekomst,’ en men schept behagen in die gedachte. Men denkt: ‘Ik kan zulke gevoelens hebben in de toekomst,’ en men schept behagen in die gedachte. Men denkt: ‘Ik kan zulke waarnemingen hebben in de toekomst,’ en men schept behagen in die gedachte. Men denkt: ‘Ik kan zulke gedachten en ideeën hebben in de toekomst,’ en men schept behagen in die gedachte. Men denkt: ‘Ik kan zo’n bewustzijn hebben in de toekomst,’ en men schept behagen in die gedachte. Zo smacht men naar de toekomst. {5}
En monniken, hoe smacht men niet naar de toekomst? Men denkt: ‘Ik kan zo’n vorm hebben in de toekomst,’ maar men schept geen behagen in die gedachte. Men denkt: ‘Ik kan zulke gevoelens hebben in de toekomst,’ maar men schept geen behagen in die gedachte. Men denkt: ‘Ik kan zulke waarnemingen hebben in de toekomst,’ maar men schept geen behagen in die gedachte. Men denkt: ‘Ik kan zulke gedachten en ideeën hebben in de toekomst,’ maar men schept geen behagen in die gedachte. Men denkt: ‘Ik kan zo’n bewustzijn hebben in de toekomst,’ maar men schept geen behagen in die gedachte. Zo smacht men niet naar de toekomst. {6}
En hoe is men gericht naar het heden? Monniken, een niet-onderricht gewoon mens die geen rekening houdt met de edelen, is onbekwaam in de leer van de edelen, is ongeoefend in de leer van de edelen. Hij houdt geen rekening met de goede lieden, hij is onbekwaam in de leer van de goede lieden, is ongeoefend in de leer van de goede lieden. En daarom beziet hij vorm als zelf, of zelf als vorm hebbende, of vorm als in zelf, of zelf als in vorm. Hij beziet gevoel als zelf, of zelf als gevoel hebbende, of gevoel als in zelf, of zelf als in gevoel. Hij beziet waarneming als zelf, of zelf als waarneming hebbende, of waarneming als in zelf, of zelf als in waarneming. Hij beziet gedachten en ideeën als zelf, of zelf als gedachten hebbende, of gedachten als in zelf, of zelf als in gedachten en ideeën. Hij beziet bewustzijn als zelf, of zelf als bewustzijn hebbende, of bewustzijn als in zelf, of zelf als in bewustzijn. Zo is men gericht naar het heden. {7}
En hoe, monniken, is men niet gericht naar het heden? Monniken, een onderricht edele volgeling die rekening houdt met de edelen, is bedreven in de leer van de edelen, geoefend in de leer van de edelen. Hij houdt rekening met de goede lieden, hij is bedreven in de leer van de goede lieden, is geoefend in de leer van de goede lieden. En daarom beziet hij niet vorm als zelf, of zelf als vorm hebbende, of vorm als in zelf, of zelf als in vorm. Hij beziet niet gevoel als zelf, of zelf als gevoel hebbende, of gevoel als in zelf, of zelf als in gevoel. Hij beziet niet waarneming als zelf, of zelf als waarneming hebbende, of waarneming als in zelf, of zelf als in waarneming. Hij beziet niet gedachten en ideeën als zelf, of zelf als gedachten hebbende, of gedachten als in zelf, of zelf als in gedachten en ideeën. Hij beziet niet bewustzijn als zelf, of zelf als bewustzijn hebbende, of bewustzijn als in zelf, of zelf als in bewustzijn. Zo is men niet gericht naar het heden. {8}
‘Laat men niet het verleden nog eens opsporen
of smachten naar de toekomst;
wat tot het verleden behoort, is achtergelaten,
nog niet bereikt is wat nog moet komen.
Maar wat thans is, neemt hij waar,
met inzicht, zoals en wanneer het komt.
In het onbeweeglijke, het niet-prikkelbare,
in die staat moet de wijze groeien.
Vandaag nog moet men zich beijveren,
morgen kan de dood al komen - wie weet?
Want geen afspraak kunnen we maken
met de dood en z'n machtige heerscharen.
Maar iemand die aldus oplettend vertoeft,
overdag en ‘s nachts, onvermoeibaar,
hij is door de Stille Wijze genoemd:
'de ideale liefhebber van eenzaamheid’.
