Het is volgens mij niet zo dat wie/wat je werkelijk bent afhangt van herkenning. Juist niet. Als het afhangt van herkenning kun je er zeker van zijn dat het een geconstrueerde waarheid is, verbeelding.
Dat wat je werkelijk bent, in zoverre je daarover wilt spreken, heeft voor-mij het kenmerk dat je daar nooit uit kan wegvallen. Dus als je kunt wegvallen uit bewustzijn, dan ben je dat niet. Als je kunt wegvallen uit helderheid, ben je dat niet. Als je kunt wegvallen uit aanwezigheid en helemaal onbewust kunt worden, ben je dat niet.
Wat wij zijn, kan niet afhangen van herkenning.
Misschien is het zo dat de grondeloze grond een onbewuste leegte is. Daar val je denk ik nooit uit weg. Misschien is deze grenzeloze grondeloze onbewustheid wel mijn ware natuur. Dat denk ik wel. Zoals wanneer je in diepe droomloze slaap bent. Je bent niet dood maar totaal onbewust en misschien is dat wel je meest nabije innige natuur. Ervaringen ontbreken. Ik-besef ontbreekt. Ik leef ontbreekt, gevoelens ontbreken, waarnemingen ontbreken.
Ik denk niet dat deze grondeloze onbewustheid een doods vacuum is dat niks registreert en onintelligent is, totaal niet sensitief. Ik denk wel dat het dat is.
Het is verleidelijk om die onbewustheid te associëren met domheid, blindheid, met afwezigheid van intelligentie, afwezigheid van wijsheid en leven, maar dat is volgens mij een vergissing. Het is heel erg levend en wijzer dan de ratio ooit kan worden.
Geen enkel woord voldoet: herkennen niet, realiseren niet, verlichting niet... het kan allemaal aanleiding zijn tot iets dat geconstrueerd wordt, ingebeeld wordt. Ontdekken is daarom een veel beter woord, ont-dekken, de dekking, al het geconstrueer, alle verbeelding wegnemen. Wat overblijft kan niet vastgesteld worden, er kan alleen maar vastgesteld worden dat alles wat verschijnt ook weer verdwijnt, alles dat vastgesteld kan worden tijdelijk is, geen essentie heeft. Wat je dan ontdekt is dat je niets van dit alles bent. Wat overblijft als alles ont-dekt is, is niet vast te stellen. Wat vast te stellen is, is dat bewustzijn daaruit opkomt, dat kan echt vastgesteld worden, dat het uit het niets, uit leegte opkomt, en dus dat bewustzijn ook niet je ware aard is, maar omdat het daar uit opkomt ook niet los staat van je ware aard, niet wezenlijk anders is als dat waaruit het opkomt. Dat is de ontdekking.
Die grond, dat wat met geen woord te beschrijven valt, als je er dan toch over gaat spreken, wordt dan zelfs beter met buiten categorie van bewust en onbewust aangeduidt. Als het werkelijk onbewust was, dan is bewustzijn iets dat iets anders is, en dan zou bewustzijn weer weg moeten vallen om terug samen te vallen met die grond. Dan zou het één het ander steeds buiten sluiten. Als bewustzijn stopt zou je dan die grond zijn, als bewustzijn weer in gang schiet zou je dan afgescheiden van die grond zijn.
Dat de grond onbewust is/was is een manier van uitdrukken hoe dat verwarring kan ontstaan en hoe er terug een weg is uit die verwarring. In die Dzogchen metafoor verhaalt men die grond als in het begin iets doods (zoals coma, een diepe droomloze slaap). Het verhaal gaat dat er uit dit doodse niets opeens licht, het licht van Gewaarzijn opkwam, wat aangeeft dat er mogelijkheid tot gewaarzijn/bewustzijn/waarnemen /wijsdhed is ontstaan, als een soort ontwaken van deze grond. Maar het breekt iets, een zegel, iets dat verzegeld, beveiligd is, ontwaken breekt de slaap, althans zo lijkt het.
In het begin, voordat er iets was, bestonden de namen 'samsara' en 'nirvana' nog niet en alles was de oorspronkelijke grond van het zijn.
Toen ontstond uit die grond van zijn het Gewaarzijn. Op dezelfde manier waarop het natuurlijke licht van een kristal begint te stralen als er zonlicht op valt, zo kwam de oorspronkelijke wijsheid van Gewaarzijn tot leven door de levenswind. Daardoor brak het zegel van de vaas van de eeuwige jeugd en het spontaan ontstane heldere licht verscheen in de lucht als de opkomende zon, en manifesteerde zich als de zuivere gebieden van puur zijn en oorspronkelijk gewaarzijn.
Het wakker worden, het opkomen van mogelijkheid tot gewaarzijn, bewustzijn; ... breekt als het ware het conact met dit vredige doodse niets, er manifesteert zich nu vanalles, zuivere waarneming, vergelijkbaar met de waarneming van een baby, waar nog geen hechten en afstoten is van wat er waargenomen wordt.
Eigenlijk zou je kunnen zeggen dat dit het eerste contact van 'de mogelijkheid tot gewaarzijn' uitbeeld met een lichaam dat zich van dit gewaarzijn gaat bedienen om zichzelf in leven te houden. Onze oorspronkelijke boeddhanatuur (Kuntu Zangpo) herkennende dit opkomend licht direct als zijn eigen uitstraling en ervaarde geen enkele opdeling met dit licht en de grond waaruit het is opgekomen, om aan te geven dat iets in ons nooit in verwarring is geraakt, altijd verlicht is geweest, of dat er een mogelijkheid is dat die twee elkaar niet hoeven uit te sluiten: licht en leegte, licht en de verschijnselen (de mogelijkheid tot vormen te onderscheiden) die er uit voortkomen.
Toen begreep de dharmakaya Kuntu Zangpo dat dit zijn spontane manifestatie was en ogenblikkelijk loste het uiterlijke licht van puur zijn en oorspronkelijk gewaarzijn op in het heldere innerlijke licht. In de oorspronkelijke grond van het zijn, die vanaf het begin zuiver is, bereikte hij de verlichting.
En de rest van het verhaal heb ik al uitvoerig behandeld:
Wij, niet-verlichtte wezens, begrepen echter niet
Met de geboorte van een lichaam is een splintertje van dat licht, dan zelf ook nog eens is opgekomen uit dat niets, opgeeist geraakt door dat lichaam en is dat licht verward geraakt met dat lichaam te zijn. Daar zit de verwarring. En daar ligt de weg terug: het licht dat terug realiseert dat het niet het lichaam is, en realisatie dat het licht en de verschijnselen die er uit voorkomen 'zuiver' zijn, niet aantrekkingswaardig, noch afstotenswaardig, en dat dit licht en de grond waaruit het opgekomen is ook niet onderscheiden zijn, een realisatie die verlichting wordt genoemd.
Als deze realisatie er niet is, dan blijft dit licht gefragmenteerd en zal het ook als het lichaam dat licht niet meer opeist, steeds op zoek gaan naar een nieuwe verbinding met een lichaam en dus steeds opnieuw incarneren (zich voor een lichaam gaan houden) en dit eindeloos maar door.
Maar als die realisatie er wel is, dan kan lichaam door blijven gaan met bewust en onbewust te zijn, dan kan dat licht blijven doorgaan met vormen te onderscheiden, maar zonder dat ze aantrekkingswaardig of afstotenswaardig zijn (gewoon zuivere verschijningen), en kan dit licht zelfs onderkennen dat het niet onderscheiden is van de grond waaruit het opgekomen is. Op dat moment, hoewel alles blijft doorgaan is er geen vasthouden meer aan iets, is er gewoon licht die heel de grond oplicht, geen moeite meer om lichaam los te laten en ook geen nood meer om aan andere lichamen te gaan binden. Dan is het licht thuisgekomen en is de grond (voor dat stukje toch al) wakker geworden en kan het wakker blijven zonder zich te moeten verliezen in opdeling.
Dan en pas dan is de grond buiten categorie van bewustzij en onbewustzijn, buiten categorie van intelligentie en domheid, van bestaan en niet-bestaan. De grond wil wakker worden via jou. Wat ga jij doen... vasthouden aan je lichaam, aan je beelden, aan je belangen?
De Boeddha gaf duidelijk aan dat het niet voldoende is een stukje in jezelf te ontdekken dat al verlicht is, en dan maar lekker aan al je belangen als lichaam gehecht te blijven, maar om los te komen uit de categoriën waarin je gevangen blijft zitten en waarmee je de grond dus slapend houdt. De grond wil wakker worden, jij kan er toe bijdragen, boeddha heeft je de weg getoond. Wat ga jij doen? Ga je daar tegen in gaan?
Ik niet.