Met betrekking hierop is gezegd: ‘Monniken, ik zal u de samenvatting en de uiteenzetting verkondigen van de ideale liefhebber van eenzaamheid.’”
Aldus sprak de Verhevene. Vol vreugde verblijdden zich de monniken over de woorden van de Verhevene.{9}
(M.131; zie ook S.35.63-64)
m.a.w. men kan aan het verleden, aan het heden of aan de toekomst denken, maar men moet niet gehecht zijn aan die gedachten. En men moet de leer van niet-zelf goed inzien.
__________
Noten
{1} Ñânananda, Bhikkhu: 'Bhaddekaratta Sutta (The Discourse on the Ideal Lover of Solitude),' in: Ideal Solitude. An exposition of the Bhaddekaratta Sutta, The Wheel No. 188 (Kandy 1973), p. 19-22.
{2} d.w.z. de Boeddha.
{3} Door te denken hoe het oog was en hoe vormen waren in het verleden, wordt het bewustzijn stevig gebonden door verlangen. Men schept er behagen in en zo spoort men het verleden nog eens op. Op gelijke wijze is het met het oor en geluiden, de neus en geuren, de tong en smaken, het lichaam en aanrakingen, de geest (d.w.z. denken, wilsacties e.d.) en ideeën. Men denkt aan het verleden en verlangt ernaar. Men vindt het aangenaam en zo is men gehecht aan het verleden.
{4} Door te denken hoe het oog was en hoe vormen waren in het verleden, zonder dat het bewustzijn eraan gebonden is door verlangen, daardoor schept men er geen behagen in. En zo spoort men het verleden niet meer op. Op gelijke wijze is het met het oor en geluiden, de neus en geuren, de tong en smaken, het lichaam en aanrakingen, de geest en ideeën. Men denkt wel aan het verleden maar zonder verlangen ernaar. En omdat men geen verlangen heeft, is men niet gehecht aan het verleden.
{5} Door te denken hoe het oog kan zijn in de toekomst en hoe vormen kunnen zijn, verlangt men vurig naar iets wat nog niet verkregen is. Door dit verlangen schept men er behagen in en zo smacht men naar de toekomst. Op gelijke wijze is het met het oor en geluiden, de neus en geuren, de tong en smaken, het lichaam en aanrakingen, de geest en ideeën. Men denkt dan aan wat in de toekomst kan zijn en men verlangt ernaar. Men vindt het aangenaam en zo is men gehecht aan de toekomst.
{6} Door te denken hoe het oog kan zijn in de toekomst en hoe vormen kunnen zijn, zonder te verlangen naar wat nog niet verkregen is, daardoor schept men er geen behagen in. En zo smacht men niet naar de toekomst. Op gelijke wijze is het met het oor en geluiden, de neus en geuren, de tong en smaken, het lichaam en aanrakingen, de geest en ideeën. Men denkt wel aan de toekomst maar zonder verlangen ernaar. En omdat men geen verlangen heeft, is men niet gehecht aan de toekomst.
{7} gericht naar het heden. Letterlijk staat er: geleid naar tegenwoordige dingen.
Door te denken hoe tegenwoordig het oog is en hoe vormen zijn, is het bewustzijn stevig gebonden door verlangen. Men schept er behagen in en zo is men gericht naar het heden. – Op gelijke wijze is het met het oor en geluiden, de neus en geuren, de tong en smaken, het lichaam en aanrakingen, de geest en gedachten. – Men denkt aan het heden met verlangen. Men schept er behagen in en zo is men gehecht aan het heden.
{8} Door te denken hoe tegenwoordig het oog is en hoe vormen zijn, zonder verlangen ernaar, is het bewustzijn er niet aan gebonden. Daardoor schept men er geen behagen in en zo is men niet gericht naar het heden. – Op gelijke wijze is het met het oor en geluiden, de neus en geuren, de tong en smaken, het lichaam en aanrakingen, de geest en gedachten. – Men denkt aan het heden zonder verlangen. Men schept er geen behagen in en zo is men niet gehecht aan het heden.
{9} Over het alleen vertoeven schreef Wilhelm Busch: “Der Einsame, der hat es gut, weil keiner da der ihn was tut.” (De eenzame heeft het goed omdat er niemand is die hem iets doet). Ware eenzaamheid is nog veel beter, is de hoogste veiligheid.
__________
Met vriendelijke groet
Nico